Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

”ZAL IK MIJN KINDEREN LATEN VACCINEREN?”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

”ZAL IK MIJN KINDEREN LATEN VACCINEREN?”

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

EEN VERGETEN BRIEF VAN MARIANNE VAN HOGENDORP AAN ISAAC DA COSTA

De vaccinatie is ook binnen de kringen van het Réveil menigmaal het onderweip van discussie geweest. Over het algemeen stond men er afwijzend tegenover, niet alleen vanwege de critische houding van Bilderdijk, maar ook vanwege de medische en principiële bezwaren van de christen-jood Abraham Capadose, die medicus was. Diens "tweelingbroeder in de genade", Isaac da Costa, was de eerste binnen het Réveil die inzake de vaccinatie een "genuanceerd voorstander" werd 1} .

Een wissel omgezet

Na een uitvoerige gedachtenwisseling met Willem de Clercq over deze zaak legde Da Costa in een schriftelijke verhandeling rekenschap af van zijn veranderd gevoelen. Waarschijnlijk vanwege de verwachte tegenstand en uit een gevoel van piëteit voor zijn zielevriend Capadose, die een fervent tegenstander was van deze "kunstgreep", heeft Da Costa zijn opstel nimmer gepubliceerd 2) . Niettemin maakte Helenius de Cock, docent aan de Theologische School te Kampen, er later gebruik van om zijn gewijzigde visie op de vaccinatie er in een in 1871 verschenen brochure mee te staven 3) . Helenius de Cock week hierbij af van de opvatting van zijn vader Hendrik de Cock, een van de bekende Vaders der Afscheiding, evenals Da Costa zijn geestelijke vader Bilderdijk afviel in diens principiële afwijzing van de vaccinatie. Heeft Da Costa binnen het Réveil een wissel omgezet, Helenius de Cock fungeerde alszodanig binnen de klingen der Afscheiding.

In een uitvoerig oriënterende verhandeling hebben Joh. en J.P. Verhave de vaccinatie-kwestie in het Réveil uiteengezet 4) . De auteurs wijzen ook op het contact dat Da Costa in 1850 over deze materie heeft gehad met Marianne van Hogendorp. Haar overleden man Dirk graaf van Hogendorp was de zoon van de bekende liberale staatsman Gijsbert Karei 5) . Evenals zijn broer Willem had hij tijdens zijn academietijd te Leiden gezeten aan de voeten van Bilderdijk op diens privaatcolleges. Zeer nauw raakte hij behalve met Bilderdijk ook bevriend met Da Costa en Capadose, met wie hij in een jarenlange correspondentie heeft gestaan.

Dirk graaf van Hogendorp

Zijn invloedrijke vader had door diens bemiddeling hem een belangrijk staatsambt kunnen bezorgen, maar zijn bezwaren tegen het afleggen van de eed op de grondwet weerhielden hem aanvankelijk daarvan. Jarenlang leidde hij in zijn ouderlijk huis het leven van een (steeds studerende) kluizenaar, totdat hij met zijn nicht Marianne Cathérine van Hogendoip in het huwelijk trad 6) . In 1830 werd hij substituut-officier aan de rechtbank te Amsterdam, later raadsheer in het gerechtshof te 's-Gravenhage. Zijn gevoerde briefwisseling getuigt van een nabij geestelijk leven met de Heere. Tijdens de Afscheiding werd door hem juridische steun verleend aan de geschorste Ulrumse predikant Hendrik de Cock door middel van een memorie van appèl bij de Hervormde Synode 7) .

In 1833 werd hij in ernstige mate door de pokziekte aangetast, waarvan hij echter herstelde. In 1845 stierf hij nog vrij plotseling op slechts achtenveertig-jarige leeftijd. Hun bijzonder gezegend huwelijk, waaraan overigens veel strijd en gebecl was voorafgegaan, bleef ook niet van beproevingen gevrijwaard. Hun eerste kind stierf op jeugdige leeftijd. Twaalf jaar na de dood van haar man verloor Marianne ook nog haar oudste zoon, die als veelbelovend Leids student op drieëntwintig-jarige leeftijd heenging. Het sterfbed van zijn vader had op de toen twaalfjarige jongen veel indruk gemaakt. Op zijn eigen sterfbed gaf hij een vrijmoedig getuigenis van de hoop die in hem was 8) .

Het veranderd gevoelen van Da Costa

De briefwisseling met Da Costa werd ook na de dood van haar man door de weduwe Marianne van Hogendoip, die met een talrijk gezin was achtergebleven, voortgezet. Op 14 oktober 1850 schreef Da Costa tijdens een pokken-epidemie een "onwederstaanbaren drang op het hart" te hebben om haar over de vaccinatie te spreken. Hij bracht haar in herinnering dat hij twaalf jaar geleden van gedachten was veranderd en dat hij haar man en Capadose hiervan in een uitvoerige verhandeling op de hoogte had gebracht. Geen van beiden was het toen met hem eens geweest. Nu, na vijftig jaar vaccinatiepraktijk, schreef Da Costa, was het nut hiervan wel bewezen en bleek er geen sprake te zijn van nadelige invloed. Omdat ook anderen de Heere konden danken voor de vaccinatie bracht hij de zaak weer onder haar aandacht.

"Ziet, lieve vriendin! Ik houd ervoor dat ge als christenmoeder verplicht zijt deze zaak aan een nieuw en biddend onderzoek te onderwerpen", zo schreef hij. Hij noemde in dit verband niet alleen Capadose, maar ook een in de Haagse Réveilkring graag gezien man als de uit Duitsland afkomstige graaf E.F.H.M. von Bijlandt. Anders dan zijn Haagse collega Capadose wees Von Bijlandt de vaccinatie niet af. Da Costa schreef verder dat hij ook een soortgelijke brief aan Capadose

zou sturen. Da Costa's argumentatie komt in grote trekken overeen met die van Helenius de Cock 9) . Er is geen bewijs dat de vaccinatie schadelijk is en bij de godvrezenden in Schotland bestaan er volgens hem ook geen bezwaren.

"Is er eenige rede nog langer om te onderstellen, dat een zoo werkzaam en weldadig voorbehoedmiddel tegen een alleszins ontzettende ziekte, geen geschenk van God, maar een verleiding van den Booze zoude zijn? " 10) Zeer opmerkelijk is het dat de auteurs Joh. en J.P. Verhave niet het antwoord mededelen dat Marianne van Hogendorp aan Da Costa heeft geschreven. Een mogelijk bewijs van de blinde vlek die historici op dit gebied bezitten en die soms het karakter van historievervalsing krijgt. In het Réveilarchief te Amsterdam bevindt zich het uitvoerig en met redenen omkleed antwoord dat Marianne van Hogendorp aan haar zielevriend (en die van haar man) heeft geschreven en dat waarschijnlijk aan de aandacht van de Verhaves is ontgaan.

Het verslag van haar gebedsworsteling op het punt van de vaccinatie en de verdediging van haar standpunt zijn echter te belangrijk om niet te worden vermeld. Behoudens enkele niet ter zake doende of particuliere gegevens laten wij de inhoud van deze brief hier volgen.

Het antwoord van Marianne van Hogendorp

' s-Gravenhage, 29 October 1850 Geliefde Vriend en Broeder in den He ere! Veel dank voor uw vriendschappelijk schrijven waarin ik ten volle uwe Christelijke liefde erken, clie liefde die ons dringt om hetgeen wij zeiven voor waarheid erkennen ook anderen mede te delen. Ik herinner mij uw verandering van zienswijze op het punt van de vaccine 12 jaren geleden en het stuk destijds hierover aan mijn geliefden man geschreven. Dit stuk heb ik nog in bezit en heb ik bij deze gelegenheid ook nogmaals overgelezen. Verre ben ik van u te willen veroordeelen in deze beschouwing van eene zaak, die ik op dezelfde wijze door vele Christenen beschouwd zie, zoowel hier te lande als in Engeland, Schotland, Zwitserland enzoovoort. Doch voor mij zelve sta ik in de vreze des Heeren op een geheel tegenovergesteld standpunt: geworteld op eene veeljarige overdenking en behandeling der zaak met mijnen Goddelijken Meester.

Van mijne eerste jeugd af heb ik veel over de vaccine gehoord. Mijne geheele famillie was er eene groote voorstandster van en mijn schoonvader is hier te lande een van de eersten geweest die zijne kinderen heeft laten vaccineren "'. Tot op mijn huwelijk had ik er nooit iets tegen gehoord; toen leerde ik al de verschillende gevoelens hieromtrent kennen en ofschoon zelfs de zaak toen nog niet voorziende, had ik er volkomen vrede mede clat mijne twee oudste kinderen niet gevaccineerd werden; ik gevoelde dat mijne positie van vrouw mij van alle verantwoordelijkheid in dezen onthief, en dat ik op grond van Gods Woord mijn lieven man, clie zulk een nauwe omgang met den He ere had, slechts behoefde te volgen. Op ééns evenwel werd ik geroepen om zelve te oordeelen. Mijn lieven Dirk kreeg de vreesselijke ziekte [de pokken dus], hoewel hij in zijn kindschheid een deieerste hier te lande gevaccineerd, met de grootste zorg door een toen zeer beroemd geneesheer. Met beste echte stof, ging al de verschillende perioden der ziekte door, drie dagen was hij onkenbaar, het hoofd geheel gezwollen en door de menigvuldigheid der pokken het afzigtelijkste uitterlijk opleverende.

De Heer Tilanus, Prof.aan het Gasthuis te Amsterdam, was onze doctor en deze een voorstander der vacc[inatie] kwam met al zijne redenen om mij te persuaderen [-overreden] om de kinderen, zoo ik tegen de vacc[inatie] had, van te innoculeren [-voorloper van de vaccinatie 12) ], daar er nu zulke goede stof voorhanden was van zulk een naauwe betrekking. Ik vroeg een dag van beraad en boog mij neder voor den Heere die alléén mij raad in dezen geven kon.

Mijn lieve Dirk verkeerde in eene hevige koorts, zoo dat ik hem over niets spreken kon. Van al mijne betrekkingen was ik afgesneden en de oogen van onze wederzijdsche ouders en van eene talrijke famillie waren op ons gevestigd, ons oudste zoontje was overleden en onze kleine Dirk, toen een halfjaar oud, was toen nog de éénige stamhouder.

Maar mijn trouwe Verbonds God was met mij, Hij gaf mij kracht en wijsheid en deed mij de volgende ochtend aan clen geneesheer antwoorden: dat hetzelfde wat ik tegen cle vaccine had, ik dat ook tegen de inoculatie had, namelijk het vooruitloopen van den Heere: dat ik alles met gerustheid ontving wat Hij mij in Zijn wijsheid toe-

schikte. Maar dat ik niet besluiten kon een venijn in het gezonde ligchaam van mijne kinderen intebrengen, terwijl ik niet wist of het 's Heer en welbehagen was dat mijne kinderen de ziekte kregen, ja dan neen. Dat ik mij in geene geneeskundige betoogen inliet, dat ik daar geen verstand van had, maar dat mijne rede mij zeide, dat öf het voorbehoedmiddel niets was, df dat men niet berekenen kon welke kracht hetzelve op het gestel van een kind uitoefende.

En ziedaar, waarde Vriend, de twee argumenten die mij sedert altijd zijn bij gebleven en gedurende de tijd van 16 jaren door veel overdenking, en toepassing, en toetsing aan Gods Woord bevestigd zijn geworden. Dirk was toen een halfjaar oude, Caroline 2 1/2 jaar, beiden waren tot de zesde dag toe bij mijn lieve man op bed geweest, daar die geneesheer het woord van kinderziekte [pokken] niet had willen uitspreken alvorens hij er de volkomen zekerheid van zou hebben. Zoodra het mij bekend wierd, zonderde ik cle kinderen af en mijne zuster Antje kwam om cle verzorging der kleinen op zich te nemen.

Dirk hield ik evenwel aan de borst daar dit van te veel gewigt was indien hij de ziekte mogt krijgen . Ik paste de geliefde zieke nacht en dag op zonder eenige hulp van mijn kennissen, die mij enkel al het noodige op de kamer bragt: ik was dus in gedurige aanraking met de besmetting, bepaalde het zogen der kleine op vaste uren en reinigde en verkleedde mij alvorens bij de kinderen te gaan, en het behaagde den Heere hen zonder eenig letsel te sparen.

En zoude ik nu dien God met Wien ik aldus werkzaam mogt zijn en die mij in dat werk zoo bijzonder zegende, niet ook de verdere zorg mijner kinderen toevertrouwen en Hem in het minste vooruitloopen?

Mijn geliefde Broeder, ik wil niemand veroordelen, maar mijn gevoelen staat vast in Hem die Zijn dierbaar leven voor mij gesteld heeft en mij met dat leven ook alle dingen schenken wil.

Ik heb u dit alles zoo wijdloopig opgehaald, waarde vriend! opdat gij overtuigd zoudt zijn dat het bij mij niet een blindelings volgen van zekere opinie is, die natuurlijk door het afsterven van mijn geliefden man nog van meerdre kracht voor mij had kunnen worden. Maar eene zaak die ik zelve met den Heere overdacht heb, die ik voor Zijn heilig aangezigt onderzocht heb en waar ik Zijn goedkeuring in eene rijke mate op heb mogen genieten (...).

Gij zult mij mogelijk nog te gemoet voeren, Waarcle Vriend, dat gij de twee argumenten die ik aanvoer in uw stuk wederlegt hebt; maar ik moet u bekennen dat ik met die wederlegging niet kan instemmen. Hierover nog verder voortgaan zou te veel geschrijf veroorzaken, ik wil dus liever afbreken, u nogmaals dank zeggend, Geliefde Broeder in den Heere, voor uw liefde en belangstelling (...)

En nu vaarwel, Geliefde Vriend, de Heere zij met u en uwe lieve vrouw en kinderen. Schrijf mij spoedig een woordje om mij te verzekeren dat gij mijn geschrijf in liefde hebt opgenomen.

Geloof mij van harte uwen en in den Heere liefhebbende,

Marianne van Hogendorp

1) Waarschijnlijk is de Amsterdamse collega van Capadose, D.J.A. Arntzenius, die huisarts was van de famile Da Costa, van invloed op laatstgenoemde geweest. Deze arts schreef een artikel "Iets over vaccine, varioloiden, vaccineeren en revaccineeren" in: Wenken en Denkbeelden omtrent Geneeskundige Staatsregelingen en Algemeene Geneeskunde, le deel, le stuk, 1838, p. 1-22. Hierin werd niet ingegaan op gewetensbezwaren, maar het goed recht van vaccinatie en revaccinatie op medische gronden verdedigd. Hoewel Arntzenius als een oprecht belijder werd beschouwd, behoorde hij niet tot de eigenlijke kring van het Amsterdamse Réveil. 2) Twee afschriften van deze verhandeling bevinden zich in hel Réveilarchief te Amsterdam. De inhoud hiervan werd later door de Kamper docent Helenius de Cock in zijn brochure opgenomen. Zie noot 3. 3) Waarom heb ik mijne kinderen laten vaccineren? Open brief aan den heer D. Wijnbeek. Benevens Mr. I. da Costa's denkbeelden betrekkelijk de vaccine, 1871. De bekende Kruisdominee C. van den Oever maakte van deze publicatie prompt gebruik in zijn in hetzelfde jaar verschenen geschrift: De Zonde en Gruwelijkheid van het Vaccineeren. Hij schrijft in dit verband aan de heer N.N.: "Het spijt mij van u dat gij nog zoo in uw gemoed wordt geslingerd, omdat zelfs een leeraar, ja zelfs een hoogleeraar een boekje in druk had gegeven tot goedkeuring van die vaccinatie en zijn gevoelen had gestaafd met een geschrift van den heer Mr. Da Kosta!" (p. 12) 4) "De vaccinatiekwestie in het Réveil", door Joh. Verhave en J.P. Verhave in: Aspecten van het Réveil. Opstellen t.g.v. het vijftigjarig bestaan van de Stichting HET REVEIL-ARCHIEF, 1980, p. 230-254 5) Zie voor graaf Mr. Dirk van Hogendorp o.a. M. Elisabeth Kluit, Het Protestantse Réveil in Nederland en daarbuiten. 1815-1865, 1970, p. 177-185 e.v. 6) Zie de talrijke keren dat Dirk graaf van Hogendorp wordt genoemd in G. Keizer, De Afscheiding van 1834, 1934, Register p. 582 7) Over het huwelijk van Dirk met zijn nicht en hun gezin zie men: "Uit de brieven van Marianne Cathérine van Hogendorp (1805-1878)" in: Stemmen des Tijds, 1933, p. 97 e.v. 8) Over deze zoon zie B. de Gaay Fortman, "Leven en sterven van Dirk Graaf van Hogendorp (1833-1857)" in: Figuren uit het Réveil, 1980, p. 417-435 9) De auteurs Verhave attenderen nog op het opmerkelijke feit, dat ook J. Douma en W.H. Velema in hun Polio, afwachten of afweren? , 1979, p. 35-40, uitgaan van de "ontdekking van Helenius De Cock, a.w., p. 253-noot 10) Zie Joh. en J.P. Verhave, a.w., p. 241-242. Nadat Da Costa in 1860 was overleden schreef Capadose aan anderen over de zwakke ogenblikken van Da Costa: vrees en gemis aan geloofsvertrouwen waren bij die onvergetelijke man de oorzaak van zijn ommekeer geweest. Zie ook D. Kalmijn, Abraham Capadose, 1955, p. 157 11) Gijsbert Karei graaf van Hogendorp (1771-1834) was een lid van het driemanschap dat leiding heeft gegeven aan de omwenteling van 1813. Evenals de vader van Groen van Prinsterer, Mr. P.J. Groen van Prinsterer, propageerde hij vroegtijdig het belang van de vaccinatie. Niettemin kreeg zijn zoon Dirk toch de pokken 12) Zie over het verschil tussen inoculatie en vaccinatie: H.J. van Berkum "Vaccinatie, geoorloofd of ongeoorloofd? " in: Themanummer: Vaccinatie en polio (gewijzigde herdruk jaargang 8, nummer 2 van Criterium, onderwijscontactblad op gereformeerde grondslag, p. 9-28.

Dit artikel werd u aangeboden door: In het spoor

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 april 1993

In het spoor | 40 Pagina's

”ZAL IK MIJN KINDEREN LATEN VACCINEREN?”

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 april 1993

In het spoor | 40 Pagina's