Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE STRIJD VAN HET MOHAMMEDANISME -3-

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE STRIJD VAN HET MOHAMMEDANISME -3-

28 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een strijd tegen het levende Kind en tegen Israël

Inleiding

In Genesis 15 vers 5 lezen we dat de HEERE Abraham, die toen nog geen kinderen had, naar buiten leidde en tot hem zei: Zie nu op naar den hemel en tel de sterren, indien gij ze tellen kunt. Zo, gelijk de sterren in menigte, zal uw zaad zijn, Abraham! Hetgeen de HEERE hier aan Abraham beloofde, is uitgekomen. Abrahams zaad, het volk van Israël, is algauw tot een groot volk geworden (Gen. 50:20). Ook is vele eeuwen later op de van God bestemde tijd uit dit volk het Zaad voortgekomen Dat de satan de kop zou vermorzelen. Maar dit Zaad, gekomende zijnde, geboren uit de maagd Maria, is door Zijn eigen volk verworpen. De Joden hebben Christus gekruisigd en geroepen: Zijn bloed kome over ons en over onze kinderen (Matth. 27:25). En ook dit is uitgekomen! Want niet lang daarna is Jeruzalem, waar de tempel stond, geheel verwoest en zijn de Joden over de gehele aarde verspreid. Bitter, zeer bitter hebben zij vervolgens de eeuwen door moeten lijden. Dit alles heeft hen echter niet tot de erkenning van de in Bethlehem geboren Koning der Joden gebracht. Tot op de huidige dag ligt er een deksel der verharding op hun aangezicht. Toch zullen ze eens Hem gaan erkennen, want Paulus zegt in Romeinen 11 vers 25 en 26: Want

ik wil niet, broeders, dat u deze verborgenheid onbekend zij (opdat gij niet wijs zijt bij uzelven), dat de verharding voor een deel over Israël gekomen is, totdat de volheid der heidenen zal ingegaan zijn. En alzo, dat is: alsdan, zal. geheel Israël, dat is: een zeer grote menigte van Israëlieten, zalig worden.

Deze belofte ligt er nog voor het Joodse volk, voor de natuurlijke takken die nog niet ingeënt zijn in de Olijfboom. Dit weet de duivel ook. Juist daarom zet hij alles in het werk om, zo het mogelijk ware, dit volk vóór hun bekering van de aardbodem uit te roeien. Daarom is er voortdurend spanning en oorlogsdreiging) rondom dit volk. Daarom zijn veel mohammedaanse Palestijnen en andere mohammedaanse Arabieren met een dodelijke haat tegen het volk der Joden en tegen hun staat vervuld. Een deel van hen voert zelfs een voortdurende, gewapende strijd tegen Israël. Op hetgeen zich de laatste vijfentwintig jaar in deze strijd tussen Israël en de Palestijnen heeft voorgedaan, hoopt dr. Bunt in de volgende (vierde) aflevering van dit artikel in te gaan. Ter voorbereiding daarop, willen we thans trachten in het kort te bezien wat het 'heilig' boek van de mohammedanen, de koran, over de Joden zegt en hoe het de Joden vergaan is gedurende de tijd dat het mohammedanisme een wereldmacht werd en het Palestina overheerste (vanaf ± 638) tot aan de eerste prille onderhandelingen over een mogelijk Palestijns zelfbestuur in 1978. Voor een goed begrip van de huidige strijd tussen Joden en mohammedaanse Palestijnen kunnen we namelijk niet om deze historie heen.

De koran en de Joden

Aanvankelijk was de houding van Mohammed jegens de Joden en het Jodendom positief, maar dit veranderde snel toen de drie Joodse stammen in Medina, waar Mohammed sinds 622 woonde, hem niet als een door God gezonden profeet noch zijn boodschap als een Goddelijke boodschap wilden erkennen. Tijdens conflicten waarin hij verwikkeld raakte, beschuldigde hij de Joden ervan de zijde van zijn tegenstanders te kiezen. Twee van de drie Joodse stammen in Medina liet hij daarom verbannen en van de derde de mannen doden (circa vijf- a zeshonderd mannen)! Ook veranderde Mohammed de gebedsrichting van Jeruzalem naar Mekka.

Volgens prof. dr. A. Wessels, schrijver van het boek De koran verstaan, dient tegen deze achtergrond de koran gelezen te worden als het gaat over de vele daarin voorkomende veroordelingen van de Joden en hun religie. Joden worden in de koran onder andere bestempeld als ongelovigen (soera 5:61), als kwaaddoeners (soera 5:79), als diegenen die proberen verderf te stichten (soera 5:64) en als vijanden van de gelovigen (soera 5:82).

Vanwege hun ongeloof zijn de Joden vervloekt, vooral ook omdat zij Allah's laatste openbaring, de koran, verwerpen (soera 2:88, 4:46 en 52, 5:13, 60, 64 en 78). Verder worden zij in de koran wel aangeduid als "de mensen op wie God toornt" (soera 58:15). Aan hen wordt "de bestraffing van het vuur" in het vooruitzicht gesteld (soera 59:3). Tegen deze achtergrond hoeft het ons dan ook niet te verbazen dat in soera 3:118 aan de mohammedanen zelfs de omgang met de Joden (en de Christenen) wordt verboden 11 . Ook kent de koran vele oproepen tot de jihad (heilige oorlog), zoals bijvoorbeeld in soera 4 vers 76:

"Zij die geloven strijden op de weg van Allah, maar zij die ongelovig zijn, strijden op de weg van Taghut [-satan; AV]. Zo bestrijdt de handlangers van Satan ".

De beloning voor hem of haar die in deze heilige strijd sterft, is een onmiddellijke opname in het paradijs, dat volgens de koran een plaats is met veel zinnelijk genot 2) .

Wanneer we een en ander combineren, namelijk de negatieve soera's over de ongelovige Joden en de soera's die oproepen tot de jihad tegen de ongelovigen, dan kan moeilijk nog volgehouden worden dat de koran geen aanleiding geeft tot Jodenhaat en Jodenvervolgingen. Te meer daar de mohammedanen de koran als een heilig en een Goddelijk boek zonder feilen beschouwen. En hierin lezen zij van jongsaf dagelijks, zodat een negatieve houding tegenover de Joden hun als met de paplepel wordt ingegeven. De Israëlieten hebben de gevolgen hiervan dan ook al menigmaal, in het bijzonder in de laatste jaren, aan den lijve ondervonden!

Onder het bewind van mohammedaanse kaliefen (636-1099)

Ongeveer vier jaar na de dood van Mohammed (632), toen een groot deel van de Joden al enkele eeuwen in de diaspora leefde en Palestina een onderdeel was van het Byzantijnse rijk, vielen mohammedaanse strijders, gedreven door een geest van heilige oorlog onder het

credo: "Er is geen andere god dan Allah!", met succes het Heilige Land binnen. In 638 werd Jeruzalem door de kalief Omar veroverd. Omar was de tweede kalief of opvolger van Mohammed, die in 634 de regering van Aboe Bakr, de eerste kalief, had overgenomen. Omar wilde op de Tempelberg te Jeruzalem een nieuwe moskee laten verrijzen als overwinningssymbool voor het mohammedanisme op het Jodendom en Christendom, maar aan de uitvoering van dit plan kwam hij niet toe. Overigens werd Jeruzalem toen door de mohammedanen nog niet echt als een heilige plaats beschouwd, maar later wel. In rangorde werd Jeruzalem zelfs de derde heilige plaats, na Mekka en Medina, omdat Mohammed volgens de mohammedanen in een zekere nacht op een paard naar Jeruzalem gereden was, daar zijn paard aan de Westelijke Muur vastgebonden had en vervolgens vanaf de Tempelberg voor een kort bezoek aan de hemel opgestegen was. Vanwege dit voorval hebben de mohammedanen de gehele Tempelberg heilig verklaard, zij beschouwen die als hun eigendom.

Onder Omar genoten de Joden in Palestina, al werden zij als tweederangs burgers beschouwd en behandeld, toch wel een betrekkelijke rust en vrijheid, ook met betrekking tot de uitoefening van hun godsdienst. Toen het mohammedanisme een wereldmacht was geworden, bleek het in de praktijk toleranter tegen andersdenkenden dan in het begin.

In 644 werd Omar opgevolgd door Oethmaan, de derde kalief, en in 656 door Ali, de vierde kalief. Nadat Ali in 661 het slachtoffer was geworden van een moordaanslag, nam feitelijk de dynastie van de Omajjaden, een voorname Mekkaanse familie, de macht over in het mohammedaanse rijk. Een zekere Moeawija die de vierde kalief Ali niet wilde erkennen, werd hun kalief. Deze had zich al eerder (660) te Jeruzalem tot kalief laten uitroepen. Bij die gelegenheid had hij gebeden bij Golgotha, Gethsémané en het graf van Maria. Volgens de Encyclopedie over het mohammedanisme was dit "meer dan een politieke gebeurtenis, het was een manifestatie dat de islam de erve van de voorgaande Joodse en Christelijke Godsdienst overnam" 3) .

Onder de heerschappij van de Omajjaden verslechterde uiteindelijk de situatie voor de Joden. Zo werden zij van de Tempelberg verdreven, waarop prachtige mohammedaanse bouwwerken als de Omar(Rotskoepel)- en El Aksa-moskee verschenen. Van buitenaf vestigden zich tal van Arabieren in Palestina. Zogeheten dhimmi-wetten (wetten voor beschermde minderheden zoals Joden en Christenen) werden ingevoerd. Tijdens de regering van kalief Omar de Tweede (717-720), een 'vrome' fanatieke mohammedaan, werden deze wetten stipt en streng gehandhaafd 4 '. Onder andere was het volgens deze wetten aan Christenen, Joden en Samaritanen verboden nieuwe godshuizen op te richten. Ook moesten zij speciale hoge hoofdelijke en eigendomsbelasting betalen, waardoor zij economisch werden achtergesteld. Verder mochten ze geen wapens dragen en geen paard berijden (symbool van autoriteit). Daarnaast eiste Omar dat ze aan hun kleding herkenbaar zouden zijn. Zij moesten onder meer een geelgekleurd herkenningsteken op hun kleding dragen, een kleur die eeuwen later ook de nazi's zouden gebruiken!

Vanwege deze sociale en economische achterstelling verlieten opnieuw vele van de nog in Palestina wonende Joden het land. Zeker toen de heerschappij van de Omajjaden in 750 door die van de bloedige Abassiden werd vervangen. Onder hen werd het land Palestina verwaarloosd. Een en ander had dus tot gevolg dat aan het einde van de elfde eeuw - relatief gezien - nog maar weinig Joden in het land hunner vaderen woonachtig waren.

Onder het bewind van de kruisvaarders (1099-1291) en Mamelukken (1291-1516)

Omstreeks 1070 werd het Joodse land door de nog maar kort daarvoor tot de mohammedaanse godsdienst bekeerde Seldsjoek-Turken uit Klein-Azië veroverd.

Zij maakten de Christelijke bedevaartgangers uit West- Europa het leven zuur, als ze naar Jeruzalem kwamen om bij het graf van de Heere Jezus en bij andere zogeheten 'heilige' plaatsen te bidden. Velen werden mishandeld, anderen gevangengenomen en als slaven verkocht. Teruggekeerde pelgrims deden hiervan verslag in Europa. Ook verspreidden zij het bericht dat de mohammedaanse Seldsjoeken de heilige plaatsen, waaronder het graf van de Heere Jezus, vertrapt en vertreden hadden. Een en ander bracht een heftige verontwaardiging in het roomse Europa teweeg en vormde de aanleiding voor de beroemde en beruchte kruistochten. Paus Urbanus II vroeg aan vorsten en ridders om het Heilige Land, in het bijzonder Jeruzalem, van zijn onderdrukkers te bevrijden. "God wil het", zo was het motto! Onder leiding van Godfried van Bouillon, een Franse edelman, trok een leger van zo'n 300.000 kruisvaartridders al plunderend en moordend - vooral Joden en Joodse nederzettingen moesten het daarbij ontgelden - naar het Joodse land. Negentig procent van hen stierf onderweg. Uiteindelijk wist men na vele aanvallen Jeruzalem in te nemen (15 juli 1099), waarbij alle niet-Christelijke inwoners, of het nu mohammedanen of Joden waren, meedogenloos werden vermoord (± 40.000 mensen). Het 'koninkrijk Jeruzalem', zoals de kruisvaarders het noemden, was daarmee een feit. Andere kruisvaardersvestigingen of - koninkrijken waren bijvoorbeeld: Beiroet, Tyrus, Sidon, Akko en Haifa. Na deze eerste grote kruistocht volgden er nog zeven grote en minder grote kruistochten.

Krap twee eeuwen hebben de kruisvaarders het volgehouden tegen de aanvallen van de omringende mohammedaanse volkeren. Maar in het jaar 1291 moesten zij het opgeven en vielen de laatste kruisvaardersvestigingen in handen van de mohammedaanse Mamelukken (Jeruzalem was overigens al eerder, namelijk in 1187, in mohammedaanse handen overgegaan). Om het via zee binnenvallen van de kruisvaarders te voorkomen, werden verscheidene van Israëls havensteden door de Mamelukken verwoest. Onder hen was het land Palestina in wezen niet meer dan een vanuit Damascus bestuurde provincie van Syrië en onder hen werden de niet-mohammedanen maatschappelijk en economisch achtergesteld.

In de tijd toen de Mamelukken over Palestina heersten, braken in Europa felle Jodenvervolgingen uit. Een van de drijfveren was dat de Joden de moordenaars van Christus waren! Ze werden verbannen uit Engeland en Wales (1290), Parijs (1306), Hongarije (1349), Zuid- Frankrijk (1394), Spanje (1492) en Portugal (1497). Velen van hen trokken naar Polen of werden opgenomen in het Turkse rijk. In het Turkse of Osmaanse rijk (ook mohammedaans!) werden zij gunstig ontvangen.

Onder het bewind van de Osmaanse Turken (1517- 1917)

Na een periode van ruim twee eeuwen kwam ook aan de heerschappij van de Mamelukken een einde. Het Osmaanse of Ottomaanse rijk, dat zijn oorsprong had in het huidige Turkije, breidde zich voortdurend uit, daarbij gedreven door de geest van de jihad (heilige oorlog). Zowel het rijk als het leger waren voortreffelijk georganiseerd, met aan het hoofd een sultan. Geleidelijk werden grote delen van de Balkan veroverd. Ook Griekenland moest het onderspit delven. En de grote stad Constantinopel viel in 1453 in handen van de Ottomanen, hetgeen in Europa grote schrik teweegbracht. In 1517 veroverden zij Palestina en Egypte. Grote delen van het Midden-Oosten, inclusief de heilige mohammedaanse steden Mekka en Medina, en heel Noord-Afrika, uitgezonderd Marokko, volgden daarna. En in 1529 poogden de Ottomanen zelfs de stad Wenen te veroveren, hetgeen zij in 1683 nogmaals

probeerden. Vooral onder de bekende sultan Süleyman I de Grote, die vanaf 1520 tot 1566 regeerde, was het Osmaanse rijk de wereldmacht. Het is dan ook geen wonder dat we in de geschriften van de Reformatoren en Nadere Reformatoren talloze verwijzingen naar het grote 'Turkse gevaar' aantreffen. Luther noemde de strijd tegen de 'Turken' zelfs een strijd tegen de duivel«.

Gedurende de vier eeuwen van de Osmaanse overheersing wisselden de omstandigheden en de positie van de Joden in Palestina al naar gelang de lokale Turkse stadhouder hun goed of slecht gezind was. Globaal kunnen we zeggen dat in de zestiende eeuw, toen de centrale regering van het Osmaanse rijk de touwtjes nog goed in handen had en enkele hoog opgeklommen Joden 6) veel invloed hadden op het beleid, de omstandigheden voor de Joden in Palestina zowel in sociaal-maatschappelijk als in economisch opzicht gunstig waren, zeker wanneer we die vergelijken met de omstandigheden van de Joden in die dagen in de Midden- en West-Europese landen, waar de Joden veelal verguisd en vervolgd werden. In die tijd emigreerden dan ook relatief veel Joden naar het Joodse land. Later, in de zeventiende en achttiende eeuw, was de situatie in Palestina voor hen minder gunstig. Bij het zwakker worden van de centrale Turkse macht, zagen lokale heersers de kans schoon om de Joden op allerlei wijzen economisch uit te persen. En vijandig gezinde Arabische inwoners van Palestina maakten de Joden het leven zuur.

In de negentiende eeuw nam de zelfstandigheid van de afzonderlijke provincies van het Osmaanse rijk nog meer toe. Hun heersers regeerden toen praktisch onafhankelijk van Constantinopel, waar de centrale regering gevestigd was. Ze betaalden alleen nog belasting.

Aan het einde van de negentiende eeuw settelden zich de eerste zionistische nederzettingen in het dan grotendeels verwaarloosde en vervallen Joodse land. Het zionisme, ofwel 'het streven naar een eigen Joodse staat in Palestina', ging in die tijd vanwege het opnieuw oplaaien van het antisemitisme in veel Europese landen, steeds meer leven onder de Joden. Vooral toen in Rusland massale en systematische razzia's tegen de Joden, de zogeheten 'pogroms', losbarstten, waarbij talloze Joden vermoord, verkracht en van goederen beroofd werden. Naar aanleiding van dit antisemitisch geweld schreef Theodor Herzl zijn boek Der Judenstaat (1896), waarin hij zijn ideaal, een Joods thuisland, tentoonspreidde. Zijn boek sloeg aan. Een belangrijke mijlpaal in de geschiedenis van dit opkomend zionisme was het eerste zionistische congres dat in 1897 onder leiding van Theodor Herzl plaatsvond en waarop tal van prominente Joden uit de wereld aanwezig waren. Op dat congres werd besloten, alle mogelijkheden in het werk te stellen om Palestina weer tot een thuisland voor de Joden te maken.

De verwezenlijking van dit doel zou echter nog ruim vijftig jaar op zich laten wachten.

Onder Brits bestuur (1918-1948)

Tijdens de Eerste Wereldoorlog kozen de Turken de kant van Duitsland, Oostenrijk en Hongarije. Daarvoor werden ze aan het einde van de oorlog door met name Engeland en Frankrijk gestraft. Onder andere werd hun het land Palestina afgenomen. De Britse generaal Sir Edmund Allenby verdreef de Turkse soldaten uit het Joodse land. Dit geschiedde kort na het afleggen van de bekende 'Balfour Declaration' op 2 november 1917, waarin de Britse minister van Buitenlandse Zaken, de heer A.J. Balfour, namens de Britse regering tegenover de zionistische Wereldorganisatie verklaarde:

"De regering (...) staat welwillend tegenover de vestiging in Palestina van een nationaal tehuis voor het Joodse volk en zal alles in het werk stellen teneinde het hereiken van dit doel te bevorderen, waarbij wel moet worden begrepen dat niets zal worden gedaan dat een inbreuk zou maken op de burgerlijke en godsdienstige rechten van de bestaande niet-Joodse gemeenschappen in Palestina, of op de rechten en de politieke status die de Joden in enig ander land genieten " 7> .

Engeland wilde dus op zich wel serieus aan de vestiging van een Joodse staat meewerken, mits dit de Arabieren niet te veel voor het hoofd zou stoten. Ook de meerderheid van de Volkenbond gaf haar fiat aan de oprichting van een Joodse staat in Palestina, maar mohammedaanse Arabieren en ook wel Christelijke Arabieren in Palestina verzetten zich daartegen, met als gevolg dat Palestina vooralsnog onder Brits bestuur bleef staan. Palestina werd gezien als een mandaatgebied, als een soort verre provincie van Engeland. Dit bleef eigenlijk tot 1948 zo. Wel keerden intussen duizenden Joden naar Palestina terug. Het aantal Joodse immigranten tussen 1924 en 1928 bijvoorbeeld schat men op zevenenzestigduizend! De meesten van hen waren vluchtelingen vanwege nieuwe golven van Jodenhaat en Jodenvervolgingen. Door de opkomst van de sterk antisemitische nazi-beweging in Duitsland, Oostenrijk en andere delen van Centraal-Europa, nam in de jaren dertig het aantal Joden dat op jaarbasis naar het Joodse land terugkeerde, nog verder toe. Tegen deze massale immigratie van Joden verzette zich echter de mohammedaanse wereld fel. Een verzet dat duidelijk een religieus karakter droeg! In moskeeën werd bijvoorbeeld verteld dat de Joden de heilige Omar- en El- Aksa-moskee in Jeruzalem en andere mohammedaanse heiligdommen wilden verwoesten en het mohammedanisme wilden vernederen. Veelzeggend in dit verband was ook het feit dat de leiding van dit verzet in handen was van de Groot-Moefti hadji Amin el Hoesseini, de voorzitter van de Hoge Islamitische Raad te Jeruzalem (van hem is ook bekend dat hij later ter oplossing van het Joodse vraagstuk met Hitier heeft samengespannen en dat de Palestijnse voorman Yasser Arafat van hem familie is 8) )- Deze Groot-Moefti wist internationaal de mohammedaanse leiders achter zich te krijgen in zijn strijd tegen de Joden en hun massale immigratie. Talloze terreuraanslagen op Joodse doelen en nederzettingen werden onder zijn leiding gepleegd. Hij wenste ook dat alle Joden die na 1880 Palestina binnengekomen waren, het land weer uitgezet werden.

Onder druk van de Arabieren ging toen Engeland de toegang van de Joodse immigranten tot Palestina beperken en het dacht erover Palestina op te splitsen in een Joodse en een Arabische staat. Hoewel zij teleurgesteld waren omdat zij slechts een deel van Palestina zouden krijgen, gingen de Joden met dit plan akkoord, maar de Arabische wereld niet. Zij verklaarden dat zij nooit zouden toestaan dat de Joden een eigen staat in het heilige Palestina zouden stichten. Een gewapende opstand van Arabische strijders in Palestina brak daarop uit, maar werd door de Britten de kop ingedrukt. Engeland belegde vervolgens een conferentie om de Joodse en Arabische voorstellen ter oplossing van dit conflict te horen. De uitkomst was dat Engeland nog meer toegaf aan de Arabische eisen. Engeland stelde nu voor: één zelfstandige, door Arabieren gedomineerde staat in Palestina waarvan de inwoners voor eenderde Joods zouden zijn, en in de komende vijf jaar in totaal niet meer dan 75.000 Joodse immigranten toelaten. Maar zelfs dit voor de Arabieren zo gunstige plan, vastgelegd in een document dat de naam 'Witboek' kreeg, verwierpen de Arabieren. Alle Joden na 1880 binnengekomen, moesten eruit, zo hielden de Groot-Moefti en zijn medestrijders onverbiddelijk vol.

Verder overleg hierover werd verhinderd door het ontbranden van de Tweede Wereldoorlog waarin het onvoorstelbaar grote aantal van 6.000.000 Joden wreed vermoord werd. Dit was het werk van Adolf Hitier en zijn consorten die in dienst van satan uit alle macht gepoogd hebben het Joodse volk van de aarde uit te roeien. Dan immers zou, waar we in onze inleiding al op wezen, één van Gods beloftes haar vervulling missen, maar het gelukte hun niet. Dat kan ook niet anders, want hetgeen eenmaal uit Gods lippen ging, blijft vast en onverbroken (Ps. 89:14 ber.), zegt de Psalmdichter.

De heroprichting van een eigen staat in 1948

Na de verschrikkingen van de Holocaust was de wereldopinie in het algemeen gesproken gunstiger met betrekking tot het oprichten van een Joods thuisland in Palestina. Wel bleven de Arabieren fel tegen en ook Engeland werkte bepaald niet mee (wat Joodse verzetsstrijders deed overgaan tot het plegen van terreuraanslagen tegen Britse doelen in Palestina). Dit kon echter niet verhinderen dat de VN op 29 november 1947 met 33 stemmen vóór, 13 tegen en 10 onthoudingen resolutie 181 aannamen, waarin voorgesteld werd het mandaatgebied Palestina te verdelen in een Joodse en Arabische staat en Jeruzalem onder een internationaal bestuur te plaatsen (in Palestina woonden toen ruw geschat ruim

650.000 Joden en krap 1, 2 miljoen Arabieren). Londen koos vervolgens als datum van terugtrekking: 14 mei 1948. Deze ontwikkelingen gaven de Joden hoop dat zij spoedig een thuisland in Palestina zouden hebben. Dit beseften de Arabieren ook. Hun verzet hiertegen werd gewelddadig. Overal in Palestina vielen Arabieren Joodse doelen aan en in de Arabische wereld brak anti- Joods geweld uit. De Arabische landen kondigden zelfs aan dat ze de Joodse staat direct zouden aanvallen en vernietigen, zodra de Britten zich terugtrokken. De Joodse leiders begonnen evenwel de overdracht van het bestuur over de aan hen toebedeelde gebieden zorgvuldig voor te bereiden en wisten bestaande losse verzetsgroepen onder hen tot een eenheid samen te smeden. Vanaf januari 1948 kregen de gevechten tussen Joden en Arabieren zelfs het karakter van een burgeroorlog, waarbij in het algemeen gesproken de Britten de Arabieren begunstigden. Desondanks vielen kort vóór de bewuste datum, na felle gevechten, enkele steden in handen van de Joodse zelfverdedigingsorganisatie Hagana (die na de onafhankelijkheid voor een belangrijk deel het leger van Israël vormde), te weten: Tiberias op 19 april, Haifa op 23 april, Safed op 11 mei en Jaffa op 12 mei. Het merendeel van de Arabische inwoners in het Joodse deel van Palestina, de zogenaamde 'Palestijnen', sloeg op de vlucht en verzamelde zich in vluchtelingenkampen langs de Westelijke Jordaanoever en in de Gazastrook.

En dan, op 14 mei 1948, vier uur na het vertrek van de laatste Brit uit Palestina, komt het gewichtige moment. In het museum van Tel Aviv leest David Ben Goerion ten aanhoren van 240 medestanders de proclamatie van de nieuwe staat Israël voor. Na de ondertekening van deze onafhankelijkheidsverklaring en het uitspreken van de Hebreeuwse lofzegging: "Gezegend zijt Gij, Heer onze God, Koning van het Heelal, Die ons in leven hebt gelaten en ons hebt behouden en ons in staat hebt gesteld deze dag te aanschouwen" was de staat Israël een feit 9), maar voor hoe lang, zo vroegen velen zich af? Want binnen 24 uur kwam een grootscheepse aanval van de Arabische wereld op gang. Vijf Arabische legers drongen van alle kanten het land binnen: uit het noorden die van Libanon, uit het noordoosten de Syrische troepen, in het centrum vielen vanuit het Oosten het Arabische Legioen en de Iraakse troepen aan en vanuit het zuiden rukte het Egyptische leger op. Hun enige doel was de jonge staat Israël te vernietigen en de Joden in zee te drijven. Binnen een week dachten zij dit te klaren. Vrijwel niemand gaf de Joden tegen deze overweldigende Arabische overmacht, die bovendien veel beter bewapend was, een kans. Zo wikten de mensen, maar God beschikte anders. De Joden die in alle opzichten ver in de minderheid waren, wisten in een bloedige en zeer verbeten strijd wonderlijk stand te houden tegen deze overweldigende overmacht. Toen ruim een jaar later, op 20 juli 1949, Syrië als laatste met de staat Israël een wapenstilstand sloot, waren niet de Joden, maar de Arabieren teruggedrongen. Al was wel het voor de Joden zo gevoelige en belangrijke oude stadsdeel van Jeruzalem, Oost-Jeruzalem (dat op 29 mei 1948 na een lange belegering aan de Arabische troepen ten prooi was gevallen, die vervolgens daar de Joodse huizen en synagoges hadden geplunderd), nog in Jordaanse handen.

De wapenstilstanden boden gelegenheid om meer aandacht te schenken aan de opbouw van het land. In een snel tempo werd de jonge staat Israël, waarvan dr. Ch. Weizmann president en David Ben Goerion premier was, een volwassen staat.

Blijvende oorlogsdreiging (1948-1978)

Na de gesloten wapenstilstanden bleven de omringende Arabische landen zich in staat van oorlog met Israël beschouwen. In feite zetten zij de oorlog in de vorm van een guerillaoorlog voort. Zij bleven steeds op de totale vernietiging van Israël en zijn Joodse bewoners aansturen. In de eerste dertig jaar van zijn bestaan kwam het daardoor tussen hen en Israël nog driemaal tot een treffen.

Het eerste treffen was in 1956. De aanleidingen hiervoor waren dat vanuit de Egyptische Sinaïwoestijn ter-

roristen regelmatig zelfmoordaanslagen in Israël pleegden, dat Egypte de Israëlische haven Eilat geblokkeerd en de Straat van Tiran voor de Israëlische scheepvaart afgesloten had en dat op 25 oktober 1956 Egypte met Syrië en Jordanië een gezamenlijk militair commandocentrum ingesteld had voor 'de vernietigingsoorlog tegen Israël'. De bedoeling met dit commandocentrum was duidelijk. Israël opende daarom op 29 oktober 1956 zelf de aanval op Egypte. Een groot gedeelte van de Egyptische Sinaïwoestijn werd onder de voet gelopen. Zelfs wisten de VN maar ternauwernood te verhinderen dat Israël doorstootte naar Cairo. Op 6 november 1956 eindigde de strijd in een bestand. Internationale druk dwong Israël al spoedig de veroverde Sinaïwoestijn weer terug te geven 10) .

De spanningen en oorlogsdreigingen bleven evenwel aanwezig. Op 4 juni 1957 kondigde de Arabische Liga een boycot van alle bedrijven af die met Israël zaken deden om zo Israël economisch te treffen. Op 17 april 1963 gingen Egypte, Syrië en Irak een federatie aan en op 29 mei 1964 werd de Palestijnse Bevrijdingsorganisatie PLO opgericht die zich ook ten doel stelde Israël totaal te vernietigen. We citeren enkele zinnen uit het 'handvest' van deze organisatie:

"Palestina is het thuisland van het Palestijnse Arabische volk (...). [Daarop] heeft het wettelijk recht (...). Gewapende strijd is de enige manier om Palestina te bevrijden. (...) De bevrijding van Palestina is vanuit Arabisch gezichtspunt een nationale plicht; zij probeert de zionistische en imperialistische agressie tegen het Arabische thuisland af te slaan en het zionisme uit Palestina te verwijderen. (...) De verdeling van Palestina in 1947 en de vestiging van de staat Israël zijn volstrekt onwettelijk, hoeveel tijd er ook verstrijkt (...). De Balfour Verklaring, het Mandaat voor Palestina, en alles wat daarop is gebaseerd, worden beschouwd als van nul en generlei waarde " n> . Binnen deze organisatie maakte Arafats Al Fatah de grootste fractie uit. De Al Fatah pleegde in 1965 vanaf de Westbank terreuraanslagen op Israëlische doelen.

Ondanks deze onheilspellende ontwikkelingen kwam het, buiten wat schermutselingen en antiterreuracties op de Westbank, nog niet tot een treffen. Maar wel in 1967. Toen op 14 mei 1967 Egypte zijn strijdkrachten mobiliseerde, op 22 mei 1967 opnieuw de Israëlische haven Eilat blokkeerde, op 22 mei de Egyptische radio de vernietiging van Israël aankondigde en op 25 mei 1967 Syrische, Irakese, Jordaanse en Saoedische troepenverplaatsingen in de richting van Israëls grenzen plaatsvonden, sloeg Israël op 5 juni 1967 wederom preventief toe. Daarmee was de oorlog die de geschiedenis in zou gaan als de 'Zesdaagse Oorlog', begonnen. In deze oorlog die amper een week duurde, veroverde Israël de Gazastrook, de gehele Sinaïwoestijn, de Golanhoogte, de Westoever en Oost-Jeruzalem. Met deze laatste verovering kwam de voor de mohammedanen zo heilige Tempelberg, waaraan de Joden echter niet minder gehecht waren, in Joodse handen. Israël bood vervolgens de ontruiming van alle veroverde gebieden aan in ruil voor vrede, uitgezonderd dan Oost-Jeruzalem, maar de Arabische landen besloten tot 'geen vrede met, geen erkenning van en geen onderhandeling met Israël'! Israël moest vernietigd worden, met minder namen zij geen genoegen!

Nog in hetzelfde jaar namen de VN resolutie 242 aan, die bepaalde: "Israël moet al zijn bezette gebieden op termijn teruggeven". Inclusief dus Oost-Jeruzalem! Gebaseerd op deze resolutie werden daarna verscheidene vredespogingen ondernomen, maar die liepen alle op niets uit, want de Arabische partijen waren niet eens tot het voeren van rechtstreekse onderhandelingen bereid! Wel stond Israël eind november 1965 eenzijdig de terugkeer toe van de duizenden Palestijnen die tijdens de oorlog vanuit de Westbank naar Jordanië waren gevlucht.

De geleden nederlagen en het verlies van land zaten de Arabieren evenwel danig dwars. In een poging de ver-

loren gebieden terug te winnen, vielen op 6 oktober 1973, op Jom Kippoer (de jaarlijkse Grote Verzoendag die het hoogtepunt vormt van de religieuze feesten in Israël en waarop in geheel Israël een volledige sabbatsrust heerst), Egyptische en Syrische legers op het alleronverwachts Israël op twee fronten aan. Een laffe daad! De eerste twee dagen leed Israël nederlaag op nederlaag. Maar dan, op de derde dag, kreeg tankgeneraal Ariël Sharon, de huidige demissionaire premier, de wijsheid en het inzicht om met zijn tankdivisie een doorbraak bij het Egyptische leger te forceren, hetgeen de oorlog een beslissende wending gaf (een daad die Sharon zeer populair in Israël maakte)! De Joden grepen moed. Met verbetenheid wist men, na drie weken zware strijd waarin duizenden het leven verloren, zowel het Syrische als het Egyptische leger tot over de grenzen van 1967 terug te drijven. Sharon wilde zelfs naar Damascus doorstoten, maar onder druk van Rusland en Amerika werd een wapenstilstand gesloten. Daarmee was ook de Jom Kippoer-oorlog in het voordeel van Israël geëindigd 12) .

Op 31 mei 1974 sloot Israël met Syrië een akkoord, waarna Israël zich uit de op Syrië veroverde gebieden en uit een deel van de Golanhoogte, die in 1967 op Syrië veroverd was, terugtrok. De wereldopinie keerde zich evenwel in het algemeen tegen Israël.

Op 13 november 1974 deed PLO-leider Arafat in zijn toespraak tot de VN een oproep tot vernietiging van Israël en tot vestiging van een seculiere staat Palestina waarin ook Joden zouden kunnen leven. Krap een jaar later, op 10 november 1975, nam de Algemene Vergadering van de VN de beruchte resolutie aan waarin het zionisme gelijkgesteld werd aan racisme.

Het enige Arabische land dat in deze jaren wezenlijk van houding veranderde, was Egypte. Tot veler verrassing hielden Israël en Egypte van 6 tot 17 september 1978, in de personen van premier Begin en premier Sadat, een vredesconferentie in het Amerikaanse Camp David met als resultaat een vredesakkoord tussen die beide landen, waarbij Israël beloofde zich terug te trekken uit het Egyptische deel van de Sinaïwoestijn. Ook sloten zij een pril akkoord over de te starten onderhandelingen inzake Palestijns zelfbestuur.

Ten besluite

Vele volken van voorheen, volken die in de oudheid soms 'hoge' culturen bereikt hebben, zijn thans ver-

dwenen of opgegaan in andere volken. Als volk is van hen niets overgebleven. Het volk der Joden daarentegen is als volk blijven bestaan, al is het dat het grootste deel van dit volk eeuwen in de diaspora geleefd en op vele plaatsen en in vele tijden onder bittere vervolgingen gezucht heeft en al is het dat achtergebleven Joden in Palestina eeuwen door mohammedaanse volkeren en een paar honderd jaar door kruisvaarders overheerst zijn. Onmiskenbaar is hierin Gods bewarende en sparende hand te zien. Evenals Gods hand en leiding te zien zijn in de heroprichting en het voortbestaan van de staat Israël temidden van velen, meest mohammedanen, die op niets anders dan op de totale vernietiging van Israël uit zijn. Als de Heere Israël niet had bijgestaan dan was het nu al lang vergaan. Gods toorn rust kennelijk op hen die de 'beminden om der vaderen wil' zoeken uit te roeien, zoals ook ds. G.H. Kersten terecht in zijn dogmatiek opmerkte naar aanleiding van de ondergang van Hitiers rijk 13) .

Ten slotte, voor Jood en heiden geldt dat het geestelijke Israël, Christus' Kerk, zijnde de uitverkorenen uit alle geslachten, het ware zaad Abrahams is. Behoren wij daartoe, is de belangrijke vraag voor ons allen in dit leven! Kan van ons gezegd worden gelijk Christus van Nathanaël zei: Zie, waarlijk een Israëliet, in welken geen bedrog is (Joh. 1:48)! Want die is niet een Jood, die het in het openbaar is, (...) maar die is een Jood, die het in het verborgene is; (...) wiens lof niet is uit de mensen, maar uit God (Rom. 2:28-29)! Mocht de God Abrahams, Izaks en Jakobs ons deel zijn voor tijd en eeuwigheid!

Noten:

1) A. Wessels, De koran verstaan, 1986, p. 150, 152-153

2) D. Dolan, De strijd om het beloofde land, 1991, p. 51

3) Geciteerd bij: W. Westerbeke in een niet gepubliceerde uitwerking van zijn lezing, gehouden op 24 november 2001 voor de KLS onder de titel "De strijd van de Islam tegen de Koning der koningen", p. 9

4) M. Krupp, De geschiedenis van de Joden in het land Israël, 1998, p. 95; J. Slomp, Islam, 1999, p. 45

5) I.A. Kole, De dreiging van de islam, 1980, p. 48. Overigens is veel informatie over specifiek de relatie tussen het Christendom en het Jodendom aan te treffen in het themanummer 124 van Israël Aktueel, september 1999

6) Twee zeer invloedrijke Joodse staatslieden waren hofdignitaris Joseph Nassi en de diplomaat Salomo Nathan Asjkenasi. Wie aan het hof van sultan Selim II (reg. 1566-1574), de opvolger van Süleyman I de Grote (reg. 1520-1566), iets wilde bereiken, kon niet om Nassi heen. "In de Nederlanden, waar het tot een opstand tegen Spanje en koning Filips II met zijn inquisitie kwam, wendden de Geuzen zich in hun nood tot Joseph Nassi; hij zegde hun zijn hulp toe. Prins Willem van Oranje liet de Joodse hertog verzoeken de sultan tot een oorlog tegen Spanje te bewegen"; zie: W. Keiler, ...En zij werden verstrooid onder alle volken, 1966, p. 266

7) Grote Winkler Prins, dl. 3, 1979, p. 290-291, Dolan, a.w., p. 75; Keiler, a.w., p. 457

8) W. de Lange, Zwartboek van Jasser Arafat, 2002, p. 5

9) A. Eban, Mijn volk. De geschiedenis der Joden, 1971, p. 349- 352

10) W. de Lange, Historisch overzicht over Israël, 2002, p. 27-28

11) Dolan, a.w., p. 114-116

12) R. Naftaniel en W. Kortenoeven, Israël en de Palestijnen, mei 2002, p. 44-45; A W.L. de Wit, Israël. In verbondenheid om der vaderen wil, 3 februari 2001, p. 18-19

13) G.H. Kersten, De Gereformeerde Dogmatiek, dl. 2, 1988, p. 315

Dit artikel werd u aangeboden door: In het spoor

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 december 2002

In het spoor | 44 Pagina's

DE STRIJD VAN HET MOHAMMEDANISME -3-

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 december 2002

In het spoor | 44 Pagina's