Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DS. ZANDT AAN HET WOORD

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DS. ZANDT AAN HET WOORD

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Toen enkele weken geleden minister Donner van Justitie te kennen gaf dat godslastering misschien weer sneller en vaker gestraft moest worden, mogelijk door het activeren van het tot nu toe sluimerend wetsartikel over de godslastering (artikel 147 Wetboek van Strafrechtj, kwam dit lasterverbod, dat zijn grootvader in 1932 opstelde en door de Kamer lootste, ineens in het middelpunt van de discussie over de vrijheid van meningsuiting te staan. Het is met het oog daarop goed om nog eens na te lezen hoe ds. P. Zandt in 1932 reageerde*' op dit wetsvoorstel van de toenmalige antirevolutionaire minister Donner van Justitie waarin smalende godslastering op een voor godsdienstige gevoelens krenkende wijze geuit strafbaar werd gesteld.

Ds. Zandt: "Mijnheer de Voorzitter! Het ontwerp van wet, dat thans bij de Kamer in be-

handeling is, is van verschillende zijden met spanning tegemoet gezien. Reeds zoo

vele lange jaren waren de coalitie-Regeeringen, bij een bewind van meer dan een

kwarteeuw, in gebreke gebleven om een wet tegen godslastering in het leven te

roepen. Dit verzuim was zóó verschrikkelijk, daar de godslastering het grootste

kwaad is en het veelvuldig in den lande voorkwam, ja zoo veelvuldig, dat ons

land bij onze naburen bekend staat als de vloekende natie, zooals een bekend Neder-

landsch Staatsman eens opmerkte. Die Regee

ringen, die zich als Christelijk aandienden, hadden

wel als een hunner eerste plichten behooren te beschouwen, dat zij een wet ontworpen hadden, waarbij zij het ontzettende vergrijp van godslastering strafbaar stelden. Dit is helaas niet geschied. Thans echter wordt ons een aanvulling van het Wetboek van Strafrecht geboden. Hoe bitter moeten al diegenen, die strafbaarstelling van godslastering verwacht hadden, door het thans geboden wetsvoorstel teleurgesteld zijn. Zij, die zulks gehoopt hadden, zien hun verwachting thans wel geheel den bodem ingeslagen. Het aangeboden wetsontwerp stelt godslastering als zoodanig [vet; red.] niet strafbaar. (...) Maar meer nog. Wat staat er in de stukken van den Minister ook maar met een letter van den schuldigen plicht der Overheid om allen goddeloozen aanslag op Gods waarheid te weren. Het tegendeel is in de Memorie van Antwoord van den Minister klaar te lezen, waarin deze nadrukkelijk verklaart, dat de ongeloofspropaganda buiten het bestek van het voorgestelde wetsvoorstel valt en hij derhalve toegelaten wil zien, dat alle schandalen en ergenissen tegen de religie in het openbaar zullen ontstaan en onder het volk gezaaid worden. Men leze de considerans [inleidende paragraaf; red.], welke Zijn Excellentie aan de twee artikelen van het wetsvoorstel deed voorafgaan en waarop die artikelen als op hun fundament rusten, en men zou eerder kunnen veronderstellen, dat een aanhanger der revolutie dan een Calvinist ze geschreven heeft. Men oordeele zelf. De overweging luidt als volgt: 'Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat aanvulling van het Wetboek van Strafrecht met voorzieningen betreffende bepaalde voor godsdienstige gevoelens krenkende uitingen wenschelijk is'. Die considerans is maar al te zeer doortrokken van revolutionnaire gevoelens. De voorstanders der revolutie toch verwerpen principieel de idee der strafbare godslastering, zooals die eenmaal gegolden had. Voor zoover zij de

strafbaarstelling nog stelden of handhaafden, werd

het delict beschouwd als inbreuk op menschelijke rechtsbelangen en als kwetsing van het

godsdienstig gevoelen der medeburgers. Niet om de eere Gods, niet omdat God

in Zijn geopenbaard Woord bestraffing van godslastering eischt, niet om-

dat het naar de uitspraken der oud- Christelijke Kerk en die der Refor-

matie de hooge roeping der Overheid is godslastering te straffen, werden

dus de twee artikelen door den Minister ontworpen [vet; red.], maar omdat

- zooals de Minister in zijn overweging verklaarde - aanvulling van het Wetboek van

Strafrecht met voorzieningen betreffende

bepaalde voor godsdienstige gevoelens krenkende

uitingen wenschelijk is. (...) Hoe kon nu ook, dewijl het uitgangspunt zoo gansch verkeerd gekozen werd, het wetsontwerp zelf uitblinken in uitnemendheid van bepalingen? (...).

Het verblijdende in die artikelen is, dat godslastering hierin althans met name genoemd wordt, maar het bedroevende is, dat zij niet als zoodanig strafbaar gesteld wordt. Den rechter, die over godslastering als zoodanig straf zou willen uitspreken, wordt onmiddellijk door den Minister het slot op den mond gelegd door de nadere bepaling van het woord 'smalende'. Een woord, dat voor zoo velerlei uitleg vatbaar is, dat door zijn vaagheid een goedwillige rechter stevig gemuilband wordt, terwijl al de andere godslasteringen, behalve de smalende, ongestraft blijven. En als waren de handen van den rechter nog niet genoeg gebonden, zoo zijn bovendien nog in dit wetsvoorstel opgenomen de woorden 'op voor godsdienstige gevoelens krenkende wijze'. Zoo wordt het voor den rechter zeer moeilijk, om op eenigerlei wijze godslastering te straffen, terwijl er gelegenheid te over blijft om God te lasteren. (...) Het grootste kwaad blijft onder tal van vormen getole-

reerd. Majesteitsschennis van onze Vorstin is - en dit te recht - verboden, maar de lastering van den Heere der Heeren kan, zij het dan onder eenigszins beperkten vorm, nog haar gang gaan. Het is toch volstrekt niet ondenkbaar, dat men, onder voorwendsel van bestrijding van godsgeloof, welke ook in haar meest critischen vorm geoorloofd blijft, stellingen als 'God is het kwaad' onder het volk blijft uitdragen. Dit en nog zooveel meer ergerlijks en godslasterlijks zal ongehinderd plaats kunnen grijpen (...).

Aan het einde van dit gedeelte van mijn rede komende, gevoel ik mij gedrongen er mijn groot leedwezen over uit te spreken, dat de Minister zich in deze materie niet heeft laten leiden door het in de Heilige Schrift gefundeerde beginsel onzer vaderen. Een beginsel, dat onder meer zoo klaar uitgedrukt stond in de confessie der oude Gereformeerde Fransche Kerk, eenmaal op de eerste Synode te Embden in 1571 door onze Gereformeerde vaderen overgenomen, hetwelk bepaalt, dat God het zwaard in de handen der Overheidspersonen gegeven had om tegen te gaan de zonden, die begaan worden niet alleen tegen de tweede tafel der geboden Gods, maar ook tegen de eerste tafel. Welk een gansch ander karakter zouden alsdan de considerans en de artikelen van den Minister vertoond hebben; hoezeer zou dat naar Gods Wet en tot Zijn eer geweest zijn. De zonde, die behoort gestraft te worden, zou dan als zonde gestraft geworden zijn".

Bij de eindstemming, die plaatsvond op 1 juni 1932, stemden ds. Kersten, ds. Zandt en ir. Van Dis sr. tegen het genoemde wetsvoorstel van Donner, dat overigens met krappe meerderheid van 49 tegen 44 stemmen aangenomen werd. Het argument van prof. H. Visscher (AR), liever vijftig procent te hebben dan niets, had hen niet van mening doen veranderen en de opmerking van de heer J.M. Krijger (CHU): 'Ik vraag mij af, of hij, die het halve ei weigert, niet den indruk vestigt, dat hij het ei niet lust', werd onmiddellijk door ds. Kersten gepareerd met deze veelzeggende opmerking: 'En als het ei nu bedorven is? 'Een opmerking die otis ook thans nog veel te zeggen heeft!

*) De rede van ds. P. Zandt waaruit geciteerd is, is te vinden in: Handelingen Tweede Kamer, 1931-1932, 27 mei 1932, p. 2618- 2621. Naast deze rede zijn er met betrekking tot dit wetsvoorstel ook nog twee repliekredes, een van ds. Zandt en een van ds. Kersten: Handelingen Tweede Kamer, 1931-1932, 31 mei 1932, p. 2645-2646 en p. 2647-2648.

Dit artikel werd u aangeboden door: In het spoor

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 december 2004

In het spoor | 52 Pagina's

DS. ZANDT AAN HET WOORD

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 december 2004

In het spoor | 52 Pagina's