Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE OPVOEDING VAN ONZE KINDEREN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE OPVOEDING VAN ONZE KINDEREN

30 minuten leestijd Arcering uitzetten

Inleiding

In het vorige nummer hebben we met het oog op de opvoeding van onze kinderen een korte verhandeling of les van de Engelse ds. A. Hildersham (1563-1632) afgedrukt die we overgenomen hadden uitzijn 'Theologia Practica' (1658, p. 390-396). Aan de hand van het zevende vers van Psalm 51 ('Zie, ik ben in ongerechtigheid geboren, en in zonde heeft mij mijn moeder ontvangen'), stelde hij ons in die les indringend een van de belangrijkste doeleinden van de opvoeding voor ogen, namelijk de waarachtige bekering van onze kinderen. Verscheidene beweegredenen somde hij op om dat toch in alle ernst voor ons zaad te zoeken. In de twee lessen die in zijn boek op de reeds afgedrukte les volgen, behandelt ds. Hildersham vervolgens de middelen die wij als ouders met het oog op de waarachtige bekering van onze kinderen moeten gebruiken (p. 397-410). Uitvoerig staat hij bij de volgende vijf middelen stil: wij moeten als ouders ons gezag staande houden, wij moeten onze kinderen onderwijzen, wij moeten in onze wandel aan hen een goed voorbeeld geven, wij moeten goed acht nemen op de plaatsen waar wij hen bestellen en wij moeten vurig bij God in het gebed wezen voor onze kinderen. Het belangrijkste uit deze beide lessen laten we hieronder weer in herspelde/hertaalde vorm en met tussenkopjes volgen. Opnieuw zijn zijn raadgevingen zeker de moeite van het lezen waard!

A. Verwijs

Eerste middel: het gezag handhaven

Ds. A. Hildersham: Vooreerst, indien wij begeren onze kinderen te behouden en hun naturen te genezen, zo moeten wij zorg dragen voor de handhaving van die autoriteit en bovenwaardigheid die ons God over hen gegeven heeft. Wij moeten ons wachten dat wij niet verliezen die eer en die achting die ons van onze kinderen toekomt. (...)

Gij weet dat in het vijfde gebod dit [namelijk het eren van de ouders; AV] wordt gesteld als de hoofdsom van al de plichten die een kind aan zijn ouders schuldig is. Eer uw vader en uw moeder (Ex. 20:12), omdat dit is de voornaamste plicht van alle andere, ja, dit is de wortel en fontein van alle andere plichten die een kind kan volbrengen. Indien hij hun in zijn hart geen eerbied kan bewijzen, zo kan hij aan hen geen plicht wel doen. Een zoon zal den vader eren, zegt de HEERE, ben Ik dan een Vader, waar is Mijn eer? (Mal. 1:6). En: Vervloekt zij, die zijn vader of zijn moeder veracht (Deut. 27:16). Het is niet genoeg dat een kind zijn ouders liefheeft, maar hij moet hen insgelijks (...) vrezen en een schrik hebben van hen te vergrammen. Een ieder zal zijn moeder en zijn vader vrezen (Lev. 19:3). Ziet hoe bevreesd dat Jakob was om zijn vader te bedroeven of te vergrammen, hoewel dat hij oud en blind was. Misschien zal mij mijn vader betasten, en ik zal in zijn ogen zijn als een bedrieger; zo zou ik een vloek over mij halen en niet een zegen (Gen. 27:12). Het is geen wonder dat wij deze eerbied aan onze ouders schuldig zijn, want onze ouders, daar zij de middelen en de instrumenten van ons wezen zijn, zijn ons in de plaats van God en zij - als Zijn luitenants - hebben daartoe Zijn macht gehad; [die is] aan hen medegedeeld (want God is eigenlijk en in absolute zin alleen onze Vader en de Auteur van ons wezen, Matth. 23:9). In dit opzicht mag hetgeen dat de apostel van de mannen spreekt in 1 Korinthe 11 vers 7 (Want de man moet het hoofd niet dekken, overmits hij het beeld en de heerlijkheid Gods is) en derhalve van allen die over anderen gesteld zijn, van de ouders mede gezegd worden dat zij dragen het beeld en de heerlijkheid Gods. In hen te eren, eren wij God en in hen te verachten, verachten wij God.

Nu moeten wij zorg dragen om deze autoriteit en uitstekendheid die God over onze kinderen gegeven heeft, te handhaven. Wij moeten ons wachten dat wij deze eer en inwendige eerbied die zij ons schuldig zijn, niet verliezen. Hetgeen dat de Heere van een leraar omtrent zijn volk [kudde; AV] vereist (dat hij moet spreken, vermanen en bestraffen met alle ernst en moet toezien dat hem niemand veracht, dat hij zich moet wachten dat hij door zijn losheid, of in leven of in leer, niet verliest zijn eer en autoriteit in de harten van zijn volk, want zo hij dat doet, zal er weinig hoop wezen dat zijn leer ooit goed doen zal, al waren zijn gaven nog zo uitstekend), dat wordt immers alzo zeer vereist van de ouders omtrent hun kinderen. De Heere spreekt op dezelve manier tot alle ouders: handhaaf uw autoriteit en wacht u dat uw kinderen u niet verachten.

Wij zullen het van de apostel vinden aangetekend als een grote blaam van een Christen en een zodanige blaam (al waren zijn gaven anderszins nog zo uitnemend) die hem onbekwaam maakt tot de eer van een leraar, dat hij zijn eigen huis niet wel regeert en zijn kinderen niet in onderdanigheid houdt (1 Tim. 3:4). Een iegelijk vader moet een regent wezen in zijn eigen huis, een iegelijk kind moet gehouden worden in onderdanigheid. Onze gezegende Zaligmaker was Zijn ouders onderdanig (Luk. 2:51), nochtans was Zijn vader Jozef maar een arme timmerman en Zijn moeder zo arm dat zij geen betere ruimte binnen Bethlehem kon verkrijgen om haar kraam te houden dan een stal.

Ook met autoriteit bevelen

Het is niet genoeg voor u, gij die ouders zijt, uw kinderen te raden, te wensen en te vermanen dat zij enige kwade koers laten die gij ziet dat ze houden. Eli deed zoveel en nochtans weten wij dat God zeer op hem vergramd was omdat hij niet genoeg deed (1 Sam. 2:23-24). De ouders moeten meer doen dan dat. Zij moeten met autoriteit lasten en bevelen en hen dwingen zo te doen. Ik weet, zegt de Heere van Abraham, dat hij zijn kinderen en zijn huis na hem zal bevelen, den weg des Heeren te houden (Gen. 18:19). En [Mozes zei tot gans Israël]: Zet uw hart op al de woorden die ik heden onder ulieden betuig, dat gij ze uw kinderen gebieden zult, dat zij waarnemen te doen al de woorden dezer wet (Deut. 32:46). En wij vermanen een iegelijk van u, zegt de apostel, als een vader zijn kinderen (1 Thess. 2:11). Indien de ouders deze autoriteit niet staande houden, indien zij met hun kinderen al te familiair en gemeen worden, indien zij hun eerbied verliezen in de harten van hun kinderen (gelijk voorwaar heden ten dage de meesten gedaan hebben), zullen zij ten eerste hun hoofd onteren, gelijk de apostel spreekt in 1 Korinthe 11 vers 4 (Een iegelijk man die bidt of profeteert, hebbende iets op het hoofd, die onteertzijn eigen hoofd). Die oneer en verachting reikt tot God, Wiens beeld dat ze dragen en Wiens persoon dat ze representeren, zoals we gehoord hebben. En ten tweede, zij verderven hun kinderen en maken zich onbekwaam om profijt te doen met enige middelen die zij zullen bij de hand nemen om hen te verbeteren of hun zielen te behouden.

Oorzaken van afval en ongehoorzaamheid

Maar, zo zult gij zeggen, dit ware waarlijk een treffelijke zaak, indien de ouders hun autoriteit en eerbied in de harten van de kinderen konden staande houden, maar hoe zal dit kunnen geschieden? Wij leven in zulk een eeuw in welke dit kwalijk of gans niet mogelijk is. Ik antwoord: Het is waar dat het somtijds door het rechtvaardig oordeel Gods zo uitvalt dat al is het dat de ouders alles doen wat ze kunnen doen, sommige kinderen hardnekkig en wederspannig zullen wezen; kinderen Belials die geen juk willen dragen. Het is door de Heilige Geest voorzegd als een van de voornaamste kwaden en ziekten die in deze laatste dagen zouden heersen en de overhand hebben en deze tijden zeer gevaarlijk zouden maken dat de mensen den ouders ongehoorzaam zouden wezen (2 Tim. 3:2). Dit kan niet ontgaan worden, dit moet alzo wezen opdat de Schrift zou vervuld worden. En het is voorzegd als een teken en voorloper van een dreigende ruïnering van een staat of natie: de jongeling zal stout zijn tegen den oude, de

verachte tegen den eerlijke (Jes. 3:5). Evenwel is het ook zeker dat de ouders zelf - in de meeste gevallen - de oorzaak zijn waarom dat zij geen meerder eer en eerbied hebben in de harten van hun kinderen, [namelijk] wanneer ze niet handhaven, maar verliezen die autoriteit die God hun over hun kinderen gegeven heeft, en dat op tweeërlei wijze:

Vooreerst omdat zij zelf hun God niet eren noch vrezen. (...) Salomo zegt ons door de Geest: een aangename huisvrouw houdt de eer vast (Spr. 11:16). En hetgeen aldaar wordt gezegd van een vrouw of van een moeder, mag insgelijks gezegd worden van een aangename vader: die houdt de eer vast. [Door] de ware vreze Gods zal een mens eerbied en achting verwerven, ook in de harten van diegenen die geen genade in zich hebben. Herodes vreesde Johannes, wetende dat hij een rechtvaardig en heilig man was, en hield hem in waarde (Mark. 6:20). Want dit beeld Gods draagt zulk een majesteit over zich dat een mens het noodzakelijk moet eren in wie dat hij het ook ziet. Het werd daarom van de apostel genaamd: de Geest der heerlijkheid (1 Petr. 4:14). Daarbenevens heeft de Heere Zichzelf door belofte verbonden, eer te geven aan diegenen die Hem eren: die Mij eren, zal Ik eren (1 Sam. 2:30). En zo iemand Mij dient, zegt onze Zaligmaker, de Vader zal hem eren (Joh. 12:26). Voorwaar, indien de ouders God in hun harten vreesden en eerden en zulks in hun gehele wandeling uitdrukten, hun kinderen moesten hen noodzakelijk eren en konden hen niet verachten. (...) En in de tweede plaats, omdat zij nalatig zijn om hun kinderen in vreze te houden terwijl ze nog jong zijn. Zij leggen de toom op hun nek. Zij kastijden hen niet, maar zij zien [veel kwaad van hen] door de vingers in hun tere jaren. Wij hebben de vaders onzes vleses wel tot kastijders gehad, zegt de apostel, en wij ontzagen hen (Hebr. 12: 9). Alsof hij zei: indien ze ons niet hadden gekastijd, wij zouden ze zozeer niet ontzien hebben. En het werd uitdrukkelijk aangetekend als een reden waarom dat David zijn ontzag verloor in het hart van zijn zoon Adónia: En zijn vader had hem niet bedroefd van zijn dagen, zeggende: Waarom hebt gij alzo gedaan? (1 Kon. 1:6).

Niet zonder kastijden

Dit oordeel ik dat die ouders het best regeren die hun autoriteit kunnen houden en hun kinderen in vreze kunnen houden met weinig of geen scherpheid en hardheid. Veel ouders zijn al te genegen om in deze gelegenheid al te streng te wezen, anders zou de apostel deze vermaning niet tot tweemaal aan de ouders gedaan hebben: En gij vaders, verwekt uw kinderen niet tot toorn (Ef. 6:4), tergt uw kinderen niet (Kol. 3:21).

Maar dit is ook zeker dat de beste kinderen, als ze jong zijn, van een slaafachtige conditie zijn en meer bewogen worden door vreze dan door liefde. De erfgenaam van de beste mens, zo langen tijd als hij een kind is, zegt de apostel, zo verschilt hij niets van een dienstknecht, hoewel hij een heer is van alles (Gal. 4:1). En Salomo heeft aangemerkt: Een knecht zal door woorden niet

getuchtigd worden (Spr. 29:19). Geen ouders hebben te hopen dat ze de verdorvenheid die in het hart van hun kinderen is, zullen temmen en uitdrijven, hoewel dat ze hen onderwijzen en al de aanlokkingen gebruiken die ze kunnen om hen tot deugd te brengen, indien ze hen niet mede kastijden en somtijds de roede gebruiken. De Heere ook, Die beide de wijste en de beste Vader is en Zijn kinderen duizendmaal meer liefheeft dan iemand van ons de zijnen kan hebben, houdt deze koers met Zijn kinderen, ja, daarin vergelijkt Hij Zichzelf bij alle wijze ouders: Beken dan in uw hart, dat de HEERE uw God u kastijdt, gelijk als een man zijn zoon kastijdt (Deut. 8:5). En dien de Heere liefheeft, kastijdt Hij, en Hij geselt een iegelijken zoon dien Hij aanneemt. Indien gij de kastijding verdraagt, zo gedraagt Zich God jegens u als zonen; (want wat zoon is er dien de vader niet kastijdt? ) (Hebr. 12:6-7). Dit is een bijzonder middel ons van de Heilige Geest belast en tot dit einde geheiligd om de sterkte van de natuurlijke verdorvenheid in de kinderen te verminderen en hen bekwaam te maken tot de zaligheid. (...)

Is door de vingers zien liefde?

Die zijn roede inhoudt, zegt Salomo, haat zijn zoon; maar die hem liefheeft, zoekt hem vroeg met tuchtiging (Spr. 13:24). Gij zegt: 'Het is niet anders dan liefde die mij de gebreken van mijn kinderen doet door de vingers zien. En wilt gij niet hebben dat ik mijn kind liefheb? Eilaas! Wie kan over zijn hart brengen om zulk een zoet kind te slaan? ' Maar de Heilige Geest zegt dat gij liegt, dat het inderdaad geen liefde is, maar haat. Wij hebben onze kinderen niet lief, maar haten ze indien wij hen niet kastijden. Ja, wij (...) haten ze indien wij hen niet bijtijds kastijden terwijl ze ons zo zoet toeschijnen. Wederom: Tuchtig uw zoon als er nog hoop is (Spr. 19:18a). Dat is, terwijl hij jong is. Dan is er grote hoop dat men hem daarmee goed doen zal en daarna is er kleine hoop, indien wij het in zijn jonkheid nalaten. O, maar, zult gij zeggen, ik kan niet verdragen dat ik hem hoor schreien. Maar wat zegt de Heilige Geest in de volgende woorden: maar verhef uw ziel niet om hem te doden (Spr. 19:18b)? Deze woorden kunnen aldus gelezen worden, zoals de overzetters op de kant hebben aangemerkt: verhef uw ziel niet om zijn getier, dat is: vraagt er niet naar.

Het is wonderlijk om te zien hoe dat de Heilige Geest spreekt van de kracht en van de vruchten van deze kastijding en hoe dat Hij al de excuses die de dwaze ouders gewoon zijn bij te brengen voor hun nalatigheid in dezen, tegengaat. De dwaasheid is in het hart van den jongen gebonden, zegt Salomo, maar de roede der tucht zal ze verre van hem wegdoen (Spr. 22:15). Maar, zegt gij, wilt gij hebben dat ik wreed ben tegen mijn eigen kind? Nee, zegt de Heilige Geest, dat is geen wreedheid; gij zijt onbarmhartig over uw kind, zo gij het niet kastijdt. Weer de tucht van den jongen niet; als gij hem met de roede zult slaan, zal hij niet sterven (Spr. 23:13).

Hij zal sterven en vergaan indien gij hem niet kastijdt. En zijt gij niet wreed als gij niet doen wilt wat gij kunt om uw kind te behouden voor het verderf? O, maar, zult gij zeggen, eilaas!, de fouten van mijn kinderen, hun hardnekkigheid, hun liegen, hun vloeken, hun zweren en hun ongeschiktheid heeft niet met al te beduiden. Maar wat zegt de Heilige Geest: Gij zult hem met de roede slaan, en zijn ziel van de hel redden (Spr. 23:14). Hij zal naar de hel gaan indien gij hem laat doen wat hem lust. Gij kunt hem van de hel redden met hem te kastijden.

O, maar dit is de weg om te maken dat mijn kind mij zou haten, ja, om hem een plomperd te maken, zodat ik nooit enige troost of vermaak van hem zou hebben. Nee, zegt de Heilige Geest, daar is zulk een zwarigheid niet. Tuchtig uw zoon en hij zal u gerustheid aandoen, en hij zal uw ziel vermakelijkheden geven (Spr. 29:17). Om dit eerste middel te besluiten, [merken we op]: o, dat de ouders hun zonden wilden zien in deze hun nalatigheid. Ten eerste, zij verliezen [daardoor] die inwendige eer en ontzag en ook de onderdanigheid die hun kinderen hun schuldig zijn. Ten tweede, zij beroven en verderven hun kinderen en maken zichzelf tot auteurs van al hun onaangenaamheid. Want een kind dat van de beste natuur ter wereld is, indien het niet in vreze gehouden wordt, indien men dat toelaat te doen wat hem lust, moet noodzakelijk in het wild lopen. De roede en de bestraffing geeft wijsheid, maar een kind dat aan zichzelf gelaten is, beschaamt zijn moeder (Spr. 29:15), ja, ook zijn vader, al is het dat de moeder hier alleen ge-

noemd wordt, omdat zij in het algemeen hierover meest te beschuldigen is. Ten derde, zij onteren God en keren Zijn ordinantie geheel om. Want daar door [het handhaven van] Zijn ordinantie hun kinderen hen zouden eren, eren zij hun kinderen, zoals de Heere tot Eli zei: Gij eert uw zonen meer dan Mij (1 Sam. 2:29). En daar hun kinderen door [het handhaven van] Zijn ordinantie hen zouden vrezen en bevreesd zouden zijn om hen te mishagen, daar zijn zij bevreesd om hun kinderen te mishagen zoals de Heilige Geest van David zegt: Hij durfde zijn zoon Adónia niet bedroeven, ook niet zoveel als met een hard woord of met tot hem te zeggen: Waarom hebt gij alzo gedaan? (1 Kon. 1:6).

Het tweede middel: onderwijzen

Het tweede middel dat alle ouders moeten gebruiken om de verdorvenheid van de natuur van hun kinderen uit te drijven en de genade in hen te werken, is onderwijzing. Wij hebben in de beweegredenen gezien [zie het februarinummer; AV] dat de ouders zo uitdrukkelijk en zo dikwijls en zo scherp van God belast worden dat ze hun kinderen zullen onderwijzen als dat enig leraar wordt belast zijn gemeente te onderwijzen. Ja, dat deze huiselijke en vaderlijke onderwijzingen God geordineerd en geheiligd heeft tot een bijzonder middel om de religie voort te planten en de verdorvenheid van de natuur in te binden en te verzwakken en om het hart tot de genade te bereiden en bekwamer te maken, volgens hetgeen dat wij gehoord hebben uit de spreuk van Hizkfa: De levende, de levende, die zal U loven, gelijk ik heden doe; de vader zal den kinderen Uw waarheid bekendmaken (Jes. 38:19).

Daar zijn vier wegen waarbij dat gij die ouders zijt, dit kunt en moet doen, namelijk:

1. Door hen jong de eerste beginselen te leren

Vooreerst, bijtijds terwijl zij nog zeer jong zijn, zo haast als zij betonen enig begrip of verstand te hebben (...), leert hen God kennen, [leert hen] kennen wat goed en wat kwaad is, leert ze een weinig van de eerste en lichtste beginselen van de religie. Salomo zegt dat toen hij jong en teder was, zijn vader hem geleerd heeft (Spr. 4:3-4). Ja, dat zijn moeder ook zo deed (Spr. 31:1). En hij brengt het volk Gods dikwijls in gedachtenis niet alleen de onderwijzing en de last die zij van hun vaders ontvangen hadden, maar ook de wet of de leer van hun moeders (Spr. 1:8, 6:20), hetwelk klaar laat zien dat het toen de praktijk van de Kerk Gods was dat ook de moeders leraressen van hun kinderen waren. Dan, als zij nog zeer jong en onder hun opzicht waren, waren zij gewoon hun goede dingen te leren. Ja, hiervan is een uitgedrukt bevel, niet alleen dat wij onze kinderen moeten leren, maar dat wij hen moeten leren ook dan als ze nog zeer jong zijn: Eeer den jongen de eerste beginselen naar den eis zijns wegs, zegt Salomo, als hij ook oud zal geworden zijn, zal hij daarvan niet afwijken (Spr. 22:6). [En wel] op zulk een manier die voor hem de bekwaamste is, naar zijn begrip dat hij het kan vatten, allengskens een weinig, gelijk gij het nat in een fles giet, gelijk gij doet wanneer gij eerst hun lichamen begint te spijzen met de lepel, zo moet gij doen als gij hun zielen begint te spijzen met onderwijzing.

2. Door hen de praktijk van de religie te leren

Gij moet hen bijtijds de praktijk van de religie familiair en gemeen maken zoals het lezen van het Woord, de gebeden en dankzeggingen vóór en na het eten en het zingen van de Psalmen (wij zien in Mattheüs 21:15 dat de kleine kinderen van hun ouders hadden leren zingen: Hosanna - zijnde een gedeelte van Psalm 118 - tot Christus' lof).

Ja, meer dan dit, de ouders moeten naarstigheid doen om hun kinderen van het kwaad af te houden en om in hen te werken consciëntie van zonde, ook dan als ze nog zeer jong zijn. Gij weet dat het vierde gebod ons belast dat wij niet alleen zelf moeten rusten op de sabbat van al onze arbeid, maar dat onze kinderen ook alzo zullen doen (Ex. 20:10). Ezechiël belijdt voor God dat hij van zijn kindsheid af (sommigen lezen van zijn onnozelheid

af) niet had gegeten enig ding dat in de wet verboden was (Ez. 4:14). Zijn ouders hadden hem (...) geleerd (...) daarvan consciëntie te maken. Daarom moeten de ouders onderwijzingen voegen bij de bestraffingen opdat ze in hun kinderen mogen veroorzaken een kennis en consciëntie van de zonde over welke zij hen bestraffen. De bestraffingen der tucht [ook op te vatten als: de onderwijzingen vanuit het Woord die voorafgaan aan of tezamen gaan met de tucht; AV], zegt Salomo, zijn de weg des levens (Spr. 6:23). Zonder onderwijzing zal de bestraffing weinig goed doen. En een fout die van een kind wordt verbeterd uit consciëntie dat het een zonde is, is waardiger dan de verbetering van honderd fouten alleen uit vreze van de roede. Hetgeen David zegt van de bestraffingen Gods, kan bekwaam hier toegepast worden: Welgelukzalig is de man, o HEERE, dien Gij tuchtigt, en dien Gij leert uit Uw wet (Ps. 94:12). Weinigen of geen zijn gebeterd, ook door de roeden des Heeren, indien zij alleen van Hem gekastijd worden en niet mede tegelijk onderwezen.

3. Door hen jong mee te nemen naar de kerk

Gij moet hen met u meenemen naar de kerk, naar de openbare Godsdienst en dat bijtijds, terwijl zij nog zeer jong zijn. Zelfs zo haast als zij daar kunnen komen en zijn zonder de vergadering te verstoren, opdat hun de dienst en de ordinantie Gods bijtijds mogen bekend worden. Mozes zei tot Farao (Ex. 10:9) dat zij hun kleine kinderen met zich moesten meenemen tot de plechtige Godsdienst die zij God moesten bewijzen in de woestijn en hij wilde geen vrijheid aannemen voor alle de anderen, ten ware dat zij hun kleine kinderen mochten meenemen. En als Jozua volgens Gods bevel plechtig de Wet Gods las voor de vergadering van Israël (Joz. 8:35), hadden zij hun kleine kinderen bij zich in die plechtige vergadering. En als Christus was predikende in de vergadering, bracht het volk hun kleine kinderen tot Hem (Matth. 19:13), opdat die mochten genieten het profijt van Zijn gebeden.

4. Door hen het gehoorde nader uit te leggen en toe te passen

Gij die ouders zijt, moet uw kinderen onderzoeken wat profijt dat ze doen bij de middelen der genade en beproeven of ze ook verstaan wat ze gehoord hebben. Gij moet dat wederom verhalen en aan hen klaarder uitleggen. En die wederom verhalende, moet gij het aan hen toe-eigenen [op hen toepassen; AV]. Mozes vereist van het volk dat ze hetgeen zij van hem gehoord hadden, hun kinderen moesten leren (Deut. 6:6-7). Zij konden tegengeworpen hebben: Wat is dat van noden, aangezien dat zij in de vergadering zelf tegenwoordig zijn en zo wel horen als wij wat gij leert? Het is waar, maar onaangezien dit alles, zo moet gij het hun wederom leren, en klaarder en gemeenzamer. Gij zult het uw kinderen inscherpen, zegt hij. Dat is, gij zult de dingen zo wederom verhalen en hun nog klaarder voorstellen dat gij ze hun ook meteen moogt toe-eigenen en moogt arbeiden om hen te brengen tot enig gevoelen en consciëntie van hetgeen dat hun geleerd is.

O, hoe zou de religie bloeien, hoe zou de kennis en de genade in uw kinderen groeien, indien gij, ouders, aldus uw plicht voldeed, indien gij leraars wilde wezen zowel als wij en tot dit werk een behulpzame hand toebracht. De beste predikdienst in de wereld zal weinig goed doen omdat gij hierin uw plicht gans niet doet. (...) Leer den jongen de eerste beginselen naar den eis zijns wegs, als hij ook oud zal geworden zijn, zal hij daarvan niet afwijken (Spr. 22:6). De ondervinding heeft dit in alle

eeuwen bevestigd dat gelijk een vat lang zal behouden de reuk van die likeur die daar eerst was ingedaan, alzo ook de mensen lang zullen onthouden de onderwijzingen die zij in hun jeugd geleerd hebben. Het zaad van kennis en genade hetwelk in Mozes' hart gezaaid was van zijn moeder in de tijd dat ze hem opvoedde (Ex. 2:9-10), kon nooit in hem uitgeblust en weggenomen worden door al de plezieren, eer en voorbeelden die hij had en zag in Farao's hof. (...)

Het derde middel: een goed voorbeeld geven

Gij die ouders zijt, moet zorgvuldig zijn om een goed voorbeeld aan uw kinderen te geven. Maakt dat het hen in uw gehele wandel blijkt dat gij zelf ongeveinsd God vreest en goede dingen liefhebt. Ziet drie voorname voorbeelden van deze zorg: in Abraham, van wie God dit getuigenis geeft dat Hij hem kende, opdat hij zijn kinderen en zijn huis na hem zou bevelen, den weg des HEEREN te houden (Gen. 18:19); hij wilde zeifin die weg voorgaan, in Jozua: maar aangaande mij en mijn huis, zegt hij, wij zullen den HEERE dienen (Joz. 24:15), en in David: Ik zal in het midden mijns huizes wandelen in oprechtheid mijns harten (Ps. 101:2). Zonder dit zullen hun noch uw bevelen noch uw bestraffingen noch uw onderwijzingen ooit enig goed doen. Daarom vereist Paulus dit ook van Timotheüs en Titus, mensen van zulke rare [zeldzame; AV] en extraordinaire gaven dat zij zouden toezien dat ze zowel een goed voorbeeld gaven, als wel leerden: maar zijt een voorbeeld der gelovigen in het woord, in wandel, in liefde, in den geest, in geloof, in reinheid (1 Tim. 4:12). Betoon uzelven in alles een voorbeeld van goede werken (Tit. 2:7). Alsof hij zegt: 'Gij zult zeer kwalijk iets goeds kunnen doen met uw leer bij het volk, indien gij met uw leven niet betoont dat gij het zelf gelooft en consciëntie maakt van hetgeen dat gij leert en hun aanraadt'.

Aan de andere zijde, daar is grote kracht in de voorbeelden om anderen te trekken of ten goede of ten kwade. Ziet de kracht van een goed voorbeeld, ook in een mindere, voornamelijk in zulk een die wij liefhebben. Diegenen die het Woord ongehoorzaam zijn, zegt de apostel, kunnen door de goede wandel der vrouwen zonder woord gewonnen worden (1 Petr. 3:1). En het voorbeeld van een meerdere, van een die wij niet alleen liefhebben, maar [ook] eren in onze harten, is van meerder kracht dan het voorbeeld van enige mindere kan wezen. De apostel zegt dat Petrus door zijn voorbeeld de heidenen noodzaakte om naar de Joodse wijze te leven (Gal. 2:14). Maar de huisvoorbeelden, voornamelijk de voorbeelden van de ouders, zijn van meerder kracht omtrent hun kinderen om hen of goed of kwaad te doen, dan alle andere voorbeelden zijn. Ziet de kracht die ze hebben om hun kinderen tot het goede te trekken, tenminste ten aanzien van de uitwendige overeenkomst, in drie voorname voorbeelden. Daar werd gezegd van Amazia, koning over Juda: hij deed wat recht was in de ogen des HEEREN, nochtans niet als zijn vader David; hij deed naar alles wat zijn vader Joas gedaan had (2 Kon. 14:3). En van Azaria of Uzzia, zijn zoon: hij deed wat recht was in de ogen des HEEREN, naar al wat zijn vader Amazia gedaan had (2 Kon. 15:3). En van Jotham, zijn zoon: hij deed wat recht was in de ogen des HEEREN; naar alles wat zijn vader Uzzia gedaan had (2 Kon. 15:34).

En aan de andere zijde, ziet de kracht die de voorbeelden van de ouders hebben om hun kinderen te verderven in drie andere voorbeelden. Het eerste is van Zacharfa, koning over Israël, van wie gezegd wordt: hij deed wat kwaad was in de ogen des HEEREN, gelijk als zijn vaderen gedaan hadden; hij week niet af van de zonden van Jeróbeam, den zoon van Nebat, die Israël zondigen deed (2 Kon. 15:9). Hij wilde van de religie zijns vaders zijn. Het tweede is van de Samaritanen van wie gezegd wordt: deze volken vreesden den HEERE (zij deden enige soort van belijdenis van de ware religie zoals de tien stammen gedaan hadden) en dienden hun gesneden beelden; ook doen hun kinderen en hun

kindskinderen gelijk als hun vaders gedaan hebben, tot op dezen dag (2 Kon. 17:41). Het voorbeeld van hun vaders dreef hen tot die afgoderij en bevestigde hen daarin. Het derde is van het koninkrijk en de kerk van Juda van dewelke we lezen in Jeremia 17:1-2. De enige reden waarom dat zij in hun afgoderij zo bevestigd waren dat er geen hoop was om hen wederom terecht te brengen, (...) was (...) dat hun kinderen hun altaren [namelijk die van hun ouders; AV] gedachten en hun bossen, bij het groen geboomte, op de hoge heuvelen. En voorwaar, zo gaat het ook in deze dagen. Een voornaamste oorzaak waarom dat de onheiligheid en goddeloosheid de harten van de meeste mensen zo vast aankleven dat geen middelen krachtig genoeg zijn om hen terug te houden, is het kwaad voorbeeld van de ouders. O, denkt hierop, gij die ouders zijt, en indien geen andere zaak u kan afhouden van goddeloosheid en in u kan werken zorgvuldigheid om op uw wegen te letten, laat het dan doen de liefde tot uw kinderen, opdat gij hen door uw kwaad voorbeeld niet verderft. Hebt gij hun niet genoeg ongelijk gedaan als gij zulk een verdorven en vervloekte natuur op hen gebracht hebt en wilt gij hen nog door uw kwaad voorbeeld tweemaal erger kinderen der hel maken dan zij van nature zijn?

Het vierde middel: acht nemen op de plaatsen waar zij verkeren

Het vierde middel dat de ouders moeten gebruiken tot behoudenis van de zielen van hun kinderen, is dit. Zij moeten wel acht nemen op de plaats waar dat ze hen bestellen als zij hen buiten hun opzicht bij anderen laten wonen. Gelijk een iegelijk waar Christen zorgvuldig zal wezen om zichzelf ergens neder te zetten [te vestigen; AV], dat hij (hoe dat het ook zou mogen gaan met andere genegenheden die hem dienstig zijn) niet wil leven in zulk een plaats waar dat hem de middelen der genade zouden ontbreken, maar met David besluit: ik zal in het huis des HEEREN blijven in lengte van dagen (Ps. 23:6). Zo zal hij ook zorgvuldig wezen als hij zijn kinderen ergens een plaats bestelt, dat het ook alzo met hen gaat.

Zij moeten letten op de schoolmeesters en op de opzieners die zij over hun kinderen stellen en in wat dienst dat ze zijn en wat huwelijk dat ze aangaan.

[Wat de schoolmeesters en opzieners aangaat], de apostel Paulus verhaalt dat hij van zijn ouders was gezonden naar Jeruzalem, naar de beste school, de beste academie, het beste college, en tot Gamaliël, aldaar zijnde de beste leraar, de beste opzichter, alwaar hij was onderwezen naar de bescheidenste wijze der vaderlijke wet en geleerd te zijn een ijveraar Gods (Hand. 22:3). Aangaande hun dienst, het wordt als een grote vloek aan Gods volk gedreigd dat hun kinderen zouden dienen de grootste edelman, ja de grootste prins in de wereld, indien hij een goddeloos mens en een vijand Gods was. Ja, al ware het dat ze hem dienden in het hoogste ambt dat er kon wezen. Uw zonen, die uit u zullen voortkomen, zegt de HEERE tot Hizkfa, zullen ze nemen, dat zij hovelingen zijn in het paleis des konings van Babel (Jes. 39:7).

En wat de huwelijken belangt, daarvan zien wij eerst de zorgvuldigheid van Abraham (Gen. 24:3-4) en daarna van Rebekka (Gen. 27:46). Dat zij niet wilden dat hun kinderen op enigerlei wijze het huwelijk zouden aangaan met de Kanaanieten.

Voorwaar, in dit punt tonen de meeste ouders klaar dat zij gans geen zorg dragen voor de zielen van hun kinderen. In het nederzetten van hun kinderen op enige van deze drie wegen, letten zij nergens anders dan hierop dat zij dat mogen verkrijgen dat zij kunnen leven in krediet [in bezit van voldoende geld; AV]. Maar wat aangaat het leven onder de middelen der genade dat zij zo mogen leven dat ze daarna eeuwig mogen leven, daarop letten ze in het geheel niet, waardoor dat ze zichzelf betonen te wezen natuurlijke mensen die de Geest niet hebben, gelijk de apostel spreekt in Judas 19.

Het vijfde middel: bidden voor de kinderen

Het vijfde en laatste middel zonder welke al de voorgaande middelen van geen waarde zijn, is het gebed.

De ouders moeten vurig bij God in het gebed wezen voor hun kinderen. Salomo's moeder noemt hem: o zoon mijner geloften (Spr. 31:2). Zij was gewoon dikwijls voor hem te bidden. Zij moeten niet alleen dit middel gebruiken, maar zij moeten God vuriglijk bidden dat Hij hun wijsheid wil verlenen om te weten wat zij zullen doen tot wegneming van deze verdorvenheid en tot voortbrenging van genade in hun kinderen. Zij moeten bidden als Manóach deed: Heere, leer ons wat wij dat knechtje doen zullen, dat geboren zal worden, dat gij ons gegeven hebt (Richt. 13:8). Wij moeten doen als de Kananése vrouw deed: klagen tot God over de verdorvenheid die in de natuur van onze kinderen is en begeren dat Hij die wil genezen. Ontferm U mijner, o Heere, zegt zij, mijn kind is deerlijk van den duivel bezeten (Matth. 15:22). En als Job deed: offerende dagelijks offerande voor zijn kinderen en biddende dagelijks voor hen dat God aan hen hun zonden wilde vergeven (Job 1:5).

Ten besluite

Nu tot besluit van al hetgeen dat ik gezegd heb aangaande de middelen die de ouders moeten gebruiken tot bedwinging en verzwakking van de verdorvenheid in hun kinderen (waarmee dat zij hen besmet hebben) en tot voortzetting van genade in hen. Hoewel dat ik u niet kan verzekeren als gij deze middelen gebruikt dat gij zult zien het gevolg en de vrucht daarvan in een iegelijk van uw kinderen, want gij mocht billijk tegenwerpen dat vele ouders die zo zorgvuldig zijn geweest als mogelijk was in het gebruik van deze middelen, zulke genadeloze kinderen hebben gehad als iemand anders - want de Heere is de God van alle genade en de enige Auteur daarvan (1 Petr. 5:10), en Hij geeft aan alle middelen der genade de voortgang en de vrucht (1 Kor. 3:6); Hij werkt daarin ten enenmale onbedwongen en vrij naar het voornemen van Zijn eigen wil, gelijk de wind blaast waarheen hij wil (Joh. 3:8) en Hij ontfermt Zich diens Hij wil, en verhardt dien Hij wil (Rom. 9:18) -, nochtans heb ik twee dingen te zeggen tot uw versterking en troost, gij die Christelijke ouders zijt:

Ten eerste, niemand heeft meer reden om te verwachten en met lijdzaamheid te verbeiden de zegen van God in het gebruik van de middelen der genade omtrent enige kinderen, als gij hebt omtrent uw kinderen ten aanzien van de beloften die God aan u gedaan heeft inzake uw kinderen (Gen. 17:7, Ps. 22:31-32, Jes. 44:3). En de vruchten van uw arbeid zullen daarna blijken, al is het dat gij ze nu niet ziet, gelijk de ervarenheid geleerd heeft omtrent de kinderen van vele vrome lieden die voor een lange tijd zeer onhebbelijk geleefd hadden. Ten tweede, neemt dat het God nooit belieft u in uw arbeid over uw kinderen te zegenen, zo zal nochtans uw arbeid en de vruchten daarvan in uw eigen boezem wederkeren (Ps. 35:13). Want in het doen van uw plicht behaagt gij God grotelijks en Hij neemt evenwel uw werk aan (Jes. 49:4, 2 Kor. 8:12), hetwelk u een onuitsprekelijke troost zal geven (2 Kor. 1:12). Ook hebt gij zodoende uw eigen ziel gelost, zodat de zonden en de verdoemenis van uw genadeloze kinderen u nooit zal toegerekend worden: als gij den goddeloze waarschuwt, en hij zich van zijn goddeloosheid en van zijn goddelozen weg niet bekeert, hij zal in zijn ongerechtigheid sterven, maar gij hebt uw ziel bevrijd (Ez. 3:19).

Ds. A. Hildersham

Dit artikel werd u aangeboden door: In het spoor

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 mei 2007

In het spoor | 48 Pagina's

DE OPVOEDING VAN ONZE KINDEREN

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 mei 2007

In het spoor | 48 Pagina's