Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

ONVERDIEND BEVRIJD VAN EEN ZWAAR JUK

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

ONVERDIEND BEVRIJD VAN EEN ZWAAR JUK

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Inleiding

Het is inmiddels 65 jaar geleden dat ons land op 5 mei 1945 bevrijd werd van de harde en bloedige Duitse overheersing en bezetting. En 70 jaar geleden dat de Duitsers onder leiding van Hitier op 10 mei 1940 - tegen alle toezeggingen van vrede in - ons land plotseling binnenvielen. Na een korte maar hevige strijd moest ons land tegen de veel beter bewapende overmacht capituleren. Het Oranjehuis kon nog net aan de klauwen van de Nazi's ontkomen door de wijk te nemen naar Engeland. Over de vijfjarige bezetting die daarna volgde, en over de bevrijding die ons onverdiend op 5 mei 1945 geschonken werd, gaat het in het onderstaande artikel dat we overnamen uit 'De Banier' van 5 mei 1955 (de tussenkopjes hebben we zelf ter wille van het leesgemak toegevoegd). Afgaande op de stijl is het artikel vrijwel zeker van cle hand van ds. P. Zandt, die in die tijd hoofdredacteur van 'De Banier' was. Tot zijn verdriet moest hij constateren dat God, Die ons onverdiend nog zo grotelijks beweldadigd had, niet de eer kreeg van de bevrijding, maar dat tijdens de gehouden herdenkingen veelal de mens op de troon werd gezet en dat deze dagen geheel tot oneer van God in ijdel en zondig vermaak werden doorgebracht. Thans is dit helaas nog veel meer het geval. Daarnaast is het een feit dat ons volk inmiddels grotendeels tot het heidendom is teruggekeerd. Het heeft God en Zijn geboden verlaten. Wij hebben dus bitter weinig van het oordeel van de vijfjarige Duitse bezetting geleerd. Het lezen van dit artikel mocht daarvoor nog de ogen openen.

Redactie

Zwaar geleden

Ds. Zandt: "Het is nu al weer (...) jaren geleden dat de bezetting van Nederland beëindigd werd. Deze bezetting heeft over ons volk ontzaggelijk veel onheil gebracht. In het eerste jaar van de bezetting werd dat nog niet zozeer gevoeld. Van jaar tot jaar nam echter de druk in ontstellende mate toe, zodat het een bijzonder zwaar juk werd dat ons volk werd opgelegd. Niet weinige Nederlanders werden gedwongen in Duitsland arbeid te verrichten. Weer anderen van hen hebben er in kampen moeten verkeren, waarbij ook al een niet gering getal van hen door meer dan wrede, hardvochtige behandeling het leven erbij heeft ingeschoten. Gelijk ook in het eigen land zijn er neergeschoten die de bezetters soms enige tijd onbegraven op de straat lieten liggen.

Uiterst zwaar voor onze bevolking was het laatste jaar van de bezetting, niet het minst de befaamde Hongerwinter. Daarin zijn er die de zo verschrikkelijke hongerdood zijn gestorven. Het kwam daarin voor dat op één enkele dag in Den Haag dertig mensen als slachtoffers van de honger op straat ineenzakten en stierven. En ook al heeft men uit gebrek aan het nodige voedsel dit niet met de dood behoeven te bekopen, door tallozen in den lande is in die winter een zodanig gebrek geleden dat het op hun zo sterk vermagerde aangezichten te lezen stond.

Wat al lange en gevaarlijke reizen zijn er ondernomen om enig voedsel te bekomen en wat voor voedsel heeft men al gegeten om in het leven te blijven! Had de bezetting ook nog maar enige tijd langer geduurd, het aantal slachtoffers dat van de honger gestorven zou zijn, zou in de duizenden gelopen hebben. Ja, om kort te gaan, wat al leed is er geleden, wat al tranen zijn er geschreid, wat al bloed is er vergoten, wat al angst is er doorstaan, wat al schrik en vrees heeft men daar al beleefd waar

het neerwerpen van bommen gelijk in Rotterdam, grote branden en verwoestingen heeft aangericht. En ook ter plaatse waar de geallieerden en de Duitsers elkaar in de lucht en te land bestreden hebben en zelfs daar waar men de Vl's in de lucht zag verschijnen. Voorwaar, er bestaat alle reden voor om de beëindiging van de bezetting en van de oorlog in ons land (...) ootmoedig en dankbaar te gedenken. Doch voordat wij daarover gaan schrijven, willen wij toch iets zeggen over de oorzaak van de gesel waarmede wij geslagen zijn.

Oorzaak

Het is waar dat talrijken in den lande daarover niet gesproken of geschreven willen hebben en dat het bij hen grote wrevel verwekt als dit gedaan wordt. Sommigen gaan hierin zelfs zó ver dat zij iemand die zulks doet, voor Duitsgezind of voor een vriend van het nationaalsocialisme aanmerken, ja, hem zelfs in particulier gesprek of bij geschrifte als een zodanige brandmerken. Ronduit zij hier dan verklaard dat wij de oorlog die Hitier ons land heeft aangezegd en aangedaan, als een gans onrechtvaardig gruwelstuk beschouwen en dat wij het binnenrukken van de Duitse legers in ons land, alsook de Nederlanders die de Duitse bezetting hand- of spandiensten bewezen hebben, veroordelen. Ook wensen wij een woord van erkentelijkheid jegens degenen die op de Grebbeberg of elders hun leven voor hun vaderland gegeven hebben, niet achterwege te laten. Tevens gedenken wij de achtergebleven verwanten van de slachtoffers van de oorlog en van de bezetting, die niet alleen zwaar getroffen zijn door de dood van hun verwanten, maar ook vaak daarmede in hun maatschappelijk bestaan, tot zelfs in hun broodwinning toe. En ook wensen wij hierbij allerminst over het hoofd te zien de infaam schandelijke, onuitsprekelijk gruwelijke wijze waarop zo vele Joden door vergassing om het leven zijn gebracht. Doch dit alles neemt niet weg dat, al wil men geheel ten onrechte ons ondanks de even tevoren gedane verklaring als Duitsgezind of als een vriend der nazi's of als geen goede Nederlander aanmerken, wij om der Goddelijke waarheid wille ons gedrongen gevoelen om op de oorzaak van de oorlog en de bezetting te wijzen. Wij zouden aan Gods Woord en waarheid te kort doen als wij hierover zouden zwijgen. De profeten verklaren ons dat God de Heere Israël vanwege hun zonde door de Assyriërs met de oorlog deed tuchtigen. Hiëronymus schreef eenmaal: 'Nostris peccatis fortes sunt barbari'. Dit betekent in het Nederlands overgezet dat Hiëronymus de zonden van de Christenen aanmerkt als oorzaak dat barbaarse volken de Christenheid beoorloogden en hen overwonnen. En de dichter Da Costa dichtte: 'God riep Napoleon', en dit naar zijn oordeel om de zonden van de volken. En stellig is ook de zonde de oorzaak dat de Heere onze nationale zonden met een nationale straf bezocht heeft. De verachting en verzaking van God en Zijn Woord heeft de oorlog en bezetting van de hemel als het ware afgesmeekt. Immer wordt het bewaarheid dat wat de mens zaait, hij dat ook zal maaien, en dat wie wind zaait, storm zal oogsten.

Geen schulderkenning

En wat dit nog zo veel te erger maakt, is dat ten onzent zo vaak en zo schrikbarend ontbreekt wat bij Daniël aanwezig was als hij zei: Bij U, o Heere, is de gerechtigheid, maar bij ons de beschaamdheid der aangezichten, (...) omdat wij tegen U gezondigd hebben (Dan. 9: 7-8). Ach, hoe indroevig is het toch dat, waar heel ons volk en geen enkele Nederlander uitgezonderd, door hun en zijn zonde het oordeel van de oorlog en de bezetting over zich hebben ingeroepen, daarvan zo bitter weinig kennis, zo weinig hartelijk leedwezen, zo weinig waar schuldbesef bij hen is, terwijl toch de Heere belooft dat als Zijn volk zich schuldig verklaart, Hij tot hetzelve zal wederkeren.

Geheel onverdiend bevrijd

Daarop lettend, hoe groot van lankmoedigheid en nederbuigend goed betoonde de Heere Zich tegenover ons

volk clat Hij het niet [blijvend] overgegeven heeft in de hand van zijn vijand. Dit had toch ook het geval kunnen zijn. En wie zou dan, lettend op de zonden van het volk, met enig recht hebben kunnen beweren dat dit niet verdiend was? En wat zou dan het lot van ons volk geweest zijn? Niemand had het behoeven te bevreemden wanneer de Nederlanders alsdan uit hun land zouden verdreven zijn en met achterlating van huis en have naar een vreemd land verbannen waren geworden. Voorzeker, het is ten volle waard dat op 5 mei herdacht wordt dat Nederland zijn eigen volksbestaan weer terugkreeg, dat het niet voorgoed in de hand van de overweldiger, die het bezet had, werd overgegeven en dat de Heere ons volk daarin beweldadigde dat Hij, om in Bijbelse taal te spreken, andermaal mest om de boom legde.

Wijze van herdenken

Hierbij staat echter zeer te duchten dat Degene de eer geheel en al onthouden wordt, Wie deze alleen geheel toekomt. Letten wij op de tot op heden gehouden herdenkingen, daar werd de eer van de overwinning gegeven aan onze bondgenoten, hun staatslieden, hun legers en hun aanvoerders en aan allen die daarin een werkzaam aandeel hebben gehad. Nu ligt het allerminst in onze bedoeling om hen te kleineren die daarin een werkzaam aandeel hebben gehad. Inderdaad, de Amerikanen, Canadezen, Engelsen en zo vele anderen, ook Nederlanders die mede gestreden hebben, is ons volk naar de mens gesproken dank verschuldigd. Zij hebben zich voor het behalen van de overwinning grote offers getroost. Velen van hen hebben daarvoor hun leven gegeven. De kerkhoven in ons land en daarbuiten zijn daarvan de sprekende bewijzen. Daarop ligt menigeen begraven wiens dood voor zijn verwanten een zwaar verlies is.

Ook wensen wij niet te kort te doen aan het beleid van de legeraanvoerders, in de oorlog betoond, evenmin aan de moed en de strijdvaardigheid welke de legers in de oorlog aan de dag hebben gelegd. Dit geldt ook voor het regeringsbeleid van de geallieerde regeringen en niet het minst voor de standvastige houding welke onze voormalige koningin en haar regering te Londen tijdens de oorlog aan de dag hebben gelegd. Dit alles neemt echter niet weg dat wij scherp protest aantekenen tegen de wijze waarop tot dusver de beëindiging van de oorlog en van de bezetting ten onzent herdacht is geworden, waarbij de mens op de troon werd verheven en de Heere en Diens besturende leiding totaal miskend werden. Deze schepselverheerlijking is geen geringe zaak, maar een ernstig vergrijp, waarover in heel de Heilige Schrift een scherp vonnis gestreken wordt, zelfs de vervloeking Gods wordt uitgesproken. En dit heeft niemand gering te schatten. Ook een regering niet; stellig de overheid niet die van Godswege verplicht is Hem te gehoorzamen, zich naar Zijn getuigenis te richten en Hem in alles te erkennen.

Geen dageraad

Dit nu bezwaart ons ten zeerste dat bij de onderhavige herdenking steeds het schepsel, niet de Heere verheerlijkt is. Gelijk het ons ook ten zeerste bezwaart dat daarbij door de regering steeds nagelaten is om ons volk tot verootmoediging voor Gods aangezicht aan te sporen, om het op te roepen de paden van de zonde te verlaten en schuldig tot God, Zijn Woord en Wet, terug te keren. Ook dit laatste verzuim mag niet licht geschat worden. De Heere eist - en dat met alle recht! - dat tot de Wet en het Getuigenis zal teruggekeerd worden, dat daarnaar het leven zal ingericht worden. En verzekert daarbij dat, indien iemand zulks niet doet, hij geen dageraad zal hebben.

Men zal er wel aan doen er alle acht op te geven dat in dezen zo beslist mogelijk verzekerd wordt dat die geen dageraad zal hebben. En dat dit woord gesproken is door Hem Die steeds Zijn Woord gestand doet en daarvan geen tittel of jota ter aarde zal laten vallen. Gewis, welke persoon of regering dan ook die zich niet tot de Wet en het Getuigenis richt, die zal geen dageraad hebben. En waar dit zich richten tot de Wet en het Getuigenis in het regeringsbeleid al zo vele jaren gemist is, daar heeft men de toekomst donker in te zien en zich er niet over te verwonderen dat er oordeel na oordeel te aanschouwen valt, het ene wee niet is heengegaan of het andere al weer gekomen is.

Een zucht naar ijdel en zondig vermaak

En wat ons hierbij al ten zeerste bezwaart, is dat in weerwil van de ernst van onze tijd, in weerwil van de gespannen toestand onder de volken, in weerwil van het nog steeds dreigend gevaar van het uitbreken van een derde wereldoorlog, het ten onzent nog steeds feest op feest is en dat deze zo lichtzinnige, zondige en voor ons volk zo verderfelijke geest door onze regering,

daarin gesteund door verreweg het grootste deel van ons parlement, op allerlei wijze, ook door haar subsidies, aangekweekt in plaats van tegengegaan wordt. In deze geest, welke ons volk voor een zeer groot deel zo beheerst, valt onmiskenbaar een terugkeer tot het heidendom waar te nemen. De vraag naar 'panem et circenses' (brood en spelen), zoals deze eenmaal onder de heidenen aangetroffen werd, is bij tallozen van onze landgenoten ook de grote levensvraag geworden. De zucht naar allerlei ij del en zondig vermaak leeft bij hen in sterke mate. Deze treedt ook al heel duidelijk aan het licht door de wijze waarop erop 5 mei feest gevierd [wordt]. Hoe er feest gevierd [wordt], daarop geeft een bericht in de dagbladen [over de feestviering toen te Amsterdam, waar een groot bevrijdingsbal met dansorkest en draaiorgel georganiseerd werd; red.] ons een allerdroevigste kijk. (...) En dit is voorzeker helaas allerminst de enige gelegenheid waarbij met geld uit de overheidskassen bevorderd wordt dat ons volk in een ijdel, zondig vermaak opgaat en dat met allerlei kermisvermaak de herdenkingsdag van 5 mei tergend, schrikbarend verzondigd wordt.

In de strik van aardse geneugten

Letten wij erop op welke wijze de herdenkingsdag gevierd en doorgebracht wordt, dan worden wij met een bange vrees voor de toekomst vervuld. Weerklonk bij het ontzet van Leiden in heel die stad dit geroep: 'Leyde, Leyde is ontzet; Gode lof in der eeuwigheid!', dan vormt dit wel een heel schril contrast met de manier waarop (...) de beëindiging van de oorlog en van de bezetting is herdacht. (...) [Het] is wel geheel naar de smaak van een zeer groot deel van ons volk, dat hoe langer hoe meer naar aardse geneugten en begeerlijkheden vraagt. Doch weinig wordt hierbij bedacht dat men zodoende druk bezig is om Gods geduchte toorn over ons land te halen en dat dit een strik is waarin de duivel de mens stevig gevangen houdt. Een strik waarin de mens van nature zo gemakkelijk en zelfs zo gaarne gevangen is. Delila toch heeft Simson kunnen gevangennemen en hem in de hand van de Filistijnen kunnen overleveren, wat al de krijgsbenden van de Filistijnen met al hun wapens en wapengeweld niet hebben kunnen doen. En hierbij valt niet te zeggen hoe velen in de strik van aardse geneugten en begeerlijkheden, van aardse genietingen en wellusten, gevangenzitten, voor wie dit tot hun eeuwige rampzaligheid leidt. Heel deze feestviering werkt er als vanzelf toe mede dat ons volk nog al verharder in het kwaad van de zonde gaat leven en ook nog al driester en onbeschaamder al Gods geboden gaat overtreden en Gods dag, die al zo vreselijk ontheiligd wordt, nog driester en brutaler zal ontheiligd worden. (...) Het is een bepaald zeer ontstellend feit dat de zedendelicten - ook onder de jeugd - zo toenemen en dat bij ons volk zich in toenemende mate de tekenen van ontkerstening voordoen. Deze tekenen van zo groot verval geven alleszins aanleiding tot gegronde verontrusting. Waar moet het met ons volk uiteindelijk op uitlopen, waar de verzaking en verachting van Gods geboden zich zo openbaren? Wat van de hoge God afvalt, dat moet toch zekerlijk vallen. Te allen tijde is het bewaarheid en ook ten onzent zal het bewaarheid worden dat Gods toorn wordt geopenbaard van de hemel over alle goddeloosheid en ongerechtigheid der mensen.

Ten besluite

Er is [daarom] reden te over om, als dit alles overdacht wordt, de toekomst met grote bezorgdheid tegemoet te zien. Ook als wij acht geven op het feit dat Jakob dun geworden is, zo vele rechtvaardigen weggeraapt worden vóór de dag des kwaads, Sion onder een wolk gaat en de wijze maagden zo vaak met de dwaze in slaap zijn, de geest van 'wie onzer zal de meeste zijn' onder hen zo menigmaal wordt aangetroffen en de ootmoed menigwerf onder hen zo ontbreekt. (...)

Hoe welgelukzalig is degene te noemen die de zonde en de schuld tot zonde en schuld voor en onder God geworden is en die zijn ziel als een kostbare buit uit deze zo jammerlijke tijd mag wegdragen!

Ds. P. Zandt

Dit artikel werd u aangeboden door: In het spoor

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 mei 2010

In het spoor | 56 Pagina's

ONVERDIEND BEVRIJD VAN EEN ZWAAR JUK

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 mei 2010

In het spoor | 56 Pagina's