DS. KERSTEN ANTISEMITISCH?
Inleiding
"Het optreden van ds. G.H. Kersten kenmerkt zich in economisch, politiek en theologisch opzicht door antisemitisme". Met deze wel heel vergaande en pijnlijke conclusie begint het interview met de heer H.A. van Beek dat het RD op 6 augustus 2007 onder de weliswaar iets voorzichtiger klinkende kop "Ds. Kersten handelde soms antisemitisch" publiceerde. Onder antisemitisme verstaat de heer Van Beek, die onderzoek gedaan heeft naar de houding van ds. Kersten tegenover de Joden, "je vijandig opstellen ten opzichte van Joden op grond van vooroordelen". Ds. Kersten zou zich dus vijandig tegen de Joden opgesteld hebben. Is dat waar?
Niet vijandig
De heer Joh. Westerbeke bracht in het RD van 11 augustus 2007 hier tegenin dat hij persoonlijk twee vrouwen gekend heeft die veel bij ds. Kersten thuis kwamen. Deze vrouwen hebben hem verteld wat ds. Kersten "na 1942 voor Joodse en Nederlandse onderduikers heeft betekend". En zijn schoonvader, die voor de ondergrondse werkte en in die tijd contact had met ds. Kersten, bevestigde dat ds. Kersten "de laatste oorlogsjaren ook hulp verleende en zoveel betekende". Deze enkele gegevens maken al duidelijk dat ds. Kersten de Joden niet vijandig gezind is geweest. Maar mocht iemand hieraan nog twijfelen, dan leze hij de volgende woorden die ds. Kersten op 2 december 1938 openlijk in de Tweede Kamer uitgesproken heeft*). Letterlijk zei hij toen:
"Wandelend in het voetspoor der oude Gereformeerden, nemen wij geen vijandig standpunt in tegen de Joden. Veeleer vervult ons deernis met hen bij de onbeschrijfelijke ellende, die hen van eeuw tot eeuw treft. Meermalen hebben wij met weemoed in vroegere jaren de kudden Joden gadegeslagen, die uit Rusland via Rotterdam vluchtten naar Amerika. Het is dan ook verre van ons, dat wij de schrikkelijke vervolgingen zouden rechtvaardigen. Integendeel, wij moeten die scherp afkeuren.
Het is uit liefde tot het geslacht, dat door den Apostel Paulus genoemd wordt: 'de beminden om der Vaderen wil', dat ik de hoop uitspreek, dat de vervolgingen daartoe mogen dienen, dat de Joden de knie mogen buigen voor Koning Jezus, als den eenigen en waarachtigen Zaligmaker. Dien Zaligmaker hebben de Joden verworpen. Zij hebben geroepen: 'Zijn bloed kome over ons en over onze kinderen'. En dat geroep gaat steeds nog uit hun midden op, wijl zij volharden bij hun weigering om Sions eeuwigen Koning te erkennen. Toch zijn [er] beloften voor de bekeering der Joden gegeven. Hun voortbestaan
is in de Schrift verzekerd. Wie het dan ook waagt zijn hand te slaan aan het bestaan der Joden, zal ervaren, dat God over het nageslacht van Abraham waakt".
Uit deze woorden blijkt tegelijk ook - in tegenstelling tot wat de heer Van Beek in het reeds genoemde interview beweert - dat Israël als land en als volk voor ds. Kersten niet afgedaan had.
Beperkte toegang
Wanneer we een persoon of een volk een warm hart toedragen, dan wil dat vanzelf nog niet zeggen dat we ook alle daden en denkbeelden van die persoon of van dat volk goedkeuren. Zo was het ook met ds. Kersten ten opzichte van de Joden. In directe aansluiting op zijn waarschuwing dat hij die zijn hand waagt te slaan aan het bestaan der Joden, ervaren zal dat God over het nageslacht van Abraham waakt, merkte hij namelijk op:
"En toch, Mijnheer de Voorzitter, de volharding in den weg waarin de Joden den beloofden Messias verwerpen, maakt het menigmaal zoo, dat de volken, waarbij zij schuiling gevonden hebben, hen uitwerpen. Niet alleen de macht, die de Joden zich toeeigenen; het kapitaal, dat zij beheeren; de pers, die zij in handen nemen en waardoor zij van hun standpunt uit het volk voorlichten, dat alles en zooveel meer is het niet alleen, doch de vrijmetselarij van talloos velen hunner en het communisme, dat in de Joden ontzaglijke macht heeft, noopt meermalen om tegen hen positie te gaan kiezen".
Gelet hierop achtte ds. Kersten het voor ons land op zijn minst gevaarlijk om de grenzen voor de duizenden Joodse vluchtelingen die vanuit Duitsland Nederland probeerden binnen te komen, zonder meer en onbeperkt te openen. Evenals onze toenmalige Nederlandse regering pleitte hij daarom voor een begrensde toelating. De heer Van Beek legt deze opstelling van ds. Kersten uit als antisemitisme. Maar zelfs de vele Nederlandse Joden,
die al jaren in alle rust in Nederland woonden, voelden volgens ds. Kersten aan dat het voor hen "een gevaar zou kunnen vormen, indien zonder onderscheid te maken alle Joden van over de grenzen in ons land zouden worden toegelaten". Als de opstelling van ds. Kersten in dezen uit te leggen is als antisemitisme, dan zijn dus ook de Nederlandse Joden niet vrij van antisemitisme geweest. En dat zal toch niemand willen beweren! Dit geeft al duidelijk aan dat de uitleg die de heer Van Beek aan de opstelling van ds. Kersten geeft, onjuist is.
Om antisemitisme te voorkomen
Bij de opstelling van ds. Kersten tegenover de Joodse vluchtelingen moet bovendien bedacht worden dat Nederland al vanaf 1930 in een economische crisis verkeerde; er heerste in ons land een hoge werkeloosheid. En ook dat het in allerijl moderniseren en op orde brengen van het leger veel geld opslokte. In deze nijpende omstandigheden zou door het onbeperkt opnemen van alle vluchtelingen de werkeloosheid in ons land nog verder toenemen. Hierdoor zouden "de weinige verdiensten" die er nog waren, nog eens sterk verminderen, met als gevolg dat economisch in ons land dan helemaal een noodsituatie zou ontstaan. "Zou dit", zo vroeg ds. Kersten zich openlijk in de Kamer af,
"geen verbittering wekken bij het volk? Zou dit de Regeering niet tot maatregelen nopen, die zeer zeker de Joden zouden treffen? Zou, als thans niet met groote voorzichtigheid wordt opgetreden, het antisemitisme op onze vaderlandschen bodem niet worden ontketend? De Minister waarschuwde in dezen niet ten onrechte ".
Hoe sterk ds. Kersten ook de Jodenvervolging in Duitsland afkeurde en hoe graag dat hij niet slechts een gedeelte, maar alle Joodse vluchtelingen uit de nood geholpen zou hebben, toch gebood de toenmalige situatie in het relatief kleine Nederland hem om voor een begrensde toelating te pleiten. Nederland kon de opvang van alle Joodse vluchtelingen gewoonweg niet alleen behappen. Ds. Kersten: "kunnen wij op heden alle vluchtelingen uit Duitschland in ons land toelaten? Niemand zal dit toch mogelijk achten (...). Ons kleine, dicht bevolkte land zou weldra overstroomd zijn", met alle gevolgen van dien. Terecht was dan ook zijn opmerking dat er juist dan in Nederland een sterke voedingsbodem zou ontstaan voor antisemitisme. Ook dat beoogde hij met een begrensde toelating te voorkomen.
Inzet
De landen rondom ons riepen wel "ach en wee" over de Jodenvervolging in Duitsland, maar ondertussen hielden zij de grenzen voor de Joodse vluchtelingen "hermetisch" gesloten. Onze regering daarentegen "hield", aldus ds. Kersten, "de vervolgde Joden niet buiten onze grenzen, maar deed meer dan andere landen". Eind 1938 liet ons land zo ongeveer 1000 vluchtelingen per week toe. Ds. Kersten was het met dit - ten opzichte van die andere landen - ruime toelatingsbeleid op zich van harte eens. "Wij wenschten wel, dat wij het in andere principieele zaken ook met de Regeering konden eens zijn", zo zei hij. Maar hij wenste nog meer. Als Nederland ook als doorvoerhaven kon gaan fungeren, doordat verscheidene andere landen in de wereld zich bereid verklaarden om ieder een deel van de Joodse vluchtelingen voor kortere of langere tijd te huisvesten, dan kon zoveel meer gedaan worden. Daarom had ds. Zandt een week eerder, op 25 november 1938, bij de behandeling van de begroting van Buitenlandse Zaken er namens de SGP-fractie al op aangedrongen dat de regering toch alle krachten zou inspannen en blijven inspannen om samen met de regeringen van andere landen een behoorlijke oplossing te verkrijgen voor het deerniswekkende Joodse vluchtelingenprobleem. "Alleen wanneer de natiën samen de handen ineen slaan", zou dit probleem volgens ds. Zandt op te lossen zijn (p. 535). Thans, op 2 december 1938, onderstreepte ds. Kersten dit nog eens. De regering poge, zo zei hij,
"voor de Joden een woonplaats te vinden in overleg met andere Staten, die toch evenmin als wij onverschillig mogen staan ten opzichte van de vervolgde Joden. Misschien is ook na de aanvankelijke teleurstelling het mogelijk, andere Mogendheden tot het opnemen van de vluchtende Joden te bewegen. Onze Regeering blijve daarop aandringen (...)".
Deze woorden laten ons zien dat ds. Kersten zich in het openbaar ingezet heeft voor de Joodse vluchtelingen en dat hij hen geenszins aan hun lot heeft willen overlaten.
Ten besluite
We hebben hierboven met betrekking tot de houding van ds. Kersten tegenover de Joden slechts enkele feiten aangedragen. Toch blijkt uit deze enkele feiten al wel duidelijk dat ds. Kersten de Joden geenszins vijandig gezind is geweest. "Gods Woord geeft geen ruimte voor Jodenhaat. Paulus zou het niet goedkeuren zoals er nu in Duitsland met de Joden wordt omgegaan", zo schreef hij in 1938 in De Banier. Het is heel jammer dat de heer Van Beek hieraan in zijn interview teveel voorbijgaat.
*) Bron: Handelingen Tweede Kamer, 1938-1939, p. 724-725
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van maandag 1 oktober 2007
In het spoor | 56 Pagina's