Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HET EINDE VAN DS. KERSTENS PARLEMENTAIRE LOOPBAAN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HET EINDE VAN DS. KERSTENS PARLEMENTAIRE LOOPBAAN

51 minuten leestijd

Inleiding

Aan de houding van Ds. Kersten in de Tweede Wereldoorlog wordt de laatste tijd weer in toenemende mate bekendheid gegeven. Het boekje van drs. T.W. van Bennekom, getiteld: "De wachters op de muren", heeft nieuwe impulsen gegeven aan de negatieve beeldvorming rond Ds. Kersten. Naar aanleiding van dit boekje meende ir. Van der Graaf Ds. Kersten als pro-Duits te moeten afschilderen 1 ). Dit door ir. Van der Graaf eenzijdig geschetste beeld van Ds. Kersten heeft de heer Boeder reeds rechtgezet 2 ). Toch is een nadere beschrijving van de houding van Ds. Kersten ten aanzien van de Duitse bezetting zeker niet overbodig. Het boekje van drs. Van Bennekom is niet op zichzelf staand want er zijn meer geschriften op dit terrein. Bovendien ziet het ernaar uit dat ook de lezers van "In het Spoor" binnenkort in dag- en weekbladen artikelen over de houding van Ds. Kersten in de Tweede Wereldoorlog te lezen zullen krijgen.

Daarom leek het ons een goede gedachte, u als lezer van "In het Spoor" te voorzien van betrouwbare informatie over deze episode in het leven van Ds. Kersten. U kunt dan immers meer gefundeerd uw mening vormen over de publikaties waarin dit teer liggende onderwerp nog zal worden aangesneden. Wij achten dit des te meer noodzakelijk daar er buiten onze kring, maar ook daarbinnen, tal van vrijwel onuitroeibare misverstanden de ronde doen over Ds. Kerstens taakvervulling in de Tweede Wereldoorlog. Die geruchten en mythen wensen wij te ontzenuwen door ons te baseren op zo betrouwbaar mogelijke schriftelijke bronnen. Alleen op die manier kan immers recht worden gedaan aan de persoon en het werk van Ds. Kersten, nu zijn nagedachtenis steeds meer dreigt te worden scheefgetrokken.

Ook aangaande SGP-ers als zodanig wordt dikwijls een negatief beeld geschilderd van hun opstelling tegenover Nazi-Duitsland. Zij zouden massaal zijn overgelopen naar de NSB. Prof.dr. L. de Jong bijvoorbeeld betoogt dat er voor de oorlog een overloop van SGP-kiezers naar de NSB bestond 3 ). Ondanks overtuigende bewijzen van de onjuistheid van dit betoog, blijkt hij dit vooralsnog slechts te willen afzwakken, maar niet te willen terugnemen 4 ). Anderen hebben echter open en eerlijk bekend dat zij op dit punt hebben misgetast 5 ). Drs. Verboom toonde onlangs in een interessant artikel nog eens het onjuiste van de stelling van prof.dr. De Jong aan 6) . Er blijkt veeleer een overloop van niet SGPers naar de NSB te bestaan zoals dit bijvoorbeeld in Veenendaal het geval was 7) .

De vraag rijst nu of wellicht de zuiveringscommissie der Staten-Generaal niet een soortgelijke fout heeft gemaakt met betrekking tot Ds. Kersten. Ds. Kersten werd namelijk na de oorlog uit de Tweede Kamer gezuiverd. In dit artikel zal een poging worden gedaan om één en ander boven water te krijgen.

Hieraan gekoppeld komt de vraag naar voren of Ds. Kersten inderdaad pro-Duits was. De feiten die wij hierna bespreken, hebben ons tot de conclusie geleid dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord.

Werkwijze

Bij de bestudering van deze problematiek hebben wij getracht de geschiedenis aan de hand van schriftelijke stukken te reconstrueren. Daar veel schriftelijke stukken moeilijk bereikbaar zijn en wij wat andere interpretaties van die bronnen niet bij voorbaat onmogelijk willen maken, hebben wij deze documenten zoveel mogelijk in hun geheel weergegeven. Aanvankelijk hebben wij ook met interviews gewerkt. Het menselijk geheugen bleek echter onvoldoende betrouwbaar. Alleen indien over eenzelfde aangelegenheid de mondelinge verklaringen eensluidend waren, hebben we in ons artikel daaraan enige aandacht besteed.

Uiteraard was het niet mogelijk om in het kader van dit artikel een uitputtend onderzoek te doen. Wij hebben ons beperkingen op moeten leggen, met als gevolg dat niet alle archieven die ook nog voor ons onderwerp van belang zouden kunnen zijn door ons zijn nagezocht op documenten. Wij hebben de ervaring opgedaan dat er nog schatten aan gegevens zijn in archieven van kerken en scholen. Het schrijven van dit artikel zou al wat beloond zijn, indien naar aanleiding hiervan belangrijke documenten uit de genoemde artikelen tevoorschijn zouden komen.

Op 2 augustus 1945 werd besloten om te komen tot een tijdelijke Staten-G ener aal. Deze tijdelijke Staten-Generaal zou worden samengesteld uit degenen die lid waren van de Staten-Generaal op 10 mei 1940 en degenen die na deze datum op wettige wijze waren benoemd 8) . Een tweetal categorieën werd echter uitgezonderd. De eerste categorie had betrekking op degenen die waren overleden, hadden bedankt of hun benoeming niet hadden aanvaard en voor het overige allen die op grond van de Kieswet geen lid meer konden worden geacht te zijn van de Staten-Generaal.

De tweede categorie had betrekking op de zuivering. De volgende personen behoorden tot deze categorie:

- allen die ontrouw aan de zaak van het Koninkrijk of aan de Koningin waren geweest; - allen die blijk hadden gegeven van een nationaalsocialistische gezindheid; - al degenen van wie, gezien hun houding voor en tijdens de bezetting, geen getrouwe medewerking tot opbouw van Nederland kon worden verwacht; - al degenen die in ernstige mate tekort waren geschoten in het aannemen van een juiste houding tijdens de bezetting 9) .

Een commissie, die zich zelf verklaringscommissie noemde, maar die hier de Parlementaire Zuiveringscommissie wordt genoemd, omdat één van haar belangrijkste taken was het zuiveren van de Kamers, moest één en ander beoordelen.

Vanaf 7 augustus kregen de leden van de Staten-Generaal, zoals samengesteld op 10 mei 1940 en de leden van de zogenaamde Nationale Advies Commissie 10 ) tien dagen de tijd om klachten in te dienen. Tegen deze werkwijze rees protest. De termijn werd te kort gevonden, om serieuze klachten in te dienen. Men vond het juister om alle leden van de Kamers voor de Parlementaire Zuiveringscommissie te laten verschijnen.

Drie weken later moesten de Kamerleden voor de Parlementaire Zuiveringscommissie verschijnen en drie leden van de oorspronkelijke Staten-Generaal werden niet toegelaten, onder wie de SGP-Tweede-Kamerfractievoorzitter: Ds. G.H. Kersten.

Gezien de geheime gang van zaken die tot deze besluitvorming heeft geleid, is het buitengewoon moeilijk de redelijkheid van de beslissing van de Parlementaire Zuiveringscommissie te beoordelen.

Kritiek op de Zuiveringscommissie

Het ontbrak niet aan kritiek op de werkwijze van de Zuiveringscommissie. Met name het feit dat er geen mogelijkheid was om in beroep te gaan deed voor verscheidene leden in de Tweede Kamer de deur dicht 11} .

Ds. Zandt voerde namens de SGP het woord. Met betrekking tot de zuivering merkte hij het volgende

op: "Tegen de zuivering als zodanig hebben noch Ds. Kersten, noch ik eenig bezwaar. Zooals deze gehouden en verhopen is, echter bestaan er bij ons wel, zelfs zeer ernstige bezwaren. Ik wil in dezen de feiten laten spreken en dan stel ik vast:

ten eerste, dat de gehouden zuivering der Kamerleden allen grondwettelijken en wettelijken grondslag mist; ten tweede, dat de eenige manier, waarop de uitgesloten Kamerleden van hun verwijdering kennis kregen, door de radio en de krant is geschied. Ik vraag u hierbij of de heer De Zeeuw (deze heer was uit de Eerste Kamer gezuiverd - P.H. op ' t HJM.v.M.) ongelijk heeft, wanneer hij zulk een methode als een verfoeilijkste Duitsche methode karakteriseert; ten derde, dat het feit niet ontkend kan worden, dat ook de heer De Zeeuw naar waarheid aangaande de Zuiveringscommissie verklaart: zij hoort in het geheim; zij beraadslaagt in het geheim; zij vonnist in het geheim;

ten vierde, dat de Zuiveringscommissie geenszins heeft kenbaar gemaakt waarom en den grond waarop zij tot het besluit der uitwijzingen is gekomen; ten vijfde, dat volgens bestaand Nederlandsch recht het een eerste vereischte is, dat degene, aan wien iets ten laste wordt gelegd, omstandig wordt medegedeeld, wie de aanklager is en wat de aangeklaagde wordt vei-weten, en dat zulks ook in onderhavige gelegenheid had behooren te geschieden, opdat een volslagen verweer had kunnen opgesteld worden; ten zesde, dat noch het een noch het ander geschied is en dat daarom het Nederlandsch recht geschonden is;

ten zevende, dat de genoemde feiten van hoogst ernstigen aard zijn" ]2) .

Ds. Zandt kondigde tevens een adres aan de Voorzitter

van de Raad van Ministers aan tot rehabilitatie van Ds. Kersten. Dit adres werd toen al zeer vertraagd in verband met de ernstige ziekte van Ds. Kersten.

De Tweede Kamer nam echter met een, zoals de beoordeling van prof. Duynstee en dr. Bosmans luidde, , "magere verdediging" van de zijde van regering genoegen 13 ).

In de Eerste Kamer werd de zaak serieuzer opgevat door de Regering. Met name prof. Kranenburg (VDB) voerde een principiële oppositie. Hij betoogde met een beroep op de Grondwet dat de Staten-Generaal zelf over de toelating van haar leden diende te beslissen en niet een buiten het parlement staande commissie. Ook hekelde hij het ontbreken van de motivatie van de beslissing tot zuivering uit het parlement. Als de zuivering via het parlement was gelopen zou dit bovendien veel tijd uitgespaard hebben 14) .

De heer Janssen (RKSP) stelde nog eens het ontbreken van een beroepsmogelijkheid tegen de zuivering aan de orde 15) .

De toenmalige Minister van Binnenlandse Zaken, Beel, had de "eer" het standpunt van de regering te verdedigen. Men wilde zo snel mogelijk komen tot een volledig bevoegde Staten-Generaal. Om daartoe te komen was een tijdelijke Staten-Generaal als tussenschakel nodig. In dit stelsel paste slechts een zuivering voorafgaande aan het optreden van de Staten-Generaal, anders zou het functioneren van een volledig bevoegde Staten- Generaal nog langer uitgesteld worden 16 ). Een gekunstelde redenering overigens en wij hechten daarom ook meer waarde aan hetgeen prof. Duynstee en dr. Bosmans schrijven, wanneer zij stellen dat er eenmaal toezeggingen aan de Nationale Advies Commissie waren gedaan, namelijk dat deze commissie bij de zuivering betrokken zou worden. Deze toezegging zou niet nagekomen kunnen worden, indien de Staten-Generaal zichzelf zou zuiveren, immers de Staten-Generaal zijn onafhankelijk 17 ).

Bij het instellen van een mogelijkheid van beroep tegen de zuiveringsuitspraak was van de kant van de illegaliteit de nodige weerstand te verwachten. Met deze groep mensen, die zich toch al min of meer in de kou gezet voelden, moest men voorzichtig omspringen 18 ). Node namen de Eerste en Tweede Kamer uiteindelijk met de verklaringen van de regering genoegen.

Het moge duidelijk zijn dat voor een juiste beoordeling van de houding van Ds. Kersten in de Tweede Wereldoorlog de uitspraak van de Zuiveringscommissie onvoldoende houvast biedt en daarmee de juistheid van de uitspraak ter discussie wordt gesteld.

Poging tot eigen oordeel

Hieronder zal een poging worden gedaan om te komen tot een eigen oordeel omtrent de houding van Ds. Kersten in de Tweede Wereldoorlog en daarmee samenhangend een toetsing van het eindoordeel van de Zuiveringscommissie. Dit aan de hand van de enige klacht die wij bij de zuiveringsstukken tegen zijn gekomen. De klacht is anoniem gezonden aan de Nationale Adviescommissie en luidt als volgt:

"Den Haag, 14 juli 1945.

Enige 'voormalige' SGP-ers, goede vaderlanders, dringen met klem er op aan, Ds. G.H. Kersten niet toe te laten als lid van het noodparlement wegens zijn verraderlijke houding tijdens de bezettingsjaren. Hier volgen enkele bewijzen:

1. Genoemde heer schold in De Banier van 16 mei 1940 op H.M. de Koningin wegens haar vlucht naar Engeland (' t Kan ook De Banier van 17, 18 of 19 mei geweest zijn, in elk geval kort na de capitulatie). 2. Genoemde heer werd in een illegale brief, waarschijnlijk getiteld 'Wachter, wat is er van cle nacht? ' in één adem genoemd met prof. H. Visscher, als zijnde de 2 predikanten, die ons Christenvolk hebben bedroefd. Van Kersten staat bovendien in dien brief: Nu een confererende met NSB-ers. 3. Genoemde heer dwong de scholen der Gereformeerde Gemeenten het zogenaamde Benoemingsbesluit van Van Dam op te volgen. 4. Genoemde heer smaalde in de eerste jaren in zijn preken op de Geallieerden, als zijnde zelf pro-Duits (zie zijn 'Banieren van voor en na 10 mei 1940). 5. Genoemde heer adviseerde jonge mensen, die hem raad vroegen, in de Arbeidsdienst te gaan. 6. Genoemde heer redde zijn krant 'De Banier' door een NSB-er (ome Jan) in de Redactie op te nemen. 7. Genoemde heer dwong zijn zoon, den student, de loyaliteitsverklaring te ondertekenen.

Bovendien wordt er op aangedrongen, de SGP als partij niet meer toe te laten, doch te verbieden, omdat de grote meerderheid der SGP voor 10 mei 1940 pro-Duits was (lees 't blad 'De Banier').

Ook na 10 mei 1940 was de overgrote meerderheid der SGP pro-Duits. Men beschouwde Hitier als den man, die Gods oordelen uitvoerde en dies bewonderde men hem. De leiders (ook Kersten) leerden

allen, dat de mensen zich den bezettende macht moesten onderwerpen en haar gehoorzamen. Men preekte en schreef tegen sabotage, enzovoorts.

Met de meeste hoogachting, enkele voormalige SGP-ers".

Punt 1: ons Koningshuis

De klacht is op dit punt vrij vaag en door ons niet te achterhalen. Wel is het mogelijk dat Ds. Kersten zijn bezwaren heeft gehad tegen het vluchten van de koningin met de regering naar Engeland. Dat kwam in die tijd meer voor, zie bijvoorbeeld bij dr. Colijn l9 \ Echter, uit het feit dat Ds. Kersten zeer verknocht was aan het Koningshuis alsmede het feit dat hij tijdens kerkdiensten de koningin ook na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog steeds in het gebed opdroeg, blijkt duidelijk dat er van een aversie tegen het Oranjehuis geen sprake is 2 °).

Punten 2 en 4: het politieke strijdtoneel

Ds. Kersten heeft als Bijbels beginselmatig denker bij uitstek ook het nationaal-socialisme en fascisme steeds vanuit Gods Woord beoordeeld. De partijdagredes uit die tijd laten er geen twijfel over bestaan hoezeer hij het nationaal-socialisme verwierp. Een ieder leze de redes getiteld: Hoort de roede, Zijn hout en Zijn stok en Hunne handelingen.

"Waakt, o ik bid u, waakt tegen het gevaar dat van de NSB dreigt. Houdt u er verre van ; u zelf en uw kinderen. Want het Nationaal Socialisme heeft een groote zuigkracht, die vooral vele jongeren dreigt mee te voeren" 21), zo waarschuwde hij meer dan eens.

Ook in de Tweede Kamer waarschuwde hij tegen het nationaal-socialisme, met name toen hij af en toe het verwijt van dr. Colijn naar zijn hoofd kreeg geslingerd dat hij geen bezwaren tegen het fascisme had. Ds. Kersten distantieerde zich toen duidelijk van het fascisme, als volgt:

"Mijn bezwaar tegen het fascisme zou ik met twee woorden kunnen weergeven: het stelt zich niet op de bodem van Gods Woord. Vooreen beginselpolitiek, die Gods Woord tot uitgangspunt heeft, is dan ook bij het fascisme geen plaats. Dientengevolge kunnen wij het om des beginsels wille onmogelijk aanvaarden" 22) .

Dat soms de NSB en de SGP gezamenlijk tegen de regering optraden, bijvoorbeeld in de zaak Oss, doet hieraan niets af. Immers, ze deden dit vanuit een geheel andere achtergrond. Hetzelfde gebeurde ook tijdens de bekende "nacht van Kersten", toen de socialisten een SGP-amendement steunden. Net zo min als in het ene geval Ds. Kersten fascist was, was hij in het andere geval socialist.

Ook in De Banier en in de verkiezingscampagne van 1937 werd tegen het nationaal-socialisme gewaarschuwd. Toch was het fascisme in de ogen van Ds. Kersten niet het grootste gevaar dat het Nederlandse volk bedreigde. "Rome is onze grootste vijand. Veel meer dan voor socialist en NSB-er heeft ons Protestantsche volk voor Rome te vrezen en tegen Rome zich te wapenen", zo schreef Ds. Kersten 23) .

De opkomst van Hitier in Duitsland kon Ds. Kersten begrijpen. Door de vrede van Versailles was dit land in een zeer vernederde positie geraakt. Een standpunt dat destijds en ook nu nog omschreven wordt als zijnde één van de oorzaken die tot de opkomst van Hitier heeft geleid. Bovendien, wie had er destijds geen begrip voor de opkomst van Hitler 24) ?

Wel voorzag Ds. Kersten dat uiteindelijk het nationaalsocialisme zich tegen de kerk zou keren 25) . Hitiers prestatie, hij had toch maar Duitsland uit zijn vernederde positie gehaald, boezemde Ds. Kersten ontzag in 26) .

Hierbij komt dat binnen de SGP Engeland beslist niet populair was. De Boerenoorlogen, door de bekende schrijver L. Penning wellicht wel wat opgeklopt en smeuïg verteld, lagen nog vers in het geheugen.

Al deze factoren speelden mee, echter de belangrijkste factor die de houding van Ds. Kersten in de oorlog bepaalde was: Het oordeel Gods.

Iemand die slechts een beetje thuis is in de geschriften van Ds. Kersten kan dit weten. Ds. Kersten beschrijft dit aldus:

"Ds. Zandt kan het getuigen, dat ik den wereldoorlog zag naderen als Gods gericht over de zich tegen Hem verhardende volkeren. Niet alleen in de Tweede Kamer, doch ook in de predikaties, in het bijzonder op de biddagen, heb ik van het gericht gesproken, dat op de zonde volgen moet, omdat God Zich niet

laat bespotten. En toen de slag viel, de Duitscher verraderlijk ons land, niettegenstaande alle misleidende beloften, binnenviel (...), de straten tot in de nabijheid van onze woning in vuur en vlam werden gezet en zelfs ziekenhuizen in puin werden geworpen, ons huis op zijn fundamenten schudde, en de vloer onder onze voeten golfde, toen werd ik verwaardigd onder Gods recht te buigen en Zijn Majesteit in Zijn oordelen te aanbidden. (...) Dit heeft mij genoopt in geschrift en prediking het volk te vermanen voor God te buigen en te erkennen, dat Hij nog niet gedaan had naar onze zonden" 27) .

In 1940 reeds, had Ds. Kersten dit standpunt zijn gemeente voorgehouden in een dankdagpreek:

" Wij vermanen uit Gods Woord dat de oorlogen door de Heere ver-wekt worden en dat Hij ook alle andere oordelen zendt, als de rechtvaardige bezoeking der zonden en ten goede Zijner uitverkorenen. Hebben wij nu de hand Gods mogen zien over ons diep verzonken vaderland, toen de oorlog uitbrak? Toen in de vroege morgen de lucht zwart werd van vliegtuigen en toen vreemde krijgsmachten ons land bezetten? Toen de bommen onze steden deden schudden; onze huizen in puin deden nederzinken en honderden en nog een honderden het leven lieten ? Welk een ontzettende verschrikking kwam over ons. Nooit zullen wij die dagen kunnen vergeten. Maar hebben wij leren bukken voor God? Gij en ik? Hebben wij Gods rechtvaardig oordeel mogen erkennen en Zijn Majesteit aanbidden? Velen zien niet verder dan de macht, die ons overweldigde" 28) .

Dit uitgangspunt resulteerde in een buigen onder Gods slaande hand. Reeds van meet af aan kreeg Ds. Kersten het verwijt te horen, hierdoor pro-Duits dan wel een landverrader te zijn. Maar sprak hij in diezelfde preek:

"(...) De Heere is onze getuige, dat wij spreken om het heil van ons volk, opdat het buigend onder de roede waarmede God sloeg, bij Hem ontferming vinde en Hij Nederland eens vrij make. Arme mensen, die vol bitterheid, bijten op de steen en met stijve nek hun weg gaan" 29 K

Evenwel leidde dit uitgangspunt zeker niet tot een verkeerde lijdelijkheid. Bekend is bijvoorbeeld dat hij onderduikers in huis had en het verzet steunde met een wekelijkse gift van f. 50, - 30) .

Slechts enkelen begrepen destijds Ds. Kersten. Een passage uit een rapport van het Militair Gezag Politieke Opsporingsdienst Rotterdam is op dit punt illustratief:

"Ds. Kersten is weieens misverstaan over zijn opvatting over het binnenvallen van de Duitschers in ons land. Hij verklaarde namelijk, dat deze ramp over ons gekomen is door de zonden van het Neder - landsche volk en dat wij daaronder ons te verootmoedigen hebben. Velen vergaten echter dat hij evenzeer vasthield aan het onrecht ons aangedaan door de Duitschers, die deze ramp over ons brachten. Hij zag in deze een eerste oorzaak, namelijk God en een tweede oorzaak, namelijk de Duitschers. Een zich verootmoedigen onder Gods slaande hand hield niet in een afstaan van het verzet. In dezen heeft Ds. Kersten ook het onderduiken in zijn gemeente gestimuleerd.

Betreffende de politieke betrouwbaarheid van Ds. G.H. Kersten (...) moet, gezien dit onderzoek, dan ook het oordeel gunstig luiden (...)".

Ook een andere brief die gericht is aan de minister van Binnenlandse Zaken is ten deze duidelijk.

" Ondergetekenden,

allen oud-illegalen van de Landelijke Organisatie voor hulp aan Onderduikers (L.O.)

allen belijdende leden der Gereformeerde Gemeente allen leden der Staatkundig Gereformeerde Partij,

hebben met leedwezen kennis genomen van het besluit, dat Ds. G.H. Kersten van Rotterdam, voorzitter van genoemde partij, niet meer in de Tweede Kamer der Staten-Generaal kan terugkeren.

Ds. Kersten heeft echter, vooral op financieel terrein, ook met hen in het ondergrondse werk samengewerkt, redenen, waarom zij Uwe Excellentie verzoeken, of hun motieven kunnen worden bekendgemaakt, waarom Ds. Kersten in de Staten-G ener aal niet kan terugkeren.

Naar het oordeel van ondergetekenden treft Ds. Kersten onverdienden blaam, zoals dit ook geschiedt in het dagblad TROUW, waarin hij met zijn gezin gehekeld wordt met artikelen uit 'De Banier', die niet van hem, noch van één of ander lid der SGP waren, doch van een opgedrongen NSB-er in de leiding van de drukkerij van genoemd blad.

Nu de Partij gereed staat om te herrijzen, achten zij het gewenst, op korte termijn klaarheid te hebben in de royering uit de Tweede Kamer van haar partijvoorzitter. "

Verbieden van de NSB

Net zoals Ds. Kersten afstand nam van de NSB, deed hij dit van de SDAP. Echter, dit moet worden toegegeven, hij doorzag het verderfelijke karakter van het socialisme in meerdere mate dan van het nationaal-socialisme. Op grond hiervan vermoedt de heer Stap dat Ds. Kersten, indien hij mocht kiezen tussen een verbod van de SDAP en de NSB, zou kiezen voor het verbieden van de SDAP 31) . Een vermoeden van de heer Stap dus. Drs. van Bennekom gaat nog een grote stap verder. Hij vermoedt dit niet slechts, maar meent het zeker te weten. Hij formuleert deze stelling bovendien met een dusdanige zekerheid, dat het op een argeloze lezer overkomt, als zou dit door Ds. Kersten zijn gezegd 32 ). Als echter de door drs. Van Bennekom aangehaalde bron wordt geraadpleegd, blijkt dit niet anders te zijn dan het vermoeden van de heer Stap.

De opmerking van drs. Van Bennekom is derhalve om twee redenen misplaatst. Ten eerste, omdat hij een bron aanhaalt waarin iets geheel anders staat en ten tweede, omdat Ds. Kersten zich nimmer zo heeft uitgelaten.

Bovendien kan iedereen, die de geschriften van Ds. Kersten serieus heeft bestudeerd, weten dat Ds. Kersten alles uit het openbare leven wilde weren dat in strijd is met Gods Woord. Dus én de SDAP én de NSB.

Houding ten aanzien van de Joden

De houding van Ds. Kersten ten aanzien van de Joden werd voor de oorlog mede bepaald door het belang van een goede economische relatie met Duitsland. "Een gezond Europa kan niet buiten een gezond Duitsland", zo betoogde hij 33) . Toen dan ook een aantal Joden en socialisten via de pers een hetze tegen Duitsland voerden, schreef hij:

" Onze Nederlandsche boter is verdrongen door de margarine van een Joodsch concern, en wij hebben het geslikt, maar onze staatsveiligheid te laten verdringen door rasbelangen van een kleinen Joodsche minderheid, daarvoor hebben de heren Polak en Kleerekooper ons nog niet genoeg 'marxistisch bewust' gemaakt" 34) .

Na een reactie van Polak stelde Ds. Kersten nog eens duidelijk dat voor de Joden kennelijk geldt dat de:

"rasgemeenschap - over alle grenzen heen - praedomineert over hun verbondenheid aan het volk temidden waarvan zij leven. (...) Zijn die Joden daarenboven nog aanhangers van de door een rasgenoot Kar l Marx ge grondvaste roode internationale, dan wordt hun activiteit in bepaalde omstandigheden gevaarlijk voor de belangen van het volk, welks gasten zij zijn" 35 \

Ds. Kersten heeft dus niets tegen de Joden op zich, integendeel, want ze zijn toch ondanks alles de "beminden om der vaderen wil".

En van rassentheorieën wil hij niets weten, maar hij signaleert dat er onder hen veel socialisten en communisten bevinden, dat hem zeer terughoudend ten aanzien van hen doet zijn. Hij legde dan ook de volgende verklaring af in de Tweede Kamer, toen en bloc een groot aantal mensen (vluchtelingen? ) genaturaliseerd werden, onder wie vele Joden:

"Ik heb het woord gevraagd om slechts een zeer korte verklaring af te leggen, namelijk de verklaring, dat ik mij moeilijk vereenigen kan met de voorstellen om een zoo groot aantal vreemdelingen in ons land te importeeren. Ik maak mij daarbij echter geheel en al los van hetgeen door de vorige sprekers over deze quastie is gezegd. Ik kan mij met de opvattingen over menschenras, zoals die hier bepleit zijn, niet vereenigen. Ik kan mij echter ook niet vereenigen met het standpunt, dat daartegenover is ingenomen. Het naturaliseer en van zooveel vreemdelingen zie ik meer en meer als een gevaar voor ons volk, en ik meen goed te doen daarvan op dit oogenblik getuigenis af te leggen " 36 \

Deze houding vinden we ook terug in het SGPjongerenorgaan 'De Terugblik', waarin enerzijds het anti-semitisme sterk wordt veroordeeld, maar anderzijds bepaalde twijfelachtige kenmerken als leugenachtig, revolutionair etc. ten aanzien van Joden worden gesignaleerd 37 ).

Overigens stond Ds. Kersten zowel nationaal als mondiaal op dit punt niet alléén 38) en feitelijk hadden, tot in het begin van de oorlog, bitter weinig Nederlanders in de gaten wat de Joden in Duitsland ondergingen en wat hun nog boven het hoofd hing 39) .

Betreffende de houding van Ds. Kersten ten aanzien van de Joden ten tijde van de oorlog zijn er enige stukken van belang die wij hier weergeven.

Allereerst een protest-telegram naar aanleiding van massale deportaties van Joden uit Westerbork mede namens de Gereformeerde Gemeenten verzonden:

"De hieronder vermelde Nederlandsche Kerken, reeds diep geschokt door de maatregelen tegen de Joden in Nederland, waardoor zij uitgesloten worden van het deelnemen aan het normale volksleven, hebben met ontzetting kennis genomen van de nieuwe maatregelen, waardoor mannen, vrouwen, kinderen en geheele gezinnen zullen worden weggevoerd naar het Duitsche rijksgebied en onderhoorigheden. Het leed dat hiermede over tienduizenden gebracht wordt, de wetenschap dat deze maatregelen tegen het diepste zedelijk besef van het Nederlandsche volk strijden, bovenal het indruischen van deze maatregelen tegen hetgeen ons van Godswege als eisch van gerechtigheid en barmhartigheid gesteld wordt, nopen de Kerken tot U de dringende bede te richten, aan deze maatregelen geen uitvoering te geven. Voor de Christenen onder de Joden wordt ons deze dringende bede tot u bovendien nog ingegeven door de overweging, dat hun door deze maatregelen het deelnemen aan het kerkelijk leven wordt af ge sneden" 40 K

Verder was het volgende schrijven gericht aan de Parlementaire Zuiveringscommissie:

"In de zomermaanden van 1942, toen de Jodenvervolging alom zijn slachtoffers eischte, was er ook sprake van deportatie van gemengd gehuwde Joden. Zelf gehuwd met een Joodsche vrouw, wendde ik mij in mijn vertwijfeling tot Ds. Kersten om raad. Deze raadde mij aan, naar mijn huisdominee te gaan, maar ik was reeds bij dezen geweest, die mij aanraadde rustig af te wachten, waarna Ds. Kersten zich terstond bereid verklaarde mij te helpen.

Na verloop van eenige weken belde Ds. Kersten mij op en zeide mij, dat hij goed nieuws had en of ik onmiddellijk naar hem toe wilde komen. Hij vertelde mij, dat er voorlopig geen rede tot ongerustheid bestond, omdat hij had vernomen, dat Joden, die 'einer Christlichen Konfession angehörig zijn, niet gedeporteerd zouden worden.

Deze Duitsche clausule hield in, dat Joden, die ter kerke gingen, catechisatie liepen om tot belijdenis des geloofs te komen of gedoopt waren, niet voor deportatie in aanmerking kwamen. Ds. Kersten zeide mij, dat met deze clausule de Duitschers om den tuin te leiden waren, daar iedere Jood, door slechts te zeggen, dat hij ter kerke ging, in aanmerking kwam voor vrijstelling van deportatie.

Ds. Kersten zeide mij met deze mededeling ons nut te moeten doen en droeg mij op allen bekenden Joden, die hiervoor in aanmerking kwamen dit bericht door te geven. Ik heb hier onmiddellijk aan voldaan en ook mijn huisdominee daarvan in kennis gesteld, die zeer verheugd was over deze mededeling en daarvan veel gebruik heeft gemaakt en ieder in zijn wijk gemengd-gehuwde heeft ingelicht, zoals kort daarna ook vele andere dominees.

Het resultaat was dan ook, dat iedere Jood, die van dit belangrijke feit mededeling kreeg, zich naar het kerkkantoor van de Nederlandse Hervormde Gemeente in zijn wijk begaf om een verklaring te verkrijgen waarin werd medegedeeld, dat betrokken persoon aan één der bepalingen, die de Duitschers gesteld hadden, voldeed en waardoor hij later ook, door zich met deze verklaring naar het Gewestelijk Arbeidsbureau te begeven, vrijgesteld werd van werkverschaffing in het beruchte kamp Ellekom. (voorbeeld van dergelijke verklaring hierbij ingesloten, welke ik gaarne ter zijner tijd terug ontvang).

Er kan niet genoeg de nadruk op gelegd worden, dat dankzij de informatie, die ik van Ds. Kersten ontving en welke ik aan zeer velen, die hierbij betrokken waren heb doorgegeven, velen uit de klauwen van de Duitsche overheerschers zijn gebleven. Ds. Kersten is de eerste geweest die dit feit onder mijn aandacht gebracht heeft en waarmede hij zeer vele Joden een buitengewoon grooten dienst bewezen heeft.

Tevens drukte Ds. Kersten mij op het hart, dat, indien mijn vrouw en/of kind met deportatie bedreigd zou worden, ik mij zonder aarzelen tot hem moest wenden, waarna hij onmiddellijk voor een duikadres bij fatsoenlijke lieden zou zorg dragen."

Onmiskenbaar blijkt hieruit dat Ds. Kersten zich actief bezighield met het helpen onderduiken en op andere wijzen onttrekken van Joden aan de Duitse bezetter.

Punt 6: uitlatingen in de pers

Rond het herverschijnen van 'De Banier' ontstond na de oorlog de nodige commotie. Het blad Trouw schreef zeer venijnig:

"Met verbijstering namen wij kennis van de verschijning van het blad 'De Banier'. (...) Als er één blad in Nederland definitief behoort te verdwijnen, dan is het wel dit landsverraderlijke blad" 4l \

Vervolgens wordt Ds. Kersten geschilderd als een uiterst twijfelachtige figuur, hetgeen dan weer gestaafd wordt met citaten uit 'De Banier'. Ds. Kersten heeft ook met name naar aanleiding van dit krante-artikel zijn brochure "Mijn standpunt toegelicht" uitgegeven. Een ieder kan zelf van deze brochure kennis nemen, nu deze is afgedrukt in één van de zeer lezenswaardige boekwerkjes "Vooroorlogse SGP-geschriften", zodat dit hier verder buiten beschouwing blijft.

Een rapport van het Militair Bewind na de Tweede Wereldoorlog geeft de gang van zaken rond 'De Banier' helder en duidelijk weer:

'"De Banier', voor 1929 weekblad, is sedert april 1929 dagblad voor de SGP. Begin mei 1941 werd op last van het Departement van Volksvoorlichting een Verwalter aangesteld. De directie kreeg de keus uit vier heer en, waaronder een zekeren Arie Kaptein (...), die reeds eerder bij de N.V. werkzaam was. Hij was in 1939 bij de N.V. ontslagen (de reden hiervan was wantrouwen bij de directie door zijn dubbelzinnig optreden). Deze Verwalter werd onder protest geaccepteerd, nadat hij beloofd had:

1. dat hij de beginselen der SGP zou handhaven; 2. dat hij geen lid was van de NSB; 3. dat hij niet in pro-Duitschen zin schrijven zou.

Aanvankelijk heeft Kaptein ook woord gehouden, maar nadat een nieuwe journalistenverordening gekomen was, waardoor de directie zelf niets meer over de krant te zeggen had, ging Kaptein zijn eigen gang, ondanks de aanmerkingen die redactie en directie op zijn stukken maakten.

Inmiddels had de commissievergadering een geheim besluit genomen om tot opheffing van 'De Banier' over te gaan. Kaptein achtte dit echter sabotage en wenschte daar dan ook nooit aan mede te werken. 1 November 1941 is hij plotseling vertrokken. Onmiddellijk daarna is de heer Kersten naar Den Haag gegaan om de krant met spoed op te heffen. Dit verzoek is sleepende gehouden tot maart 1942. Toen is eindelijk toestemming verkregen tot opheffing. Onmiddellijk daarna werden verboden ' De Saambinder', orgaan van de Gereformeerde Gemeenten in Nederland, onder hoofdredacteurschap van Ds. Kersten, alsmede het door 'De Banier' gedrukte orgaan 'Geloof en Vrijheid', onder hoofd redacteurschap van dr. F.J. Krop.

Daarna is door het Departement van Financiën, afdeling Gebouwendienst, het gebouw van 'De Banier' in beslag genomen.

In september 1941 ongeveer werd de naam van 'De Banier' veranderd in 'Algemeen Protestantsch Dagblad'. Ds. Kersten heeft toen geweigerd als hoofdredacteur op te treden van deze voortzetting of ook hier in te schrijven.

Ds. Kersten heeft in 'De Banier' nooitpro-Duitsche uitlatingen gedaan. Hij heeft bovendien alleen de verantwoordelijkheid gedragen voor de stukken, die door hem ondertekend waren met drie sterren. Dit heeft hij ook onmiddellijk gepubliceerd. Hij is ter verantwoording geroepen bij de SD naar aanleiding van zijn artikelen. 'De artikelen van 'De Banier' zijn geen artikelen die ons smaken', aldus Siemon (een lid van de SD, die Ds. Kersten verhoorde -P.H. op 't H./M.v.M.).

Hierna ging het debat over de houding van Ds. Kersten tegenover W.H.N. (Winterhulp Nederland - ~P.H. op 't H./M.v.M.), waartegen Ds. Kersten geageerd had. Het verhoor had een scherp karakter. Tevens kwam het gebed voor de Koningin ter sprake. (...) en daarom bestaat er onzerzijds dan ook geen bezwaar tegen het her-verschijnen van 'De Banier' en 'De Saambinder'."

Gezien het besloten karakter van de informatie uit het perszuiveringsdossier en de belastende gegevens hierin vervat tegen de heer Kaptein is het thans niet mogelijk om deze zaak hier nog verder uit de doeken te doen. Het rapport geeft de hoofdlijn duidelijk weer. Met name werden artikelen met bijvoorbeeld de volgende passages uit 'De Banier' gewraakt:

Vlak na de capitulatie in 1940:

"Gods gerechtigheid gehandhaafd" en "De hulp bij Engeland en Frankrijk gezocht, bleek geheel ijdel te zijn" 42 \

En in de zomer van dat jaar:

"Dat het nieuwe regiem moet worden aanvaard (...). Dat de slaande hand des Heeren hieraan een einde maakte, is ons niet tot droefheid. Als God de Duitsche macht wil gebruiken, zwijgen wij met aanbidding onder de roede Zijner Majesteit, biddend voor vrede en bewaring Zijner Kerk" 43 \

Echter, niet alleen in déze zin schreef Ds. Kersten, ook gaf hij reeds de grenzen aan waar de Duitse bezetter niet meer gehoorzaamd mocht worden, namelijk daar waar artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis dit aangeeft 44) alsmede in omstandigheden waar de "onverzettelijkheid voor de heilige beginselen" in het spel zijn 45) .

Hoe ook gestaan moet worden tegenover de artikelen waarvoor Ds. Kersten geen verantwoordelijkheid wilde dragen, in ieder geval zijn wij het met het Militair bewind eens dat Ds. Kersten zelf geen pro-Duitse uitlatingen deed.

Mede gezien het eindredacteurschap van Ds. Kersten kan in redelijkheid afgevraagd worden of het beginselmatig niet beter was geweest, dat het blad meteen na inmenging van de bezetter was opgeheven. Hierbij dient wel gerealiseerd te worden dat voor Ds. Kersten zwaar woog, dat dan verschillende mensen die hun brood daar verdienden, ontslagen zouden worden, onder wie in ieder geval één onderduiker.

Punt 3: de school

Met betrekking tot de school zijn er twee punten van kritiek op de houding van Ds. Kersten. Allereerst adviseerde Ds. Kersten tot opgave van de Joodse kinderen op de Gereformeerde Gemeentescholen en ten tweede onderwierp hij zich aan de door de bezetter voorgeschreven benoemingsprocedure van onderwijzers.

Voor wat betreft de opgave van Joodse kinderen wordt met name Ds. R. Kok van Veenendaal opgevoerd als zijnde een tegenstander van Ds. Kersten 46 ). Wat was er echter in Veenendaal aan de hand.

In Veenendaal bevond zich een Gereformeerde Gemeenteschool. Deze school werd in de volksmond de Kokse-school genoemd, genoemd naar de plaatselijke predikant: Ds. Kok. Ds. Kok maakte, let wel, reeds voor het uitbreken van de oorlog geen deel meer uit van het schoolbestuur 47 ).

De bezetter was voornemens om Joodse kinderen samen te brengen op afzonderlijke scholen om daar onderwezen te worden door Joodse leerkrachten. Daartoe verlangde zij opgave van alle Joodse kinderen op scholen. Ook het doen van opgave dat er zich geen kinderen bevonden op een school werd gezien als het medewerken aan de verplichting tot opgave 48 ).

Op 16 augustus 1941 werd een circulaire aan de Kokseschool verzonden strekkende tot opgave van Joodse leerlingen. De secretaris van het bestuur van deze school, een goede vriend van Ds. Kok, verzond op 29 augustus 1941, overeenkomstig de betreffende verordening, aan zowel het Departement van Opvoeding, Wetenschap en Cultuurbescherming als aan het Veenendaalse gemeentebestuur het volgende korte briefje:

"Hierdoor de el en wij U mede dat aan onze school geen leerlingen van joodschen bloede aanwezig zijn''.

Dezelfde dag verzond de schoolraad voor de 'Scholen met den Bijbel' een circulaire aan de Kokse-school met de volgende inhoud:

"Gij hebt ontvangen een circulaire van den Secretaris-Generaal van het Departement van Opvoeding, Wetenschap en Cultuurbescherming, d.d. 16 augustus 1941, waarbij U wordt verzocht een onderzoek in te stellen naar de aanwezigheid van leerlingen van joodsche afstamming op Uw school (scholen) en het resultaat van dat onderzoek mede te deelen aan het Departement en aan het bestuur van Uw gemeente.

De strekking van dezen maatregel is in de circulaire aangegeven, namelijk het verwijderen van leerlingen van joodsche bloede van onze scholen. De moderamina van den Schoolraad en van de Vereeniging voor Christelijk Volksonderwijs hebben zich over den inhoud van deze circulaire beraden, teneinde hun door U verlangd advies gemeenschappelijk te kunnen uitbrengen.

Onze moderamina zijn eenparig van oordeel, dat de gevraagde medewerking niet kan worden verleend. De overheid draagt de verantwoordelijkheid voor de maatregelen, die zij te dezen opzichte treft. Wij onthouden ons van een oordeel daarover. Wanneer zij echter van ons vraagt aan de uitvoering daarvan mede te werken, dan moeten wij om des gewetens wille zulks weigeren, aangezien het medewerking verleenen aan het onttrekken van joodsche leerlingen aan het Christelijk Onderwijs in strijd is met de opdracht van Christus om het Evangelie te verkondigen aan alle creaturen. De taak van onze Christelijke scholen is immers bij het onderwijs aan de jeugd het Evangelie te brengen. Daarvan mogen wij geen schoolkind, waarvoor de toelating tot onze scholen wordt gevraagd, uitsluiten. Het staat ons niet vrij bij de vervulling van deze roeping te onderscheiden naar ras of geboorte. In het geloof aan clen Heere Jezus Christus is geen onderscheid tusschen Jood en Griek, dienstknecht en vrije, man en vrouw (Galaten 1 : 28).

De schoolbesturen, die daarin met ons eensgeestes zijn, zullen onzes inziens niet anders kunnen dan de aanschrijving naast zich neerleggen, hetgeen ook geldt indien het vermoeden bestaat, dat geen leerlingen van joodsche bloede de school bezoeken".

Dus op grond van de evangelisatie-opdracht van scholen, en dit is een zeer belangrijk gegeven dat naar onze mening tot dusverre over het hoofd is gezien, adviseert de Schoolraad voor de Scholen met den Bijbel om op geen enkele wijze mee te werken aan de opgaven.

Op 10 september 1941 werden zowel de opgave van de secretaris als de circulaire van de Schoolraad voor de 'Scholen met den Bijbel' in de vergadering van het bestuur van de Kokse-school besproken.

De notulen van deze vergadering melden met betrekking hiertoe het volgende:

"Ingekomen schrijven van Departement van Opvoeding enzovoorts, betreffende opgave van kinderen van Joodsche bloede. Door den secretaris werd deze opgave verstrekt, doch het bestuur is van mening dat dit op grond van Gods Woord niet te verantwoorden is en besluit aan het Gemeente Bestuur een protest in te zenden en tevens het verzoek de gezonden negatieve opgave als niet gezonden te beschouwen".

Blijkbaar had de secretaris geheel op eigen initiatief de opgave gedaan en wil het schoolbestuur de opgave, naar aanleiding van de circulaire van de Schoolraad van de 'Scholen met den Bijbel', al dan niet onder druk van de wellicht op de achtergrond invloed uitoefenende figuur van Ds. Kok, terugdraaien.

Voor het Veenendaalse gemeentebestuur - waarom alleen voor het gemeentebestuur en niet voor het Departement van Opvoeding, Wetenschap en Cultuurbescherming is ons niet duidelijk - wordt de volgende brief opgesteld:

"Naar aanleiding van de ontvangen circulaire van den Secretaris-Generaal van het Departement van Opvoeding, Wetenschap en Cultuurbescherming, d.d.

16 augustus 1941, meent het Bestuur ernstig te moeten protesteren tegen het daarin gevraagde onderzoek van joodsche leerlingen op onze school, daar het Bestuur het onttrekken van joodsche leerlingen aan het christelijk onderwijs in strijd acht met Gods Woord, waar ons bevolen wordt het Evangelie te verkondigen aan alle creaturen waar toch in het geloof aan den Heere Jezus Christus geen onderscheid is tusschen Jood en Griek, dienstknecht en vrije, man en vrouw (Galaten 3 : 28).

Het Bestuur verzoekt U dan ook het aan U gericht schrijven, d.d. 29 augustus 1941, aangaande deze gelegenheid, als niet gezonden te beschouwen".

Deze brief is noch ondertekend noch gedateerd. Er zijn dus twee mogelijkheden: óf de brief is bij nader inzien niet verzonden - de notulen geven geen aanleiding dit te veronderstellen - óf de brief is wel verzonden en dit houdt dan in dat het Schoolbestuur en Ds. Kok waarschijnlijk de evangelisatiedoelstelling van het onderwijs zoals geformuleerd door de Schoolraad voor de 'Scholen met den Bijbel' onderschrijven.

Tot hiertoe handelt het schoolbestuur van de Kokseschool geheel op eigen initiatief zonder inmenging van Ds. Kersten.

Op 11 september 1941 komt er bij de secretaris van het schoolbestuur van de Kokse-school een circulaire binnen van de Vereeniging voor Gereformeerd Schoolonderwijs, de vereniging van scholen uitgaande van de Gereformeerde Gemeenten, met als voorzitter Ds. Kersten. De inhoud luidt als volgt:

" Aan schoolbesturen is vanwege het Departement van Opvoeding, Wetenschap en Cultuurbescherming een circulaire verzonden, waarin opgave gevraagd wordt van het aantal Jodenkinderen, die de school zouden bezoeken. Wij adviseren deze circulaire te beantwoorden, ook als er geen Joodsche kinderen op uw school gaan. De vraag rakende de rechtsgrond dezer handeling, ligt niet ter onzer beoordeling. Ook moet wel bedacht worden dat de school een inrichting is voor onderwijs en niet voor evangelisatie onder de Joden. Daarbij komt nog, dat meermalen, indien Joodsche kinderen een Christelijke school bezoeken, zij het godsdienstonderwijs in bijna alle gevallen juist niet bijwonen.

En wat het verwijderen van bepaalde kinderen op zichzelf betreft, geven wij U het volgende ter overweging:

Gestel nu eens, dat bepaald werd dat de scholen uitgaande van de Gereformeerde Gemeenten alleen zouden mogen bezocht worden door doopleden deigemeenten, zoudt ge dan Uw school er voor willen sluiten, door opgave en eventuele verwijdering van andere kinderen te weigeren?

Immers neen! Zoo oordelen wij het ook niet raadzaam dat gij heden zoudt weigeren op te geven dat er geen Joodsche kinderen de school bezoeken. Wij adviseren dus aan de gevraagde opgave te voldoen en geen conflict uit te lokken".

De Vereeniging voor Gereformeerd Schoolonderwijs adviseert dus bij monde van Ds. Kersten om gevolg te geven aan de gevraagde opgave op grond van de volgende argumenten:

- De school is geen evangelisatie-instituut, maar een leer- en opvoedingsinstituut, een visie die dan ook verwacht mocht worden van het schoolbestuur van de Kokse-school - immers, een Gereformeerde Gemeenteschool - en die thans ook nog aangehangen wordt binnen de gereformeerde gezindte 49) . - Het evangelisatie-argument gaat niet op omdat Joodse kinderen meestal toch het godsdienstonderwijs niet bezoeken. - De Gereformeerde Gemeentescholen zijn voor Gereformeerde Gemeentekinderen. Het gaat niet aan om deze scholen te sluiten ten bate van andere kinderen.

De secretaris van het bestuur van de Kokse-school signaleerde echter een leemte in de circulaire van de Vereeniging voor Gereformeerd Schoolonderwijs. Op 12 september 1941 verzond hij het volgende briefje:

"Uw circulaire inzake opgave Joodsche kinderen kwam in ons bezit. Gaarne zullen wij nog Uw advies vernemen, hoe te handelen met kinderen van Christen-Joden, welk punt U blijkbaar ontgaan is. Gaarne omgaand bericht".

Reeds op 13 september zond Ds. Kersten een antwoord: "Het door U aangevoerde punt betreffende kinderen van Christelijke Joden, was mij niet ontgaan, doch dienaangaande was geen vraag gesteld. Gaarne wil ikU mijn oordeel mededelen, dat, wanneer op één van onze scholen een kind van bekeerde Joden aanwezig zou zijn, het mijns inziens op de weg van het Bestuur dier school zou liggen, de vraag aan-

hangig te maken, of de gegeven instructie ook van toepassing is op hen, die hebben opgehouden Joden te zijn, en zoo noodig zich te doen bijstaan door het Hoofdbestuur.

Zoolangen tijd ik echter van niet één van onze scholen dienaangaande iets verneem, kan ik niet inzien, dat hier voor mij eenige werkzaamheden liggen. Zoodra gebleken is dat het voor sommige Schoolbesturen een vraag werd, of zij opgave, of Joodsche kinderen hun scholen bezochten, verstrekken moesten, is vanwege het Hoofdbestuur met groote spoed die vereischt werd door de gestelde datum, de laatste bekendmaking gegeven. Gaarne zullen zij dezelfde activiteit steeds, zoo immer mogelijk betrachten, maar stellen het dan op prijs, door de Schoolbesturen op de hoogte gebracht te worden, wanneer zich eenige moeilijkheden voordoen'.

Later stelt Ds. Kersten dat er maar één Joods kind de Gereformeerde Gemeentescholen bezocht 50) . Hoe hiermee is gehandeld, hebben wij niet kunnen achterhalen. Het ligt in de lijn van de hierboven gepubliceerde brief met betrekking tot het huwelijk met een Joodse vrouw en de brief van Ds. Kersten aan het Kokseschoolbestuur dat er eerst een beroep is gedaan op het "einer Christlichen Konfession angehörig" zijn en vervolgens het eventueel verzorgen van een veilig onderduikadres.

Geheel los van het doen van deze opgave circuleert het gerucht omtrent het op het advies van Ds. Kersten verwijderen van een Joods ondergedoken kind dat de Kokse-school bezocht van deze school 5 Omtrent deze kwestie zijn door ons geen schriftelijke bescheiden gevonden.

Het is echter bekend dat er een jodinnetje op de Kokseschool onderwijs ontving. Wij willen nog aannemen dat Ds. Kersten adviseerde om dit kindje van school te nemen. Immers, volgens het verhaal wist alle leerkrachten en het gehele schoolbestuur dat een Joods kindje de school bezocht. Onder deze omstandigheden is het van belang zowel voor de veiligheid van het meisje als van de leerkrachten en het schoolbestuur als van het onderduikadres, dat zo'n iemand elders onderduikt. Immers, een geheim dat zo velen kennen lekt zeer gemakkelijk uit.

Dat Ds. Kersten zou gedreigd hebben met aangifte van dit kind bij de bezetter, komt ons gezien de hierboven weergegeven schriftelijke verklaringen alsmede het feit dat zulks nimmer door hem gedaan is, als laster voor, hoezeer ook wellicht te goeder trouw geuit.

Dat deze kwestie aanleiding is geweest tot het uittreden van de Kokse-school uit de Scholenbond van de Gereformeerde Gemeenten is in ieder geval onjuist; dit is pas gebeurd toen Ds. Kok zich aan de Gereformeerde Gemeenten onttrok.

Ds. Kok moest, hoewel het advies eerst kwam nadat er opgave gedaan was, het advies van Ds. Kersten tot opgave van Joodse kinderen wel afwijzen, omdat hij een onderwijstheorie aanhing die uitging van de evangelisatiegedachte. Deze theorie gaat er immers vanuit dat de school een middel is om niet-christelijke kinderen het evangelie te brengen. Deze theorie werd echter niet onderschreven door de Gereformeerde Gemeenten in het algemeen, waartoe Ds. Kok behoorde en Ds. Kersten in het bijzonder. Of Ds. Kok met betrekking tot het door Ds. Kersten gegeven advies met hem contact gehad heeft is niet meer dan waarschijnlijk vast te stellen. Ds. Kok speelde op zijn hoogst een dominerende achtergrondrol.

Ds. Kersten kon in redelijkheid tot het door hem gegeven advies komen vanuit zijn onderwijsopvatting, temeer nu er maar één Joods kind de Gereformeerde Gemeentescholen bezocht.

Dat de houding van Ds. Kersten in deze werd bepaald door het op grond van Gods Woord al dan niet gehoorzaamheid verschuldigd zijn aan de Duitse bezetter speelt in het geheel van deze zaak slechts een marginale rol. Veeleer handelde Ds. Kersten op grond van pragmatische overwegingen. In ieder geval ging het handelen overeenkomstig deze gehoorzaamheid niet zover dat hij wie dan ook ging aangeven bij de bezetter.

Benoemen van onderwijzers

Voor veel meer problemen zorgde het zogeheten 'benoemingsbesluit'. Ds. Kersten zelf zet het standpunt van de Gereformeerde Gemeenten uitgebreid uiteen. Wij laten hem aan het woord:

" Grooter moeilijkheden baarde het benoemingsbesluit. In een radio-rede van 23 februari 1941 ontvouwde de Secretaris-Generaal van het Departement van Opvoeding, Wetenschap en Cultuurbescherming (zooals toen het Departement van Onderwijs ge-

noemd werd) het plan de benoeming van het onderwijzend personeel aan het Staatsgezag te onderwerpen. Vanwege het Convent van Protestantsche Kerken zijn 10 maart 1941 tegen dit plan bezwaren ontwikkeld en het verzoek tot den Secretaris-Generaal gericht dit plan te laten varen. Zoodra moogelijk is door mij aan de leden van uw hoofdbestuur goedkeuring gevraagd voor onderteekening van dit request, dat ten spoedigste aan alle bestuursleden is toegezonden. Niettegenstaande dit verzoek kwam het benoemingsbesluit 8 april 1941 tot stand, dat de schoolbesturen verplichtte bij benoeming van onderwijzend personeel een voordracht tot goedkeuring aan den Secretaris-Generaal aan te bieden. Alle op dit terrein tot voorlichting geroepen organen hebben geadviseerd dit besluit na te leven. Ook wij. Januari 1942 kwam echter een tweede benoemingsbesluit, bepalend dat na eventuele verwerping van de tweede voordracht door het Schoolbestuur opgemaakt, de Secretaris-Generaal het recht van benoeming heeft.

De Schoolraad voor Scholen met den Bijbel en het Bestuur der Vereeniging voor Christelijk Volksonderwijs oordeelden, dat het niet mogelijk was de benoemingsverordening verder na te leven en het advies werd aan de bij die organisaties aangesloten schoolvereenigingen gegeven dit den Secretaris- Generaal te berichten, gelijk dan ook door vele, geenszins door al die schoolvereenigingen is geschied. Wel schreven die organisaties:

'Ook de bezettende macht heeft haar rechten, uit het feit der bezetting voortvloeiende en zij kan en mag er staat op maken dat dit recht door het Christelijk volksdeel van Nederland gerespecteerd zal worden.'

Maar genoemde vereenigingen waren van oordeel, dat met de benoemingsverordening de grenzen overschreden waren. Om principiële redenen weigerden zij zich te onderwerpen. De overheid moet huns inziens neutraal zijn ten opzichte van de richting van het onderwijs; de ouders en die alleen hebben in volle vrijheid daarover te beslissen en dus ook over de benoeming van de onderwijzers, omdat de persoonlijkheid van den onderwijzer van zeer groote betekenis is voor den aard van het onderwijs.

Hier scheidden zich echter onze wegen. Op grond van onze Nederlandsche Geloofsbelijdenis, hebben wij steeds positie gekozen tegen den godsdienstigneutralen staat, met name tegen de stelling, dat indien maar een door de wet vereischt aantal leerlingen bijeen gebracht wordt, ieder recht heeft op een eigen, uit de publieke kassen bezoldigde school, al ware het een atheïstische. Tegen die stelling moesten wij opkomen en van de Overheid eischen, dat zij zulk onderwijs deed geven, dat den toets van Gods Woord kan doorstaan. Ons op de aloude Belijdenis stellend, hebben wij toen aan de Schoolvereenigingen een antwoord toegezonden, waarom wij deze beginselen beleden en tevens te kennen gaven, dat wij eiken onderwijzer uit de school zouden weeren, die deze Belijdenis niet onderschreef Het den Secretaris-Generaal gezonden antwoord luidde als volgt:

'Hoogedelgestrenge Heer,

Het Bestuur der Vereeniging tot het verstrekken van Lager Onder-wijs op Gereformeerde Grondslag te neemt bij dezen beleefd de vrijheid u het volgende mede te deelen, in verband met de uitbreiding Uwer bevoegdheid inzake benoemingen en ontslagen van onderwijzers.

Op grond der Belijdenisgeschriften, door de Nationale Synode gehouden te Dordrecht, anno 1618- 1619 vastgesteld, belijdt zij het de roeping der Overheid te zijn, zorg te dragen voor zulk onderwijs aan de kinderen des volks te geven, dat gebouwd is op Gods Woord, en te weren alle onderwijs dat daartegen strijdt.

Onder de bestaande regeling was het haar niet anders mogelijk dan door stichting van eigen scholen de door haar beleden beginselen voort te planten, hoewel zij krachtens bovenstaande het stelsel verwerpelijk moest achten, dat in Nederland werd toegepast en aan iedere groep van bepaalde numerieke sterkte gelegenheid bood voor rekening der publieke kassen scholen te stichten, waardoor bovendien het onderwijs hopeloos verscheurd werd.

Nu de bevoegdheden van den Secretaris-Generaal tot benoemingen en ontslagen van onderwijzers blijkens de jongste bekendmakingen zeer zijn uitgebreid, is het schoolbestuur bezorgd, dat de mogelijkheid zich voordoen kan, dat aan zijn school een onder-wijzer zal benoemd worden, die de belijdenis, welke op Gods Woord gegrond is, niet onderschrijft. Indien dit het geval zou zijn, zou het Bestuur zich voor groote moeilijkheden geplaatst zien, zulk een onder-wijzer tot haar school te mogen toelaten. Dit bezwaar klemt temeer waar het scholen gelden zou, voor eigen rekening gebouwd, hoewel de roeping van alle schoolbesturen in deze dezelfde is. Het Bestuur bovengenoemd spreekt de hoop uit, dat bij eventueele benoeming en het tot zulk een conflict niet komen zal en dat U Hoogedelgestrenge met de aan het Bestuur door Gods Woord opgelegde heilige roeping rekening houden zult.

Met de meeste hoogachting, etc., get.

, Voorzitter , Secretaris.'

Van verschillende, zoowel van Gereformeerde als van Hervormde zijde is ons instemming met dit antwoord betuigd. En dat de Schoolbesturen oog gehad hebben op de benoemingen moge blijken niet alleen uit het feit, dat nimmer dan alleen door hen

benoemde leerkrachten aan de scholen zijn werkzaam geweest, maar ook uit hetgeen te Rijssen is voorgevallen. Aan een onzer scholen in die plaats toch werd opzettelijk een kweekeling met akte gepasseerd, om zijn pro-Duitsche openbaring. Dit had ten gevolge, dat de Inspecteur van het L.0. te Deventer, die zich aan de zijde van het bestuur te Rijssen gesteld had, ontslagen en het Hoofd derschool met ontslag bedreigd werd. Desniettegenstaande trad een ander in functie. De schoolbesturen hebben zich, helaas, op Veenendaal na, aan het advies van het Hoofdbestuurgehouden en hun beginsel niet verloochend" 52 K

De opmerking van Ds. Touw, die door anderen klakkeloos is overgenomen 53), als zou het optreden van Ds. Kersten het schoolverzet hebben gebroken 54 ), snijdt geen hout. Ook Ds. Kersten verzette zich wel degelijk tegen het ingrijpen van de Duitse bezetter in het onderwijs, alleen op basis van een ander principieel uitgangspunt.

Het is opmerkelijk dat van de Kokse-school geen protestbrief is uitgegaan naar het Departement van Opvoeding, Wetenschap en Cultuurbescherming. Temeer daar inzake de opgave van Joodse kinderen dit Departement ook al niet werd geïnformeerd omtrent de intrekking van de opgave.

Punten 5 en 7: het werken in Duitsland en de loyaliteitsverklaring

In de visie van Ds. Kersten moest het werken in Duitsland voorkomen worden, daarom adviseerde hij de loyaliteitsverklaring te tekenen. Ook speelde mee dat de regering in Londen niet verboden had deze verklaring te ondertekenen 55 ).

De Parlementaire Zuiveringscommissie

Aan het begin van dit artikel is reeds gesteld dat een beoordeling van het werk van de Parlementaire Zuiveringscommissie moeilijk is, aangezien de besluitvorming zoals die zich heeft ontwikkeld, geheim is. Wel zijn er enige aanknopingspunten. Een ander lid dat uit het parlement is gezuiverd, kreeg mondeling twee argumenten mee:

1) zijn aanblijven als hoogleraar en 2) zijn advies om de loyaliteitsverklaring te ondertekenen 56 ).

Het tweede argument is ook van toepassing op Ds. Kersten. Echter, niet alleen het handelen op zich, maar ook de motieven die tot dit handelen hebben geleid, zouden in een pluralistisch samengestelde democratie meegewogen dienen te worden 57 ).

Gezien het gehele handelen van Ds. Kersten in de Tweede Wereldoorlog in het licht van zijn beginselmatige uitgangspunten alsmede de houding van de andere partijen ten aanzien van de SGP voor deze oorlog, rijzen er twijfels omtrent de juistheid van de einduitspraak van de Parlementaire Zuiveringscommissie.

Hierbij komt dat Ds. Kersten niet uit de Orde van de Nederlandse Leeuw is gezuiverd. Indien hij werkelijk op één of andere wijze ernstig tekort zou zijn geschoten, zou dit zeker zijn gebeurd.

Dit klemt temeer nu prof.dr. Fuks-Mansfeld stelt met betrekking tot de ariërverklaring: "Ik kan me geen Nederlandse regering voorstellen die niet, als men dat als een absolute noodzaak zag, precies zo, met één pennesteek, die paar joden zou opofferen" 58 ). Uit het handelen van Ds. Kersten blijkt juist het tegendeel.

Tevens is er een reden temeer om zich af te vragen - om met prof. Van Deursen te spreken - of het principe van het streven naar 'persoonlijk welbehagen' niet in het geding is geweest 59 ). Heeft de vooroorlogse samenleving zich wellicht bedreigd gevoeld door het waarschuwend en indringend optreden van Ds. Kersten, zodat zijn mond gesnoerd moest worden?

Ten besluite

In het begin van dit artikel hebben wij ons afgevraagd of Ds. Kersten zich inderdaad pro-Duits heeft opgesteld. Wij moesten deze vraag met nee beantwoorden. Dit antwoord staat los van de vraag of Ds. Kersten wellicht in onze ogen menselijke fouten heeft gemaakt. Deze mogelijke fouten doen echter niets af van het feit dat, om met de woorden van mr.drs. Den Ottolander te spreken, Ds. Kersten weliswaar 'officieel' de Duitse bezetter als wettige overheid erkende maar 'officieus' de Duitse bezetter tegenwerkte 60 ).

Zoals in het begin van dit artikel gesteld, beogen wij slechts een aanzet te geven tot verdere bestudering. Vooralsnog achten wij dat de Parlementaire Zuiveringscommissie haar werk onzorgvuldig gedaan heeft, hoewel wij toegeven dat voor een buitenstaander de handelwijze van Ds. Kersten wellicht vreemd overkwam. Dit neemt niet weg dat dit handelen serieus onderzocht had dienen te worden.

Dat mensen uit eigen kring de houding van Ds. Kersten

als passief afschilderen, betreuren wij ten zeerste 61) . Het buigen onder Gods slaande hand met daaraan gekoppeld het doen wat de hand vindt om te doen, om in ieder geval kerk, school en medemens uit de handen van de bezetter te houden, kan onzes inziens nimmer als passief of lijdelijk bestempeld worden. Tevens onderschrijven wij ook hetgeen P. en H. van Irwaarden schrijven: "Nu is het wel erg makkelijk om in 1990 te zeggen wat in 1940-1945 verkeerd was, maar wat zal onze houding zijn als ons wordt gevraagd ons leven en gezin in gevaar te brengen" 62) ? In ieder geval was Ds. Kersten op dit punt zeker niet nalatig.

We eindigen dit artikel met het citaat van mr. Groen van Prinsterer waarmee ook Ds. Kersten zijn brochure 'Mijn standpunt toegelicht' besloot:

"Wat Nederland geworden is, dat zien we. Wat het op dit spoor worden zal, is, ook zonder ongemeene scherpzinnigheid, te voorzien. Wat bij Christelijken zin een ootmoedig en heilbegeerig Nederland zou kunnen worden, dat berekene hij, die de uitgestrektheid van Gods beloften aan natiën, die Hem dienen, berekenbaar acht.

Gelukkig Nederland, en hier wensch ik ook het Huis van Oranje, nog als van ouds, in den geliefden naam van Nederland te omvatten, indien het behoefte gevoelt om weder te keren tot den God, Wiens duizendwerf verbeurde gunst misschien nog voor ons weggelegd is, indien het, door schuldbesef en aanbidding, zich het uitzicht opent om, gespaard en gelouterd, een toonbeeld van Gods genade te zijn tot in de verste nakomelingschap 63) /"

Drs. P.H. op 't Hof

en Mr. M. van Manen.

Noten: 1) Graaf, J. van der, "De Waarheidsvriend", 17 mei 1990. 2) Boeder, J„ "De Wachter Sions", 5 juli 1990. 3) Jong, L. de, "Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog" , 1969, deel 1, pag. 275. 4) Jong, L. de, "Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog", 1988, deel 13, pag. 83. 5) Kooy, G.A., "Het echec van een 'volkse' beweging", voorwoord, 1982. 6) Verboom, J.J., "De Banier", 9 februari 1989. 7) Hoedeman, J., " Veenendaal in de Tweede Wereldoorlog", 1985, pag. 14. 8) Duynstee, F.J.F.M./Bosmans, J., "Het kabinet Schermerhom-Drees", 1977, pag 99 e.v. 9) KB, 2 augustus 1945, Stbl. nr. F. 131, 10) De Nationale Advies Commissie moest de regering gevraagd en ongevraagd advies geven in alle gevallen waarin de wetgever bevoegd moest worden geacht. 11) "Handelingen Tweede Kamer, Tijdelijke Zitting ", 1945, pag. 20 en 24. 12) "Handelingen Tweede Kamer, Tijdelijke Zitting ", 1945, pag. 53. 13) Duynstee, F.J.F.M./Bosmans, J., "Het kabinet Schermerhom-Drees", 1977, pag. 115 en 116. 14) "Handelingen Eerste Kamer, Tijdelijke Zitting", 1945, pag. 11. 15) "Handelingen Eerste Kamer, Tijdelijke Zitting", 1945, pag. 12. 16) "Handelingen Eerste Kamer, Tijdelijke Zitting", 1945, pag. 15. 17) Duynstee, F.J.F.M./Bosmans, J., "Het kabinet Schermerhom-Drees", 1977, pag. 117. 18) Romijn, P„ "Snel, Streng en Rechtvaardig", 1989, pag. 12. 19) Puchinger, G. Colijn, z.j. pag 185 en 186. 20) Kersten, G.H., "Mijn standpunt toegelicht", geciteerd uit: "Vooroorlogse SGP-geschriften", 1986, pag. 389. 21) Kersten, G.H., "Handelingen", pag. 9, geciteerd uit: "Hoort de Roede", 1981, deel 1. 22) "Handelingen Tweede Kamer", 1933-1934, pag. 261. Zie bijvoorbeeld ook: "Handelingen Tweede Kamer", 1936-1937, pag. 99. 23) "De Banier", 5 april 1938. M. Golverdingen schrijft in zijn lezenswaardige boek: "Ds Kersten, Facetten van zijn leven en werk", op pag. 136: "De gedachtenwereld van Ds. Kersten is hier, naar het ons wil voorkomen, vastgelopen in een merkwaardigbe fixatie". Heeft echter achteraf gezien Ds. Kersten de gevaren die ons gereformeerde volksdeel bedreigden niet juist getaxeerd? Waardoor is dit volksdeel meer bedreigd: door het nationaal-socialisme of door het Roomse-materialistische denken? 24) Jong, L. de, "Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog", 1969, deel 1, pag. 152. 25) "De Saambinder", 11 april 1935. 26) "De Banier", 14 april 1939. 27) Kersten, G.H., "Mijn standpunt toegelicht", geciteerd uit: "Vooroorlogse SGP-geschriften", 1986, pag. 387-388. 28) Kersten, G.H., "De gelovige verwachting", z.j. pag. 328. 29) Kersten, G.H., "De gelovige verwachting", z.j. pag. 329. 30) Mulder, J., "Het volk onder de Banier", 1988, pag. 62 en 79. 31) Stap, J.J.B., "De SGP voor 1940", 1985, pag. 96. 32) Bennekom, T.W. van, "De Wachters op de muren", 1990, pag. 114. 33) "De Banier", 14 april 1937. 34) "De Banier", 6 mei 1938. 35) "De Banier", 21 mei 1938. 36) "Handelingen Tweede Kamer", 1937-1938, pag. 769. 37) "De Terugblik", juni-augustus 1938. 38) Jong, L. de, "De bezetting na 50 jaar", 1990, pag. 60. Zie ook: Berghuis, C.K., "Joodse vluchtelingen in Nederland 1938-1940". 39) Jong, L. de, "De bezetting na 50 jaar", 1990, pag. 57. 40) Delleman, Th., "Opdat wij niet vergeten", 1949, pag. 582 en 583. 41) "Trouw", 7 september 1945. 42) "De Banier", 18 mei 1940. 43) "De Banier", 1 juli 1940. 44) "De Banier", 2 oktober 1940. 45) "De Banier", 10 februari 1941. 46) Saarberg, J.A., in: "'k Zal gedenken", 1981, pag. 47 en 48. 47) Anders: De heer Saarberg, zie noot 41, pag. 48. 48) Touw, H.C., "Het verzet der Hervormde Kerk", 1946, pag. 344. 49) Breevaart, P. v.d., "De identiteit van het reformatorische onderwijs", z.j., pag. 13. 50) Kersten, G.H., " Verslag van de Algemene Vergadering van de Vereeniging van de Gereformeerde Gemeenten in Nederland", 10 januari 1946, pag. 20. 51) Saarberg, J.A., in: "'k Zal gedenken", 1981, pag. 48. Valkenburg, R., "Wie was Ds. R. Kok eigenlijk...? ", 1989, pag. 132. 52) Kersten, G.H., " Verslag van de Algemene Vergadering van de Vereeniging van de Gereformeerde Gemeenten in Nederland", 10 januari 1946, pag. 20 - 22. 53) Saarberg, J.A., in: '"kZal gedenken", 1981. Visscher, J.J., "De houding van de Staatkundig Gereformeerde Partij tegenover het Nationaal-Socialisme", 1969, pag. 37. 54) Touw, H.C., "Het verzet der Hervormde Kerk", 1946, pag. 358. 55) Mulder, J., "Het volk onder de Banier", 1988, pag. 390. 56) Duynstee, F.J.F.M./Bosmans, J., " Het kabinet Schermerhom-Drees", 1977, pag. 187. Kersten, G.H., "Verslag van de Algemene Vergadering van de Vereeniging van de Gereformeerde Gemeenten in Nederland", 10 januari 1946. 57) Pot, C.W. van der/Donner, A.M./Prakke, L., "Handboek van het Nederlandse Staatsrecht", 1989, pag. 164, e.v. 58) "De Tijd", 16 februari 1990. 59) "De Tijd", 2 februari 1990. 60) Ottolander, F.W.J., den, "Strafrechtspleging en Reformatie", 1990, pag. 48. 61) Janse, C.S.L., "Bewaar het pand", 1985, pag. 89. 62) Irwaarden, P. en H. van, "Reformatorisch Dagblad", 22 maart 1990. 63) Kersten, G.H., "Mijn standpunt toegelicht", geciteerd uit: "Vooroorlogse SGP-geschriften", 1986, pag. 393.

Dit artikel werd u aangeboden door: In het spoor

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 oktober 1990

In het spoor | 28 Pagina's

HET EINDE VAN DS. KERSTENS PARLEMENTAIRE LOOPBAAN

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 oktober 1990

In het spoor | 28 Pagina's