GELIJK EENS MOZES
Prins Willem op de bres voor de vervolgden om het geloof
Inleiding
De bekende Christelijke historicus mr. Groen van Prinsterer schreef eens over ons Oranjehuis:
"Het Huis van Oranje-Nassau is van GOD tot eene taak geroepen, met de roeping van geen ander Stamhuis vergelijkbaar; de taak om, aan het hoofd van de Republiek, ten behoeve ook van geheel de Christenheid, te waken en te strijden voor Evangelie, vrijheid en regt. In eene reeks van schrandere en godvruchtige staatslieden en helden, heeft het deze grootsche bestemming luisterrijk vervuld. Niet ten onregte werden op hen de woorden toegepast: 'Wanneer de Heere den kinderen Israëls Richteren verwekte, zoo was de Heere met den Richter, en verloste ze uit de hand hunner vijanden, alle de dagen des Richters; want het berouwde den Heere hunnes zuchtens halve, van wege die ze drongen en die ze drukten.' ' n)
Het verwondert daarom niet dat de vroegere SGPvoormannen steeds met hoge achting spraken over het Oranjehuis en met name ook over de Vader des Vaderlands, prins Willem van Oranje. Die hoge achting bracht overigens niet met zich mee dat zij personen boven beginselen gingen stellen. We kunnen dit bijvoorbeeld zien in hun benadering van het droevige conflict dat er geweest is tussen prins Willem en ds. Datheen 2) . We lezen van hun hand ook geen goedpraten van de moord op de gebroeders De Witt, zoals wel gebeurd is 3) .
Wat we wel vinden in de geschriften van onze vroegere SGP-voormannen is een erkenning van hetgeen de Heere ons land en volk heeft gegeven in de schenking van het huis van Oranje. Ds. Kersten verwoordde het zo treffend als volgt:
"In de laatste ogenblikken zijns levens beval de Vader des Vaderlands niet alleen zichzelf maar ook het arme volk de ontferming des Heeren. Gelijk eens Mozes de zijde koos van het in Egypte tot de dood toe onderdrukte volk van Israël, zo heeft Willem van Oranje zich aan de zijde gesteld van het door Rome en Spanje ten dode opgeschreven volk dezer gewesten. En gelijk God door Mozes vroeg om de Heere te dienen drie dagen in de woestijn en eerst toen Farao dit recht Gods op Zijn volk weigerde, het geheel opeiste en door Zijn machtige arm verloste, zo deed de Heere met de inwoners van dit land. Zij vroegen vrijheid om God te dienen naar Zijn Woord. Vrij van de roomse afgodsdienst. " 4)
Er is in die jaren heel wat gebeurd, ook in het leven van
prins Willem zelf, alvorens hij evenals Mozes de zijde koos van het onderdrukte volk. De ontwikkelingsgang die prins Willem toen doormaakte wordt uitvoerig beschreven in het proefschrift van de predikant dr. H. Klink getiteld Opstand, politiek en religie bij Willem van Oranje 1559-1568. In dit artikel zal nader aandacht worden geschonken aan enkele voor de lezers van dit blad belangrijke onderwerpen uit dit proefschrift.
Recht van verzet bij Luther
In twee inleidende hoofstukken zet dr. Klink uiteen hoe binnen het Lutheranisme en Calvinisme aangekeken werd tegen het recht van opstand en hoe men binnen die twee stromingen de taak van de overheid ten aanzien van de religie zag.
Aanvankelijk was Luther van mening dat ketterijen niet door het wereldlijk gezag bestreden mochten worden (p. 24). De Boerenoorlog van 1525 deed Luther inzien hoe gevaarlijk ketterijen voor het wereldlijk gezag konden zijn.
Ook het inzicht dat ketterijen een belediging van Christus waren deed hem een ander standpunt innemen. Hij wees na 1525 de keurvorst van Saksen erop dat "het bedienen van de mis een afgoderij en een belediging van Christus was. Om de toorn van God niet over zich af te roepen, diende de overheid, nadat de waarheid van het Evangelie heel duidelijk aan het licht getreden was, dergelijke misbruiken te verbieden." (p. 26)
De ontwikkeling in Luthers denken was hiermee niet afgesloten.
In 1528 werden de Lutherse vorsten met de vraag geconfronteerd of het geoorloofd was de keizer met geweld te beletten om de Lutherse vorstendommen binnen te vallen. Landgraaf Philips van Hessen beantwoordde deze vraag positief. Hij hanteerde daarbij de volgende redenering: "iedereen is verplicht om zijn naaste die in gevaar verkeert, te helpen. Deze opdracht geldt des te meer voor overheden, die de opdracht hebben om hun onderdanen tegen onrechtmatig geweld te beschermen. Deze plicht is een roeping van Godswege, die in overeenstemming is met het natuurrecht en met 'alle rechten'. De vorsten zijn daarmee niet oproerig, aangezien ze de keizer in alle andere zaken wensen te gehoorzamen." (p. 27) Luther liet zich echter door die redenering niet overtuigen omdat hij de keizer zag als de hoogste absolute autoriteit in het Rijk. Georg Briick, de kanselier van Johan van Saksen, lukte het wel Luther te overtuigen. Hoewel hij de argumenten van Philips van Hessen onderschreef, hield hij Luther de volgende redenering voor: "een rechter die zijn bevoegdheden overschrijdt en met notoir en onrechtmatig geweld optreedt, hoeft niet langer als rechter aangemerkt te worden, maar als privé-persoon. Men mag zich uit noodweer tegen hem verzetten." (p. 29) Deze regel was in het keizerlijk recht zelf gefundeerd en daarom voor Luther acceptabel. Wel hield Luther er streng aan vast dat het geweld niet door privé-personen bestreden mocht worden. Die taak rustte op de lagere overheden (p. 34). Ook bleef Luther 'huiverig staan' ten aanzien van de doodstraf voor ketters (p. 43).
Recht van verzet bij Calvijn
"Richtsnoer voor de overheid zijn de beide tafels van de Tien Geboden. Met nadruk zegt Calvijn dat de overheid zowel de eer van God als het goede voor de onderdanen moet nastreven ", zo vat dr. Klink de opvatting met betrekking tot de taak van de overheid bij Calvijn samen (p. 45) en hij vervolgt even verder: "Calvijn spreekt afkeurend over hen die de oorsprong van een Staat bestudeerden, om aan de hand van vroegere gebruiken in het heden rechten te laten gelden tegenover de overheid. Later zou iemand als Hotman dat doen, om de eisen van protestanten vanuit de oorsprong van het Germaanse recht kracht bij te zetten. De op het ogenblik geldende situatie was voor de Geneefse reformator normatief." Een belangrijk gegeven dat iemand als dr. J.W. Sap 5) over het hoofd ziet waardoor hij komt tot een 'vertekening van het verleden' (p. 45).
Calvijn achtte het beter een tiran te verdragen dan in anarchie te vervallen. Passieve ongehoorzaamheid was toegestaan als de overheid iets eiste dat tegen Gods Woord inging, maar in opstand komen wees hij af, zelfs in een situatie van geloofsvervolging (p. 46). Opstand was alleen mogelijk onder leiding van lagere overheden. Er is veel discussie geweest over wie nu gezien moeten worden als die lagere overheden, de 'volksmagistraten', zoals Calvijn deze aanduidt. Zijn zij het die door het volk of door God zijn aangesteld? Bij Calvijn ligt het zwaartepunt bij de roeping die de volksmagistraten 'van Godswege' hebben (p. 47). Het verzet moet dus verankerd zijn "in het positieve - door God gewilde - recht" en "ten doel" hebben "de hogere overheden bij de hun van Godswege opgelegde eed te houden" (p. 53).
In een noot verwijst dr. Klink hierbij naar de Staten van Holland en Zeeland die in 1573 de andere provinciën aanwezen als het bevoegde gezag als "voorstanders en beschermers der Vryheidt ende van hare Privilegiën, welcke gyluiden schuldig zijt voor God en voor alle menschen te verdedigen en te handhouden" (p. 49). Calvijn achtte het dus niet snel geoorloofd tegen een overheid in opstand te komen. "De Staat, de overheid en het recht waren voor hem religieus bepaald en konden niet gezien worden als een 'rein weltliche' (louter wereldlijke) aangelegenheid", aldus dr. Klink (p. 64). "Opkomen voor de rechten van het volk betekende voor lagere overheden een roeping van Godswege. Opkomen voor de vrijheid van de prediking van het ware Evangelie was dat ook. Recht en religie zijn voor Calvijn niet te scheiden, evenmin als rechtmatige vrijheden en de vrijheid om het Woord van God te horen. Het één hangt nauw samen met het ander. Daarom ziet Calvijn het als de plicht van vorsten om zorg te dragen voor de beide tafels van de Wet en voor de zuivere prediking van de juiste religie."
Calvijn en de tolerantie
Het is interessant te zien hoe Calvijn omgaat met tolerantie. Tolerantie keurde Calvijn goed, maar als middel om tot algehele reformatie te komen. Is de Waarheid eenmaal in een land aanvaard, dan mocht er geen plaats meer zijn voor ketterij. "De overheid moest daar, desnoods met harde hand, voor waken", zo schrijft dr. Klink (p. 67). Hij licht dit toe aan de hand van het proces tegen Servet 6) .
De keuze van prins Willem
We hebben de verschillende opvattingen met betrekking tot het recht van opstand aan de hand van dr. Klink weergegeven om te gaan zien hoe prins Willem hier tegenover stond en hoe zijn standpunt zich in de loop van de tijd ontwikkelde. Het zal bij de lezers van ons blad bekend zijn dat prins Willem een goede indruk maakte op keizer Karei V. Dit blijkt wel uit het feit dat hij prins Willem uitkoos om op te leunen tijdens zijn troonafstand, die prachtig door de heer Motley is beschreven^. Zijn opvolger Philips II zag zich geplaatst voor grote problemen. Philips slaagde er niet is deze op te lossen. In wezen liep zijn beleid uiteindelijk stuk op de Calvinistische 'ketterij'.
De gebeurtenissen in 1559: begin van de oppositie
In 1559 waren het de drie leden van de hoge adel Egmond, Horne en Oranje die in oppositie kwamen. Oranje verbleef dat jaar een groot deel in Frankrijk in verband met de vrede van Cateau-Cambrésis. In zijn Apologie van 1581 schreef de prins dat hij tijdens een jachtpartij in het bois de Vincennes van de koning van Frankrijk, Hendrik II, vernam dat het de bedoeling was van de koning van Spanje de ketterij in de hele Christenheid uit te roeien. Dit gesprek heeft de doorslag gegeven om in de oppositie te gaan. De prins schreef daarover de volgende gedenkwaardige woorden:
"Ik wil gaarne toegeven dat ik toen een groot medelijden voelde met zovele mensen van eer, die aan de dood overgeleverd waren; tevens voelde ik mee met dit land, waarmee ik zozeer verbonden ben en waar men dacht een zekere vorm van inquisitie in te stellen, die wreder zou zijn dan de Spaanse. Deze inquisitie was een valstrik om zowel de Heren van het land als het volk daarin te vangen. " 8)
De feitelijkheid van dit gesprek is door historici aangevochten. Dr. Klink geeft tal van argumenten die pleiten voor het feitelijk plaatsgevonden hebben daarvan (p. 89 e.v.). In ieder geval zien we na het plaatsgevonden gesprek prins Willem al datgene doen wat in zijn vermogen lag de plannen van Philips II te verijdelen (p. 94). Hij bepleitte wegzending van de Spaanse soldaten en sprak zich uit tegen de door Philips voorgestane stringente vorm van rooms-katholicisme alsmede tegen de inquisitie. Die vormen van oppositie zijn overigens in die tijd nog niet geworteld in een weloverwogen verzetstheorie (p. 100).
Toenadering tot de Duitse vorsten
In zijn oppositie tegen de fanatiek roomse Philips II zocht prins Willem in die tijd steun bij de Duitse vorsten. Zijn huwelijk met Anna van Saksen kan daarvan niet los worden gezien (p. 102 e.v.). In zijn toenadering tot de Duitse vorsten ging hij zeer ver. Zo speelde hij
geheime militaire gegevens door (p. 120). Het geeft wel aan dat prins Willem inmiddels vele malen dichter bij de protestantse vorsten stond dan bij de roomse koning. Op de Rijksdag te Frankfurt van 1562 sprak hij zelfs de officiële afgezant van Philips II ronduit tegen. Hij sprak onder andere "dat men er geen geloof aan moet hechten, want men kan wel zien hoe de koning in Spanje en ook in de Nederlanden met hèn omgaat, die deze religie (de nieuwe religie) toegedaan zijn." (p. 131)
Nicodemiet
Zo eind de jaren '50 moet prins Willem inwendig zijn gaan overhellen naar het protestantisme. In zijn Apologie meldde hij daarover:
"Ik belijd hier gaarne dat ik nooit haat heb gekoesterd tegen hervormden. Van jongs af ben ik in die leer opgevoed en mijn vader heeft met volle overgave de misbruiken van de Kerk in zijn heerlijkheid uitgebannen. Wie zal het bevreemden dat deze leer bij mij zo diep ingeworteld is, dat deze op een goed moment vruchten is gaan afwerpen ? Ik had destijds weliswaar weinig gelegenheid om mij met geloofszaken in te laten; toch ben ik blij dat God het heilig zaad dat Hij in mij heeft gezaaid niet heeft laten verstikken. Steeds ben ik tegenstander geweest van de wrede executies van hervormingsgezinden die men destijds placht te voltrekken. " 9)
Ondanks zijn inzet voor het protestantisme bleef hij naar het uiterlijke rooms. Toen de leider van de Hugenoten in Frankrijk, de heer Condé, gevangen werd genomen, schreef Lodewijk van Nassau die zijn broer Willem zeer goed kende: "Deze gevangenneming zal sommige nicodemieten in de Nederlanden treurig maken." (p. 134). Dat Oranje geen betrouwbare steunpilaar meer was voor het regiem van Philips II, was echter de koning en zijn trouwe dienaren zeer duidelijk geworden.
Verder verzet en bondgenoten
Met name kardinaal Granvelle kreeg met het verzet van prins Willem in de meest directe zin van het woord te maken (h. 7). Hij vertegenwoordigde het gezag van Philips II en via hem poogde Philips zijn beleid ten uitvoer te brengen. Naast deze factor wekte ook Granvelles machiavellistisch karakter afstotende gevoelens bij prins Willem op (p. 153).
Door al de problemen waarvoor prins Willem zich zag geplaatst, waren trouwe bondgenoten zeer welkom. Het verwondert niet dat hij deze, naast min of meer gelijkdenkende leden van de adel en in de Staten, in eerste instantie zocht bij de Lutherse Duitse adel. Van huis uit was prins Willem Luthers opgevoed en uit 'Duitsland' afkomstig.
Prins Willem en het Calvinisme
Over het Calvinisme heeft prins Willem van zijn Duitse vrienden en familieleden geen onverdeeld positieve geruchten vernomen (p. 160). De houding van de Luthersen was meer dan eens ronduit vijandig (p. 161). Het is echter opvallend dat Philips van Hessen en August van Saksen, Oranjes twee belangrijkste correspondenten en via het huwelijk van prins Willem met Anna van Saksen behoorden zij tot zijn familie, het meest verdraagzaam waren ten aanzien van het Calvinisme (p. 163). Via zijn prinsdom Orange kwam prins Willem ook in aanraking met het Calvinisme. Orange was een broeinest van Calvinisten van een zeer fanatiek soort. Zelfs Calvijn spreekt van "dolle dwaasheden" als het gaat om de handelingen van die Calvinisten (p. 165). Desondanks trad de prins gematigd op en ging niet in op het advies van Granvelle om harder op te treden. De maatregelen die hij nam, waren meer een gevolg van de weerzin die de prins had tegen het oproerige karakter van de daar actief zijnde Calvinisten dan een gevolg van weerzin tegen het protestantisme of Calvinisme als zodanig (p. 169).
Correspondentie tussen de prins en zijn broer Lodewijk weipt licht op de houding van Oranje ten aanzien van het Calvinisme. Het kan niet zonder betekenis zijn dat Lodewijk, de dienaar van de prins, het steeds opnam voor de Calvinisten (p. 173). Te meer niet nu Lodewijk en de prins het op belangrijke punten steeds eens waren. Overigens stemde Lodewijk niet met het Calvinisme als religie in (p. 174).
Van belang is ook dat gesprekken met Baudouin, een tolerant humanist en jurist die contacten onderhield met de Guises en Granvelle en die op wilde treden als bemiddelaar in de godsdienststrijd, op niets uitliepen. Zijn irenische politiek zag de prins als een onmogelijkheid (p. 176). Vanaf 1564 zocht de prins toenadering tot de Calvinisten. Aan de grote kracht die van hen uitging wilde de prins niet voorbijgaan.
Al met al werd in toenemende mate duidelijk dat de prins koos voor het protestantisme en dat deze keuze
hand in hand ging met het streven naar verdraagzaamheid ten aanzien van andersdenkenden (p. 180). Zijn keus werd duidelijk toen er in november 1565 brieven van Philips aankwamen waarin handhaving van de inquisitie werd bevolen. De prins schreef toen:
"We hebben waarlijk gevoeld dat dit niet christelijk is en ook niet te doen is, tenzij men al deze Nederlanden in gevaar wil brengen en ik kan niets bedenken dan dat de oorzaak van zulke mandaten de raad van de kardinaal van Granvelle is, die zonder twijfel de overwinningen van de koning in Malta (op de Turken) zo groot gemaakt heeft en zijne majesteit op de gedachte gebracht heeft dat het nu het juiste moment is om dergelijke zaken te volvoeren. U kunt wel bedenken in welk een bezwaarlijke toestand ik me om deze reden bevind." (p. 184)
Het verbond der edelen
Aan de hand van het verbond der edelen en zij die daarachter stonden gaat dr. Klink uitvoerig in op het Calvinistisch karakter daarvan (h. 9). Hij komt tot de conclusie dat het in ieder geval een Calvinistisch stuk is, zij het met hier en daar een radicale strekking (p. 203). Oranje heeft de inhoud van het compromis der edelen niet willen veroordelen, zolang de edelen niet naar de wapens grepen (p. 206). Zonder meer goedkeuren kon hij het verbond der edelen evenmin. De prins wilde de weerzin tegen de inquisitie omzetten in een algemeen protest van protestanten en roomsen. Door dit na te streven was de kans op succes het grootst en dit had bovendien tot voordeel dat de Nederlanden in de religievrede van het Duitse Rijk betrokken konden worden (p. 207). Hij heeft zich dan ook gekeerd tegen het radicale element dat school in het verbond. Dr. Klink signaleert, als hij de houding van Oranje beschrijft in die periode, een overeenkomst tussen het optreden van Calvijn ten aanzien van oproerige Calvinisten in Frankrijk en de houding van Oranje. Net zo als Calvijn was Oranje zeer beducht voor "radicale geluiden en praktijken" (p. 208).
Belangrijke gebeurtenissen
Het opstellen van de Nederlandse geloofsbelijdenis, het indienen van het smeekschrift der edelen, de hagepreken en de beeldenstorm waren alle belangrijke gebeurtenissen in het jaar 1566 die het beleid van de prins minstens onder druk zetten.
De kans dat de Calvinisten bereid zouden zijn de Augsburgse Confessie te ondertekenen was met de komst van de Nederlandse Geloofsbelijdenis verkeken. Ook Calvijn was enkele jaren daarvoor niet bereid zijn belijdenis in te ruilen voor de Augsburgse (p. 220). Een eventuele hulp vanuit Duitsland werd hierdoor minder waarschijnlijk. De drie andere gebeurtenissen brachten verwijdering teweeg tussen de roomsen en protestanten in hun gezamenlijke oppositie tegen de inquisitie. Oranje poogde juist dit gezamenlijk verzet te bundelen. Een bundeling van krachten waaraan de prins te meer waarde hechtte, nu er strenge represailles van de fanatiek roomse koning Philips verwacht mochten worden.
Al deze ontwikkelingen brachten bovendien een vreedzame oplossing naar Duits model van het religieconflict in gevaar. Het Duitse model was gebaseerd op het cuius regio, illius religio. De vorst bepaalde volgens dit principe welke godsdienst er in het rijk beleden werd. De onderdanen mochten dan verhuizen zonder dat confiscatie van hun goederen plaatsvond, en geloofsvervolging was niet meer aan de orde. Exacte toepassing van dit model zal de prins overigens niet serieus nagestreefd hebben omdat dit voor de Nederlanden betekende dat Philips II op basis van zijn landsheerlijk gezag het protestantisme volledig kon weren. Binnen dit model waren er ook vorsten die een "voorzichtige reformatie" voorstonden binnen een klimaat waarbij protestanten en roomsen "elkaar met respect dienden te bejegenen". Die variant sprak Oranje het meest aan (p. 230).
Oorzaak en oplossing
Zeer scherp zag de prins de oorzaken van al die gebeurtenissen. In een tot nu toe ongepubliceerde brief schreef hij aan de Duitse vorsten over de beeldenstorm. "Vervolgens spreekt hij de wens uit dat 'de almachtige goede God Zijn lieflijk Woord zonder bloedvergieten genadiglijk wil planten en alle dingen weer tot een aangename rust en Christelijke liefde en enigheid zal terugbrengen'. Hij merkt op dat het volk zo tegen de inquisitie en oude religie gekant is, dat de zaken uit de hand gelopen zijn. Hij verzucht daarbij dat het zover niet gekomen zou zijn, wanneer de koning in het verleden naar hem en andere Vliesridders geluisterd had en de inquisitie bijtijds had afgeschaft", zo vat dr. Klink een belangrijke passage uit dit schrijven samen (p. 233). Uit het postscriptum bij deze brief blijkt dat de prins "de veelheid van religieuze stromingen betreurde en dat hij in bepaalde omstandigheden niet terug zou deinzen om bepaalde stromingen van een religievrede
uit te sluiten. Het beste zou zijn om alleen de Augsburgse Confessie en de rooms-katholieke leer te aanvaarden. " (p. 235)
De reputatie van het Calvinisme
Hoewel de prins zich dus tot het Calvinisme op zich niet aangetrokken voelde, nam hij het toch voor hen op in hun hoedanigheid van 'arme Christenen' (p. 237). Met name de reputatie van oproerigheid stootte hem van het Calvinisme af (p. 244). Die reputatie had ook tot gevolg dat het Calvinisme in Duitsland slecht stond aangeschreven (p. 248 e.v.). Hierdoor werd het Calvinisme niet zozeer gezien als een wettige vorm van protestantisme, maar als een sekte zoals de wederdopers. Keer op keer werd er daarom op aangedrongen dat de Calvinisten de Augsburgse Confessie zouden aanvaarden, mede om zodoende te voorkomen dat de roomse tegenstanders het Calvinisme nog langer zouden uitspelen tegen het Lutheranisme.
Pogingen van de prins om het verzet te bundelen mislukt
De prins zat intussen niet stil. Op verscheidene manieren poogde hij de koning over te halen om te komen tot religievrede. Hij diende onder andere een 'drie-miljoenen-rekwest' in. Hiermee werd gepoogd om voor driemiljoen goudguldens de religievrede van de koning te kopen (p. 251 e.v.). Het rekwest werd breed gesteund. Niet alleen door Calvinisten, maar ook door Lutheranen en zelfs door roomsen. Het mes sneed aan twee kanten. Het rekwest liet zien hoe gezagsgetrouw de Nederlanden aan de koning waren, en verwierp de koning zo'n rekwest, dan werd wel duidelijk hoe legitiem een opstand onder deze omstandigheden was. Toch mislukte uiteindelijk zijn inzet tot bundeling van alle krachten. De hoge adel stelde zich ten aanzien van de religie onverschillig op.
De Duitse vorsten lieten het afweten en uiteindelijk werd de prins door de Calvinisten te weinig geld aangereikt (h. 13). Willem van Oranje zag zich hierdoor genoodzaakt de Nederlanden te verlaten vanwege het feit dat hij, om de woorden van mr. Groen van Prinsterer te gebruiken, "met een goed geweten" niet kon "meehelpen aan de vervolgingen van de geloofswaarheden die hij zelf niet deelde" (p. 280).
Enkele belangrijke opmerkingen
De enige groepering waarop de prins nog kon rekenen was het Calvinisme. Toch zag hij er vanaf om met hen in zee te gaan. Dr. Klink schrijft hierover het volgende. 1. De verhouding tussen hem (de prins; MvM) en de Calvinisten was te afstandelijk om hartelijk te kunnen zijn. Oranje was en bleef een staatsman, die het belang van het land in zijn geheel op het oog had en beducht was voor versmalling van het verzet. In een isolement gekomen, zou de koning de legers van de Calvinisten gemakkelijk kunnen verslaan. Vooral deze factor heeft ertoe geleid dat de prins met pijn in zijn hart de Nederlanden heeft moeten verlaten.
2. Binnen het Nederlandse Calvinisme waren, naast de grote stroming die gezagsgetrouw was, roerige en ongeduldige elementen - zowel onder de predikanten als onder de adel. Zij wilden in overhaastheid op korte termijn teveel riskeren. Daardoor liepen zij het gevaar dat de sympathie in binnen- en buitenland op het spel kwam te staan en men het odium van oproerigheid zou oplopen. Ook dat risico heeft Oranje niet willen lopen. Eén winstpunt was er voor de toekomst: de prins heeft ondervonden dat hij inzake daadwerkelijk verzet alleen op de Calvinisten kon rekenen. Binnen enkele jaren zullen zij de kern van het verzet tegen Philips II uitmaken. (p. 282)
Verdere acties
In Duitsland zat prins Willem niet stil. Steeds weer probeerde hij de Duitse vorsten te mobiliseren tegen de roomse koningen in Spanje en Frankrijk. Hij moest echter bij voortduur weer ervaren dat de zaak van de religie en opstand "in veiliger handen" was "bij de gedreven Calvinisten dan bij de veel laksere Lutherse vorsten" (p. 286). Op 14 april 1568 bezocht een gezantschap van de Gereformeerde gemeenten de prins met het verzoek de Nederlanden te hulp te komen. Alvorens tot een gewapende actie over te gaan, voelde de prins zich gedrongen "een militaire actie publiekelijk te legitimeren" als mede zijn eigen "blazoen te zuiveren van alle blaam" die door laster op zijn goede naam was geworpen (p. 286). De verdedigingsgeschriften van de prins worden door dr. Klink uitvoerig besproken (p, 287 e.v.). Hieruit blijkt duidelijk dat het Oranje met name te doen was om de bescherming van verdrukte Christenen, de eer van God en de predi-
king van Gods Woord. Dr. Klink constateert dat het opvallend is dat bij de verdediging van het recht van opstand "niet expliciet gesproken wordt over het recht van de lagere overheden (edelen en Staten) om bij notoir onrecht in opstand te komen". Dit wijst er op dat de prins zich allereerst richtte op de Duitse vorsten. Van de standen in de Nederlanden kon de prins in 1568 weinig verwachten. Na 1 april 1572 zou dit aspect weer aan de orde komen (p. 306). Impliciet kwam het aspect van de lagere overheden wel aan de orde, namelijk toen de prins schreef over zijn eigen positie en inzet in de Nederlanden. "Verzet is geen opstand tegen de koning, maar een opkomen voor de ware religie en het recht in het belang van het vaderland en zo ook van de vorst, tegenover zijn onbetrouwbare dienaren, Granvelle en Alva." (p. 307)
Verdieping van zijn geloofsleven
De ondervonden teleurstellingen en tegenslagen bij zijn streven naar vrijheid voor hen die willen leven overeenkomstig Gods Woord, zijn middelen geweest die hebben geleid tot een verdieping van het geloofsleven van prins Willem. In een brief d.d. 31 juli 1568, geschreven na de nederlaag die zijn broer Lodewijk van Nassau leed tegen Alva in de slag bij Jemmingen, schreef hij onder andere:
"Niettemin, aangezien het zo aan God behaagde, moeten we er geduld in hebben en de moed daarom niet verliezen, maar ons schikken naar Zijn Goddelijke wil, zoals ik van mijn kant overwogen heb om clat in alles wat ons kan overkomen te doen." (P- 311)
Vrijheid en religie
Niet genoeg kan worden beklemtoond dat het de prins niet te doen was om vrijheid zonder meer, maar om
vrijheid waarin recht en religie hun vrije loop hadden (p. 312). Prins Willem zag dan ook het toestaan van meer religies naast elkaar als een overgangsmaatregel. "Op die manier zou een oplossing voor de religiekwestie gevonden kunnen worden en zou de eenheid van de Nederlanden (het 'gemene vaderland') in protestantse zin tot stand gebracht kunnen worden", zo schrijft dr. Klink (p. 313).
Ten besluite
Ten besluite nog enkele opmerkingen. 1. Hetgeen de prins ten diepste dreef is door velen die overigens veel studie van hem hebben gemaakt en veel feiten netjes op een rijtje hebben gezet, niet begrepen. Over iemand die op dit punt mistastte ondanks al zijn studie en kennis, prof. Swart, schrijft dr. Klink:
"Het lijkt ons dan ook ver bezijden de waarheid als K.W. Swart beweert dat Oranjes bezorgdheid over zijn reputatie het motief was dat waarschijnlijk 'van doorslaggevende betekenis'geweest is 'in de onherroepelijke beslissing die hij eind mei 1568 genomen moet hebben'. Uit wat we hebben gezien, valt af te leiden dat zijn reputatie juist in het buitenland buitengewone schade dreigde op te lopen, wanneer hij het voor de bevolking der Nederlanden en de Calvinisten zou opnemen!" (p. 334)
2. De prins was een verdraagzaam man, maar het was geen humanistische verdraagzaamheid. Bij een humanistisch pleiter voor verdraagzaamheid als Erasmus ontstond geen breuk met de roomse kerk of een opkomen voor het protestantisme. Integendeel: hij koos voor rome en keerde zich fel tegen Luther. "Dit hangt samen met het feit dat Erasmus' ideaal niet zozeer tolerantie (tolerantia) was, maar eenheid (concordia)" (p. 180). De prins pleitte echter voor verdraagzaamheid ten gunste van hen die vast wilden houden aan de eis van Gods Woord.
Binnen de SGP en het RD wordt ook meer dan eens een pleidooi gehouden voor verdraagzaamheid. Maar is dat pleidooi dan bedoeld ten gunste van hen die vast willen houden aan Schriftuurlijke beginselen of valt het accent op eenheid zonder dat daarbij de eis van de Schrift allereerst en allermeest geldt? Gelet op de hatelijkheden richting hen die vast willen houden aan de eis van de Schrift bij het pleidooi tot verdraagzaamheid is te vrezen dat het laatste wordt bedoeld 10) .
3. Het boek van dr. Klink geeft veel waardevolle informatie. In dit artikel is gepoogd een aantal van belang zijnde zaken door te geven. Wie meer wil weten, verwijs ik gaarne naar dit boek.
4. De zaak van het Calvinisme bereikte in de zomer van 1573 met het beleg van Alkmaar een dieptepunt. Men schreef de prins of hij wel een verbond gesloten had met andere vorsten. Zo ging het immers niet goed. En toen schreef de prins op 9 augustus deze gedenkwaardige woorden tot antwoord:
"waerop w; y niet laten willen uL. voor antwoorde te
geven dat eer wy oyt deese saecke ende beschermenisse der Christenen ende andere verdruckten in desen Landen aengevanghen hebben, wij metten alderoppersten Potentaet der Potentaten alsulcken vasten verbont hebben ghemaeckt, dat wy ende alle die gheene die vastelijck daer op betrouwen, door Zijne gheweldighe ende machtighe hant ten lesten noch ontset sullen worden" (p. 319).
Te wensen is dat wij nog eens door dergelijke verbondsluiters bestuurd zullen mogen worden. Want alleen in een weg van een dergelijk verbond kan zegen voor ons land verwacht worden, zelfs in de donkerheid van deze tijd.
N.a.v. het proefschrift van dr. H. Klink getiteld Opstand, politiek en religie bij Willem van Oranje 1559-1568, uitgegeven bij J.J. Groen en Zoon, 392 blz., prijs ƒ 49, 50. Goed verzorgd uitgegeven!
Noten:
1) G. Groen van Prinsterer, Handboek der geschiedenis van het vaderland, dl. 1, 1978, p. 66 2) Zie hierover meer: "Een oude aanklacht tegen Datheen", in: In het Spoor, augustus 1996, p. 73 e.v. en "Datheen en Oranje", in: In het Spoor, december 1996, p. 125 e.v. 3) G. Groen van Prinsterer schreef daarover in zijn Parlementaire Studiën en Schetsen, dl. 2, 1866, p. 449: "Ons wordt toegezonden No. 84 van eene reeks van populaire zamenspraken (a 2 cent), uitgegeven bij Kemmer te Utrecht, en waarin, naar wij vernemen, telkens ook tegen de schoolwet en het weren van den Bijbel geprotesteerd wordt. Wij zouden ons verheugen over dien ijver, ware het niet dat de inzage van die Nummer allezins aanleiding geeft tot de vrees dat men naar een loffelijk doel streeft langs een ongeoorloofden weg. Althans weten wij nauwelijks uitdrukkingen sterk genoeg ter afkeuring van toon en trant waarop, met zinspeling op redding van het Vaderland in onze dagen, over de gebeurtenissen van 1672, den moord van de de Witten en wat 'HET VOLK DOET ALS MEN ORANJE DWARSBOOMT' geredeneerd wordt. Dit is de weg om, in oogenblikken van gisting, door hartstogtelijkheid en onverstand, tot misdaad te brengen. Geen opruijen van hetgeen in dit No. 84 telkens de heffe des volks genoemd wordt, betaamt hem die zich onder de vrienden van Nederland en Oranje rangschikt. Wèl het steunen op den nog christelijk gebleven zin eener Natie die, aan dezen Koning dankbaar, zonder hem op laakbare wijze te vleijen, het Vaderlandsche Stamhuis, ook om onbaatzuchtig handhaven van regt en gerechtigheid, ook om weerzin tegen eedbreuk en om weigering van onbeperkt gezag, liefheeft." 4) G.H. Kersten, Het handschrift uitgewist, z.j., p. 463-464 5) Zie voor een bespreking van het proefschrift van Sap waarin overigens dit element niet wordt gesignaleerd: W. van der Zwaag, "De Reformatie bakermat van de revolutie? ", in: In het Spoor, februari 1994, p. 20 e.v. Terecht wordt hierin gesteld dat Sap selectief met de stof omgaat. 6) Zie hierover: "De taak van de overheid ten aanzien van de religie bij Calvijn", in: In het Spoor, augustus 1994, p. 127 e.v. 7) J.L. Motley, De opkomst van de Nederlandsche Republiek, dl. 2, 1866, p. 91 e.v. 8) Apologie of Verantwoording van de prins van Oranje 1581 gevolgd door het Plakkaat van Verlating (uitgave verzorgd door dr. A. Alberts en drs. J.E. Verlaan), 1980, p. 88 9) Apologie, p. 87 10) Zie bijvoorbeeld: K. van der Zwaag, "Nogmaals Oranje en Datheen", in: Zicht 1996/5, p. 172 e.v.. K. van der Zwaag schrijft daar hatelijk over hen die het gemengd zwemmen van mannen en vrouwen afwijzen. De redactie van het SGP-studieblad Zicht accentueert deze spotternij nog eens extra. Kennelijk is er in de visie van het SGP-studiecentrum geen ruimte meer voor dit door vroegere SGP-voormannen uitgedragen en op Gods Woord gefundeerde uitgangspunt. Over Calvinisme gesproken! K. van der Zwaag schrijft overigens ook meer dan één onjuistheid over de Landelijke Stichting. Deze pleiter voor verdraagzaamheid is er tot heden niet toe gekomen deze onjuistheden terug te nemen.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 april 1998
In het spoor | 36 Pagina's