Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

REFORMATIE VAN STAD EN MEIERIJ DEN BOSCH -1-

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

REFORMATIE VAN STAD EN MEIERIJ DEN BOSCH -1-

36 minuten leestijd

Inleiding

Met onze hooggeachte kanttekenaren belijden we dat "den welstand van Gods kerk" de "eerste en voornaamste zorg" moet wezen van "alle Christelijke regenten en overheden" (zie kanttekening 18 bij Ezechiël 45:7). Artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis leert ons dat tot die zorgtaak van de overheid ook behoort het bevorderen dat "het woord des Evangelies overal" in den lande gepredikt wordt. Dit uiteraard in samenwerking met de kerk. Beide hebben hierin een eigen, onderscheiden taak en verantwoordelijkheid. Serieus dienen beide hiervan werk te maken, "opdat God van een iegelijk geëerd en gediend worde, gelijk Hij in Zijn Woord gebiedt".

Ten tijde van Reformatie en Nadere Reformatie zijn er in ons land naast predikanten ook heel wat overheidspersonen geweest die hieraan naar vermogen uitvoering hebben gegeven. We denken dan in de eerste plaats aan graaf Jan van Nassau inzake de reformatie van Gelderland en aan stadhouder Willem Lodewijk inzake de reformatie van de noordelijke provincies. Een ander goed voorbeeld hiervan vormen de reformatiepogingen die na de verovering van Den Bosch (1629) door de Staten-Generaal in samenwerking met de toenmalige gereformeerde kerk zijn ondernomen om in deze nagenoeg geheel roomse stad en haar wijde omgeving - de meierij genaamd - het protestantisme ingang te doen vinden. Met name deze reformatiepogingen willen we in dit artikel voor het voetlicht halen. Maar om een en ander goed te kunnen begrijpen, is het wel nodig dat we in deze eerste aflevering eerst in het kort de gebeurtenissen en ontwikkelingen schetsen die zich in en rond Den Bosch hebben voorgedaan vanaf het begin van de Reformatie in 1517 tot aan de inname van de stad door prins Frederik Hendrik in 1629 1) . In een volgende aflevering hopen we dan de reformatiepogingen te beschrijven die ondernomen zijn in de periode na de genoemde verovering van de stad tot aan de vrede van Munster in 1648, om daarna in het bijzonder en uitvoerig stil te staan bij de grootscheepse reformatiepogingen die in de jaren na die vredesluiting door de Staten-Generaal georganiseerd zijn.

Den Bosch: al vroeg besmet met 'ketterij'

In de eerst helft van de zestiende eeuw behoorde Den Bosch met zo'n 20.000 tot 25.000 inwoners tot een van de grootste en meest florerende steden van de Nederlanden. Het bezat veel nijverheid, onder andere een uitgebreide linnenweverij, veel schoenmakerijen alsmede messen- en speldenmakerijen. De zogenaamde ambachtsgilden hadden hierdoor in de stad relatief veel macht. Den Bosch fungeerde daarnaast voor een aantal handelswaren ook als doorvoercentrum, met name voor vee en wijn.

Verder was Den Bosch rijkelijk bedeeld, of beter gezegd: overbedeeld, met roomse kloosters, die een fors deel van de grond in de stad in bezit hadden. In totaal waren er zo'n 17 kloosters, die alle - tot grote ergernis van de ambachtsgilden - vrijgesteld waren van het betalen van accijnzen. Naar schatting behoorde niet minder dan één op de achttien inwoners tot de geestelijke stand. Mede daarom drukten de accijnzen zwaar op de arbeidende bevolking. Ergerlijk was ook dat een deel van de geestelijken bepaald niet eenvoudig en voorbeeldig leefde.

De stad stond met veel steden in handelscontact, waaronder ook Duitse steden. Hierdoor werd de 'nye leer' er al spoedig in woord en geschrift bekend en verbreid. Een kroniek van een dominicaans klooster in Den Bosch meldt dat "de duisternis der luthersche ketterij" zich reeds in 1522 in Brabant openbaarde. Het feit dat een jaar later twee monniken, te weten Hendrick Vos en Jan van Essen, uit het niet zo ver van Den Bosch gelegen Antwerpen om het geloof werden verbrand (te Brussel), levert een tweede aanwijzing op dat inderdaad de 'ketterij' toen reeds in Brabant wortel geschoten had.

Omdat Den Bosch al sinds 1425 een zogenaamd Sint- Gregoriushuis voor studerende jongeren kende, dat onder leiding stond van de Broeders des Gemeenen Levens, kort gezegd de navolgers van Geert Grote, is de 'aarde' in Den Bosch voor een goede ontvangst van de 'nije' leer waarschijnlijk al enigszins door hen opgeploegd geweest. Zij riepen immers binnen de roomse kerk op tot het breken met de zonde en het leiden van een aan God gewijd leven, daarbij rekening houdend met de Schrift.

In 1525 vond in Den Bosch een felle opstand plaats door burgers die zeer ontevreden waren over de door Karei V opgelegde zware belastingen en over het feit dat de kloosters hieraan niet behoefden bij te dragen. Landvoogdes Margaretha van Oostenrijk, niet te verwarren met de latere landvoogdes Margaretha van Parma, hield de 'luthersen' voor deze opstand verantwoordelijk, maar dit is niet aannemelijk. Als zij er invloed op gehad hebben, zal dit waarschijnlijk slechts marginaal zijn geweest.

Niet lang daarna werd door de inquisitie een aantal van ketterij verdachte personen gevangengenomen. Van hen werden er negen aan ketterij schuldig bevonden. Na langdurig verhoord te zijn, keerden zij uiteindelijk

toch weer tot het 'oude geloof' terug en werden daarom niet gedood. Wel werden hun 'lutherse' boeken in het openbaar bij het stadhuis verbrand.

In die dagen schaarde men ook de anabaptisten of wederdopers onder de 'luthersen'. Er zijn verscheidene aanwijzingen dat de aanhangers van de 'nye leer' in Den Bosch toen nog voor een belangrijk deel anabaptisten zijn geweest en dat het wel circa veertig jaar heeft geduurd voordat de gereformeerden of calvinisten daar veruit de hoofdstroom onder de protestanten zijn gaan vormen. Maar hoe het ook zij, in de ogen van rome waren het allemaal ketters. In aantal namen zij toe. Reeds in 1528 was er sprake van een 'niet gering aantal sectariërs'. Reden voor het stadsbestuur om de plakkaten tegen de ketters breed onder het volk bekend te maken. Maar ook een nieuw plakkaat met ruimere gronden voor de doodstraf kon het doordringen van de 'nye leer' niet tegenhouden.

In 1533, op de dag na Pasen, kwamen maar liefst 200 mensen in de nabijheid van Vught bijeen, waar een jonge gezel of ambachtsman het Evangelie las en uitlegde. Feitelijk was dit al een hagenpreek. Vrij kort daarna werd opnieuw een aantal personen gevangengezet. Twee van hen werden vanwege ketterij op 3 juli 1533 om het leven gebracht en twee op 27 november van dat jaar. Tegelijk werden veel ketterse boeken in het openbaar verbrand. In februari 1534 werd nog een persoon van deze groep, te weten Joost de Pottenbakker uit Vugt, nadat hij een zware gevangenschap van circa tien maanden had ondergaan, om zijn geloof op de markt in Den Bosch door onthoofding gedood 2) . Naast deze terechtstellingen werden nog minstens tien op de vlucht geslagen personen uit het Hertogdom verbannen en hun goederen verbeurdverklaard. Ook waren er die tot een geldboete werden veroordeeld.

'Blijdelick'

In 1536 wierp het stadsbestuur een nieuw wapen in de strijd tegen de als maar uitbreidende ketterij. Er werden poortwachters aangesteld die erop moesten letten dat zich geen ketters van elders in de stad zouden ophouden of vestigen. Het hielp allemaal niet veel. Vooral onder het gewone ambachtsvolk zoals smeden, messenmakers, speldenmakers, schoenmakers en wevers, niet zelden verachtelijk 'geboefte en gepeupel' genoemd, verkreeg de ketterse leer veel aanhang.

Pakweg twee jaar later werden in Den Bosch negen personen om het geloof ter dood veroordeeld en vervolgens op het schavot in Vught of Den Bosch terechtgesteld. Van hen vermeldt de kroniekschrijver uitdrukkelijk dat zij "blijdelick" stierven. Blij omdat de dood hen naar het Vaderhuis bracht en ze waardig geacht werden om Zijns Naams wil smaadheid te lijden (Hand. 5:41). En tegelijk baden ze ook of de Heere de ogen van hun beulen wilde openen.

Rome dacht met geweld het ontstoken licht der Reformatie uit te blussen, maar het tegendeel gebeurde. Het bloed der martelaren was ook hier het zaad der kerk. Vier jaar later, in 1542, is in de kroniek van de dominicanen aangetekend dat "verscheidenen uit de magistraat, alsook van het gewone volk" in het geheim "den nieuwen godsdienst" waren toegedaan. In het geheim was kennelijk een groeiende en bloeiende gemeente ontstaan. Al waren het dan waarschijnlijk meest dopersen, ze waren niet van het radicale 'soort' a la Jan van Leyden; ze zochten stil en gerust in eenvoudigheid voor God te leven.

Albrecht van Kampen

In 1547 wees Albrecht van Kampen, een monnik uit het Minderbroederklooster in Den Bosch, de geestelijken vrijmoedig en openlijk in woord en geschrift op hun fouten, zich daarbij baserend op de Schrift. Onder andere fulmineerde hij fel tegen hun gierigheid, hoogmoed, nijd, overdaad en ledigheid. Zijn optreden oogstte veel sympathie, zowel bij de magistraat als bij het volk. Feiten als dat het arbeidende volksdeel gebukt ging onder de zware stadslasten, dat het te maken had gekregen met allerlei tegenslagen als watersnood, misoogst, pest en duurte, en bovendien al jaren er zeer ontevreden over was dat de veelvuldig in Den Bosch gehuisveste kloosters geen belasting behoefden te betalen, zullen stuk voor stuk het nodige ertoe bijgedragen hebben dat de prediking van Albrecht van Kampen tegen de vaak voor een deel ruim levende, zo niet overdadig levende geestelijkheid er breed ingang gevonden heeft. Kennelijk ook bij de stadsregering, want die nam hem in bescherming, toen geestelijken hem van onrechtzinnigheid beschuldigden met het doel om hem uit de stad te doen verdwijnen. Echter, te Leuven ontboden om zich daar te verantwoorden voor zijn hervormingsgezind optreden, werd hij daar gevangengenomen en gehouden, wat in Den Bosch veel kwaad bloed zette. Tegen hem werd ingebracht dat hij zich een tegenstander verklaard had van het vasten, de heiligenverering

en van verscheidene kerkelijke plechtigheden en dat hij zich alleen op de Bijbel beriep. Zijn prediking bevatte dus ketterse elementen. Maar een 'volbloed' protestant is hij waarschijnlijk niet geweest en ook niet geworden, daar hij na zijn veroordeling zijn boeken verbrand en zijn gehele verdere leven in een klooster doorgebracht heeft 3 ). Dit neemt niet weg dat er door zijn onverbloemde prediking tegen verscheidene roomse misstanden waarschijnlijk heel wat mensen wakker geschud en aan het denken gezet zullen zijn.

Jacob Hagens

Na het optreden van Van Kampen was het tien jaar betrekkelijk rustig in Den Bosch, althans er vonden geen terechtstellingen van ketters plaats. Ondertussen bleef het protestantisme in het verborgen aan sympathie en aanhang winnen. De heersende stroming was waarschijnlijk nog steeds de doperse, die haar aanhang vooral vond onder de kleine luiden. Daarnaast was er een (kleine) groep gereformeerden die soms bezocht werd door rondtrekkende leraars. De groei van het aantal protestanten bleef echter niet geheel verborgen. Daarom werden er in 1558 nieuwe repressiemaatregelen getroffen.

Dat er in die dagen nauw op de ketters gelet werd, blijkt wel uit de geschiedenis van de Bosschenaar Jacob Hagens. Deze werd in januari 1558 als ketters persoon gevangengenomen en tot de doodstraf veroordeeld. In de laatste nacht voor zijn terechtstelling wist hij echter met behulp van enkele gereformeerde stadsgenoten uit zijn gevangenis te ontsnappen. Onder anderen de broers Jan en Daniël Jageling hielpen hem daarbij. Vervolgens hield men hem drie dagen lang in de stad verborgen in het huis van een zekere heer Antonius Gerard Geubels. Daar dit te gevaarlijk was, omdat overal naar hem gezocht werd, ging Geubels in de nacht met Hagens naar de Vughterpoort en wist daar met een list de portier zo ver te krijgen dat hij onmiddellijk voor de man die hij bij hem had, de poort opende. Hagens was nu een vrij man, maar voor Geubels zag het er donker uit, want al snel rezen er vermoedens dat de man die hij 's nachts naar de poort gebracht had, de uit de gevangenis ontsnapte Hagens was geweest. Een gereformeerde lakenkoopman heeft toen Geubels in een schuit onder de te versturen lakens verborgen en hem zo in het geheim de stad uitgeholpen. Al de bezittingen van Geubels werden toen verbeurdverklaard.

Na verloop van tijd werden ook Jan en Daniël Jageling van medeplichtigheid verdacht. Bevel werd gegeven om hen 's nachts van hun bed te lichten en gevangen te zetten. Een gereformeerde dienaar wist hen echter nog juist op tijd te tippen. Onopgemerkt zijn beiden toen de stadsmuur over geklommen, de gracht over gezwommen en zo gevlucht. Hun achtergebleven vrouwen werden vervolgens de stad uitgezet en hun bezittingen verbeurdverklaard 4 ). Daarmee waren hun vrouwen er nog heel goed vanaf gekomen.

Verzet tegen Sonnius

In 1561 besloot de paus op voorspraak van de uit Son in Brabant afkomstige roomse theoloog Franciscus Sonnius - die bovendien tot 1557 inquisiteur was geweest! - tot een nieuwe indeling en opdeling van de bisdommen in de Nederlanden. Daarmee kwam er een einde aan de zeer grote bisdommen, die zo groot waren dat een goed toezicht op en een goede uitvoering van de zielzorg van de leken te wensen overliet. Hoofddoel van deze reorganisatie was natuurlijk om een betere kerkelijke controle op de geestelijken en leken te kunnen uitoefenen om zo de ketterij effectiever te kunnen bestrijden, alsook om de op het Concilie van Trente besloten contrareformatie beter te kunnen doorvoeren. De invoering van die nieuwe opdeling ging echter niet vanzelf. Van alle kanten riep deze verzet op. Een deel van de burgers was bang voor een nog strengere inquisitie, anderen voor nog hogere lasten, de niet-ingetogen levende geestelijken vreesden voor een nauwlettend toezicht op hun levenswandel en de hoge adel was verontwaardigd omdat de drie nieuwe bisschoppen in Brabant zitting zouden krijgen in een aantal Statenvergaderingen, waardoor de grote invloed van prins Willem van Oranje in de Staten belangrijk zou inboeten. Niettemin werd dit plan, dat ook door de Spaanse koning Philips II krachtig werd ondersteund, geleidelijk aan doorgevoerd.

Als beloning voor zijn inspanningen omtrent die reorganisatie werd de ex-inquisiteur Sonnius op 10 maart 1561 benoemd tot eerste bisschop van het nieuwe bisdom 's-Hertogenbosch. Mede door het felle verzet hiertegen in Den Bosch werd zijn bisschopswijding geruime tijd uitgesteld tot in november 1562. Bij de uiteindelijk toch plaatsgevonden plechtige installatie van Sonnius tekende de schrijver van de Bossche dominicanenkroniek veelzeggend aan:

"Omdat de bisschop den Bosschenaren gegeven was tegen den zin der gilden, waarvan de meeste leden met de kettersche peste waren besmet en den bisschop als opperinquisiteur verafschuwden, zoo verschenen de gezegde gilden bij de genoemde plechtigheid niet".

In 1566 waren de gilden nog steeds volhardend in hun afwijzende houding tegenover de bisschop 5) . Behalve protestantse sympathieën zullen ook de voortdurende ergernissen over het feit dat de kloosters geen accijnzen wilden betalen, en de mede daaruit voortvloeiende antihouding jegens de roomse geestelijkheid hierbij een rol gespeeld hebben.

Hagenpreken

Intussen had het calvinisme veel aan invloed gewonnen onder de protestanten in Den Bosch. De actieve en hechte calvinistische gemeente stond onder leiding van een consistorie (kerkenraad). Een vooraanstaande calvinistische organisator en lid van het consistorie was de plaatselijke advocaat mr. Hendrik Agylaeus, die felle theologische stukken schreef tegen rome. Vanwege de vervolgingen - tussen 1526 en 1566 zijn in Den Bosch in totaal 20 martelaars ter dood gebracht! - was het voor de gereformeerden nog steeds niet mogelijk om in het openbaar godsdienstoefeningen te houden. Maar langzaam maar zeker kwam daar in de jaren 1564 en 1565 verandering in. De echte doorbraak kwam echter in het wonderjaar 1566.

Naar aanleiding van het door de edelen aan haar aangeboden Smeekschrift (april 1566) kondigde landvoogdes Margaretha van Parma een tijdelijke moderatie of verzachting van de plakkaten af. Dit gaf verscheidene gereformeerde consistories her en der in het land de moed om hagenpreken te gaan organiseren. Zo werd door het consistorie van Den Bosch op 21 juli 1566 in het nabij de stad gelegen Engelen door ds. Cornelius Walraven een hagenpreek gehouden, die naar schatting van de schout zo'n 4000 personen trok. Behalve uit Den Bosch en omgeving waren er ook velen uit plaatsen als Gorinchem, Zaltbommel en Heusden. Na afloop van deze dienst werd ds. Walraven onder gewapende geleide van zes of zeven burgers in een schuit naar Hedel gebracht, waar hij bij pastoor Cornelis van Noort logeerde, die zelf ook sinds een jaar een reformatorische prediking bracht.

Bij deze éne keer bleef het niet; de volgende zondagen werd opnieuw door ds. Walraven in het open veld gepreekt, zelfs tweemaal per zondag. Ook werden er kinderen gedoopt. De hoogschout van Den Bosch trachtte deze 'geuzenprediking' te verhinderen, maar het zogenaamde derde lid van de stadsregering, de vertegenwoordigers van de gilden, weigerde beslist aan het bestrijden van de hagenpreken mee te werken.

Op zondag 11 augustus preekte ds. Walraven nog dichter bij de stad Den Bosch, namelijk in Deuteren. Uiter-

aard ook in de openlucht. En na afloop werd hij door gewapende lieden nota bene naar een logeeradres in de stad Den Bosch gebracht. Men werd dus hoe langer hoe vrijer. Enkele dagen later richtte men zelfs een verzoek aan de stadsregering van Den Bosch om gebruik te mogen maken van enkele kerken in de stad, maar dit werd hun geweigerd. Ds. Walraven en een andere gereformeerde predikant, ds. Aert Stuyfaert, preekten daarom op zondag 18 augustus wederom te Deuteren in de openlucht.

De eerste beeldenstorm

Het gistte ondertussen op veel plaatsen in de Nederlanden 6 ). Vanuit Antwerpen kwam het bericht dat daar een beeldenstorm had plaatsgevonden. De jarenlang ingehouden ergernis jegens de afgodische beelden en overdaad in de roomse kerken en kloosters had zich vrij plotseling ontladen; groepen calvinisten en sympathisanten hadden uit eigen beweging in een wonderlijke sneltreinvaart in alle 42 kerken van de stad de beelden, schilderijen en andere roomse prullaria aan gort geslagen. Op 22 en 23 augustus vond dit navolging in Den Bosch, tot grote schrik van de roomsgezinden. Op 22 augustus drong tegen het einde van de middag een menigte van zo'n 300 man ambachtsvolk de Sint-Jan binnen. Een deel daarvan begon onder het oksaal psalmen te zingen "in duytscher tale". Na het zingen wierp een lid en een dienaar van het consistorie het aflaatkruis op de grond, waarna het door anderen kapotgeslagen werd. Daarmee was het sein tot zuivering van de kerk van afgodische voorwerpen gegeven. De menigte verspreidde zich en begon altaren, beelden, misgewaden, boeken en schilderijen etc. kort en klein te slaan. Onderwijl kwamen de voornaamste leden van het consistorie in de kerk en zagen op de bedrijven toe, onder andere dat de in de gereformeerde eredienst te gebruiken zaken als het orgel, de preekstoel en het doopvont gespaard bleven. Tussen 9 en 10 uur die avond werd de voortgang van de zuivering verhinderd door de schutterij die door een van de kerkmeesters was bewogen om tot actie over te gaan. Maar de volgende dag zag men 's middags na het vertrek van de schutterij kans om met de zuivering verder te gaan. Tegelijk werd toen ook begonnen met het zuiveren van de andere kerken of kapellen in Den Bosch, terwijl de mannen- en vrouwenkloosters voor het 'publiek' werden geopend, zodat eenieder kon meenemen wat hij wilde. De zuivering ontaardde nu echter meer in een plundering, waarbij waarschijnlijk ook veel niet-gereformeerd gepeupel betrokken was.

De magistraat ondernam (van schrik) tegen de zuivering op zichzelf niet zo veel. Wel werden enkele strenge maatregelen afgekondigd die plundering en gewelddadigheden moesten voorkomen. Iedereen die zich daaraan nog zou schuldig maken, zou aan de inderhaast op de markt opgerichte galg opgehangen worden. Door deze maatregelen keerde de rust in de stad grotendeels weer.

Doorbraak

De gereformeerde kerkenraad van Den Bosch achtte nu de tijd gekomen om publiek in de stad gereformeerde erediensten te gaan beleggen. Omringd door een reeks gewapende medestanders werd ds. Walraven op zaterdag 24 augustus op de preekstoel in de reeds voor een groot deel van 'afgodische smetten' gezuiverde Sint-Jan gebracht, waar hij een predicatie hield tegen onder andere de roomse mis, door hem ronduit een apen- of guichelspel genoemd. De volgende dag, zondag 25 augustus, preekte hij opnieuw in de Sint- Jan, terwijl een andere gereformeerde predikant in de Sint-Jacobskapel sprak. Er gebeurde niets: de predikanten werden niet opgepakt en de diensten werden niet verstoord. Men werd daarop nog vrijer; men deed een toch wel gewaagd verzoek aan de magistraat om ook de nog resterende beelden en altaren uit de Sint- Jan te laten verwijderen, maar de magistraat reageerde hierop niet. Wederom nam men daarom het werk zelf ter hand. Opnieuw werden er in de Sint-Jan altaren afgebroken.

Zondag aan zondag kon nu in verschillende kerken in Den Bosch de gereformeerde prediking beluisterd worden. Naast ds. Walraven traden als predikant op Godfried van Woensel, die eertijds kapelaan was geweest in het nabije Orthen, een zekere Johannes en een Jacobus Michaelis, meestal genoemd Jacobus van Culemborg,

van wie bekend is dat hij felle antipapistische predicaties hield.

Tot 11 september vond in de gehele stad geen openbare roomse eredienst meer plaats. Vanaf 11 september kwam daar in die zin verandering in dat onder druk en op bevel van de magistraat de Sint-Jan aan de roomsen werd teruggegeven. De gereformeerden bleven de Sint-Jacobskapel, Sint-Pieterkapel, Sint-Corneliuskapel en Sint-Annakapel gebruiken. Er werd gepreekt, getrouwd, gedoopt, maar intussen zat men in Brussel niet stil.

Tweede beeldenstorm

Onder druk van Brussel stuurde de Bossche magistraat al dan niet openlijk aan op een verder herstel van de roomse eredienst in de kerken en kloosters. Na onderhandeling met de gereformeerden liet de magistraat op 20 september als compromis - in lijn met de politieke opstelling van Willem van Oranje - publiek afkondigen dat roomsen en gereformeerden vreedzaam naast elkaar moesten leven. De spanningen bleven echter bestaan. Landvoogdes Margaretha stuurde enkelen van haar pionnen naar Den Bosch om te onderzoeken hoe sterk de beide partijen waren en wat zij begeerden. In werkelijkheid was het haar om informatie te doen, hoe dat zij zo snel mogelijk de klok weer kon terugdraaien en de roomse godsdienst in ere herstellen. Het gerucht ging dat men heimelijk de inquisitie weer wilde invoeren. Toen de magistraat vervolgens de hervormingsgezinden en roomsen opnieuw publiekelijk sommeerden om elkaar geen overlast aan te doen en de kerken, kloosters en andere geestelijke of wereldlijke huizen met rust te laten, brak er vanaf 10 tot 15 oktober in en rond Den Bosch een nog hevigere beeldenstorm uit dan die van eind augustus. In deze tweede beeldenstorm waren het behalve de Sint-Jan niet zozeer de kerken, maar vooral de verschillende kloosters die onder handen werden genomen. De daarin aanwezige roomse santenkraam werd verwoest en de goederen geroofd. Verder werden veel kloosterlingen gedwongen de stad te verlaten. De gereformeerde kerkenraad had namelijk ten aanzien van de franciscanen en dominicanen besloten: 'De stad uit en er nooit meer in'. Tegenover dit alles stond de magistraat in wezen machteloos. Burgemeester Bloeyman, de schout en een deel van de schepenen en raden sloegen zelfs op de vlucht. Op verzoek van het overgebleven deel van de magistraat riep ds. Godfried van Woensel op 11 oktober 1566 de beeldenstormers op om met het plunderen te stoppen. Dit hielp ten dele; niet allen gaven hieraan gehoor, wat een sterke aanwijzing is dat geenszins alleen gereformeerden hierbij betrokken waren.

Drie dagen later stelde de magistraat voor om alle burgers de eed van onderlinge bijstand te laten afleggen. De meeste ambachtslieden weigerden dit echter, tenzij de kloosters werden dichtgemetseld en de uitoefening van de roomse godsdienst werd opgeschort. Daar het niet kwam tot het inwilligen van deze voorwaarden, vond uiteindelijk ook het afleggen van de genoemde eed geen doorgang.

Alles bij elkaar genomen resulteerde deze tweede beeldenstorm in een duidelijke overwinning van de gereformeerden en hun beschermers, de geuzenpartij.

Einde van de eerste bloeiperiode

Opnieuw stuurde landvoogdes Margaretha nu een tweetal afgevaardigden naar Den Bosch. Zij onderhandelden langdurig met de gereformeerden om de roomse eredienst te herstellen. Stap voor stap lukte dit, mede doordat na de beeldenstorm de steun voor de centrale regering ter bewaring van de orde aanzienlijk was toegenomen in den lande. Eind november preekte er weer een roomse kapelaan en met Kerst werd er in de Sint-Jan weer een mis opgedragen. Eind januari 1567 verklaarden de gereformeerden zich onder druk zelfs bereid om hun preken weer buiten de stad te gaan houden.

Ondertussen onderhandelde Margaretha in het geheim met de roomse Karei van Brimeu, stadhouder van Gelderland en graaf van Megen, om een garnizoen in de stad te legeren.

Toen op 11 februari Karei van Brimeu met een troepenmacht kwam opdagen, leek het voor de protestanten in Den Bosch een geheel verloren zaak te zijn. Echter, inderhaast werd vanuit Antwerpen een van de beste geuzenofficieren, Anton van Bombergen, de stad binnengesmokkeld. De hervormingsgezinden eisten van het stadsbestuur dat hij de macht zou krijgen over de te vormen stedelijke troepen, wat drie dagen na zijn aankomst reeds zijn beslag kreeg. Het lukte om de graaf Van Megen buiten de stad te houden. Bombergen legde de twee afgevaardigden van de landvoogdes huisarrest op en gebruikte vervolgens zijn militaire macht om het bestuur naar zich toe te trekken, de calvinistische zaak sterk te bevorderen en de roomse eredienst te verbieden. In feite was er onder zijn bewind sprake van een calvinistische republiek in het klein. Dit duurde tot 11 april 1567. Toen veranderde de situatie in Den Bosch van de éne op de andere dag.

Wat was het geval? Op 13 maar 1567 was het geuzenleger van Jan van Marnix (1537-1567), de oudere broer van Philips van Marnix van Sint-Aldegonde, bij het ten noordwesten van Antwerpen gelegen dorp Oosterweel door de regeringstroepen van Magaretha volledig verslagen. Op korte termijn was er daarom van de geuzenleiders weinig hulp meer te verwachten, ja, in wezen zag de situatie voor de geuzen er naar de mens gesproken geheel hopeloos uit. De Opstand werd als verloren beschouwd. Hierdoor brokkelde ook de openlijke steun voor het protestantisme onder de magistraten in de Nederlanden zienderogen af. Temeer daar de Spaanse legeraanvoerder Noircarmes, die inmiddels het calvinistische bolwerk Valenciennes had weten te bezetten en daar velen had laten vermoorden (23 maart 1567), verder optrok naar het Noorden. De Bosschenaren vreesden dat hij ook hun stad zou aandoen. Tot overmaat van ramp besloot de Raad van Brabant ook nog eens om alle privileges van Den Bosch te schorsen. Het daardoor in het nauw gedreven stadsbestuur wilde nu (1 april 1567) dat de afgevaardigden van de landvoogdes in vrijheid werden gesteld en Bombergen de stad zou verlaten. Dit alles overziende, was het dan ook niet verwonderlijk dat op 11 april 1567 - dezelfde dag als waarop Prins Willem van Oranje uit Antwerpen wegvluchtte - Bombergen en vele hervormingsgezinden en geuzen de stad verlieten, van wie de meesten naar het relatief veilige land van Kleef achter Nijmegen vluchtten. Naar schatting is toen zeker 10% van de mannelijke bevolking uitgeweken. De roomsen kregen vervolgens hun kerken en kloosters weer terug en op 2 mei werd ter handhaving van de orde en verdediging van de stad een onder Spaans militair gezag staand regiment Hoogduitsers van de bende van Mansfeit in de stad gelegerd. Daarmee was helaas een einde gekomen aan de eerste calvinistische regeer- en bloeiperiode in Den Bosch.

Represailles van Alva

Inmiddels waren overal in de Nederlanden de concessies teruggedraaid die de protestanten in 1566 hadden verkregen. In augustus 1567 kwam in opdracht van de Spaanse koning Philips II de beruchte Hertog van Alva

met een groot leger van zo'n tienduizend man in de Nederlanden aan om daar met harde hand orde op zaken te stellen en de oproerige beeldenstormers meedogenloos te straffen. Hiertoe stelde hij de Raad van Beroerten (onlusten) in, die vanwege het grote aantal uitgesproken doodsvonnissen in de volksmond de 'Bloedraad' werd genoemd. Deze rechtbank had tot doel om iedereen te vonnissen die bij de Beeldenstorm betrokken was geweest. Terstond werd ook in Den Bosch begonnen met het gevangennemen van nog achtergebleven hervormingsgezinde burgers. In juli 1568 vertoefde Alva zelf in de stad.

Enkele honderden Bosschenaren werden tijdens de eerste jaren van zijn schrikbewind veroordeeld, de meesten vanwege rebellie. In de vonnissen van 127 personen stond uitdrukkelijk vermeld dat ze beeldenstormers waren. Zeker 15 personen werden als martelaren ter dood

gebracht, onder wie ook Michiel Rombouts, "een oud, aanzienlijk en welbemind burger" en diaken van de Gereformeerde Gemeente aldaar. Rombouts was op 14 augustus 1567 gevangengenomen en werd tezamen met een zekere Joris Coenen op 20 juli 1568 opgehangen. In het rumoer dat tijdens zijn terechtstelling onder het publiek ontstond, werd volgens de geschiedschrijver en gereformeerde predikant Jacob van Oudenhoven (1601- 1690) een man in de mensenmassa doodgedrukt die kort daarvoor Rombouts had uitgescholden voor een ketter en hem daarom de dood had toegewenst. Nadat Rombouts op de plaats van de terechtstelling gebeden had en zich naar de ladder van de galg begaf, bad hij speciaal nog dat God een teken zou willen geven als bewijs van zijn onschuld. En nog maar nauwelijks was hij door de scherprechter van de ladder gestoten of er brak een zeer hevig onweer boven Den Bosch los, gepaard met storm en hagel. Dit was temeer opmerkelijk daar dit plaatsvond op een mooie en heldere zomerdag. Zowel dit plotseling uitgebroken onweer als de onverwachte dood van de man die meende Rombouts als ketter te moeten uitschelden, zag ds. Van Oudenhoven als een teken van God waarmee Hij aan de goede zaak van deze martelaar getuigenis heeft willen geven 7 ). Na deze kennelijke tekenen van Goddelijke afkeuring zijn evenwel de vervolgingen in Den Bosch niet gestopt, want in 1569 werd vanwege de ware godsdienst een pottenbakker uit het nabije Orthen in Den Bosch opgehangen. Kennelijk hebben die spraken Gods weinig indruk nagelaten bij de toenmalige magistraat.

Pacificatie van Gent

Vele gereformeerden waren in april 1567 uit Den Bosch en omgeving weggevlucht, maar niet allen. In het geheim bleef er in Den Bosch een gereformeerde gemeente bestaan of die werd al snel na het genoemde echec weer opgericht. In ieder geval was er in oktober 1571 sprake van een gereformeerde gemeente die in huizen samenkwam. En op de synode die in februari 1576 te Antwerpen werd gehouden, waren afgevaardigden uit Den Bosch aanwezig.

Voor deze gereformeerden onder het kruis waren het harde tijden. Pas na het vertrek van Alva uit de Nederlanden in december 1573 werd het iets beter. Zijn schrikbewind, de door hem ingestelde Bloedraad en de door hem als belastingmaatregel ingevoerde Tiende Penning (1569) hadden veel kwaad bloed gezet in de Nederlanden. Om de bevolking gunstig te stemmen schafte zijn opvolger, Don Luis de Requesens, in 1574 de Bloedraad en de Tiende Penning weer af en bood hij aan allen die van een verdere 'opstand' wilden afzien, een generaal pardon aan. Maar toen die vredesonderhandelingen met de 'opstandelingen' mislukten, trad ook hij hard op. Op 1 maart 1576 stierf hij echter onverwachts. Don Juan van Oostenrijk, een bastaardzoon van Karei V, werd door koning Philips II als zijn opvolger aangewezen. Op 3 november kwam hij in de Nederlanden aan. Overeenkomstig de wens van prins Willem besloten de 17 Nederlandse gewesten zich aaneen te sluiten in een Generale Unie (8 november 1576). Deze overeenkomst, die de geschiedenis is ingegaan als de Pacificatie van Gent, werd mede mogelijk gemaakt door de toen onder alle gezindten heersende anti-Spaanse stemming, die voor een belangrijk deel het gevolg was van de enkele dagen eerder (4 november 1576) in Antwerpen door muitende Spaanse en Waalse troepen uitgevoerde plundering en slachtpartij (ooggetuigen schatte het aantal doden zelfs op 7000!).

Terugkeer en bloei

Bij de nieuw benoemde landvoogd diende de stedelijke regering van Den Bosch, ondersteund door de hoofdlieden van de gilden en door de Staten van Brabant, een dringend verzoek in om het bij de bevolking vanwege de vele geweldplegingen zeer gehate Duitse bezettingsgarnizoen uit Den Bosch weg te halen. Don Juan stemde uiteindelijk hierin toe. Nadat het garnizoen de stad in september 1577 had verlaten, werd een vrijcorps of schermersgilde opgericht, waarvan de meeste leden jonge mannen waren die eerder onder prins Willem van Oranje hadden gediend. Dit betekende dat de gereformeerden voor een belangrijk deel de dienst uitmaakten in dit schermersgilde.

Gebruikmakend van de gunstige bepalingen van de Pacificatie van Gent en van het Eeuwige Edict dat Don Juan in februari 1577 met de Staten-Generaal sloot (waarin onder meer bepaald was dat de Spaanse troepen zouden vertrekken, wat in april 1577 inderdaad plaatsvond), keerden in het najaar van 1577 vele gereformeerde ballingen uit Den Bosch naar hun vaderstad terug, onder wie ook Hendrik Agylaeus, die tijdens de eerste bloei een vooraanstaand man onder de gereformeerden was geweest. Dat werd hij nu weer. Opnieuw was er sprake van een bloeiende en groeiende gereformeerde gemeente. Soms begon de gereformeerde partij

zich te roeren. Zo werd door jongelieden van het Schermersgilde op het feest van Sacramentsdag (29 mei 1578) in het openbaar psalmen gezongen en een kruisbeeld stukgeslagen. In september 1578 durfden de gereformeerden het zelfs aan om - nadat hun verzoek om het gebruik van drie kerken door de stadsregering was afgewezen - uit eigen beweging de Sint-Pieterskapel en Sint-Jacobskapel weer voor hun erediensten in beslag te nemen. De magistraat protesteerde hier wel tegen bij het consistorium, maar bereikte niets. Kennelijk durfde de toch in grote meerderheid roomse magistraat het niet meer aan om streng tegen de gereformeerde gemeente op te treden.

In die tijd werd de gemeente door een drietal predikanten gediend. Twee van hen zijn waarschijnlijk dezelfde als in de jaren 1566-1567, te weten Jacobus Michaelis en Johannes Capito. De derde was de bekende ds. Caspar Grevinchoven (niet te verwarren met zijn remonstrantse zoon ds. Nicolaas Grevinchoven). Volgens de roomsen was het vooral ds. Michealis die met felle, opzwepende predicaties op de voorgrond trad. Voor de gereformeerde godsdienst was nu een tweede bloeiperiode aangebroken, die tot juli 1579 zou duren.

Verwikkelingen

Hoewel Den Bosch nog overwegend rooms was, steunde het in deze anti-Spaanse dagen in grote lijnen wel de politiek van de Prins en de Staten-Generaal. Omdat men de buik nog vol had van het recent vertrokken Duitse garnizoen, wilde men vanzelfsprekend geen Spaanse garnizoenen, maar ook geen garnizoenen van de Prins in de stad inlaten. De wens van (een deel van) de gereformeerden was echter anders. Enkele dagen nadat de gereformeerden twee kerken in beslag hadden genomen, zetten manschappen van het overwegend gereformeerde Schermersgilde, die belast waren met de bewaking van de Sint-Janspoort, deze open voor de troepen van de Prins. Helaas roken tegenstanders onraad. Door de inderhaast opgetrommelde burgers mislukte het plan om de stad 's nachts in stilte te overrompelen. Gereformeerden en eerder binnengesmokkelde geuzen togen vervolgens onder leiding van Agylaeus naar de Vughterpoort. Zij wisten daar de wacht uit te schakelen en de poort te openen. Maar de inmiddels in de benen zijnde, overwegend roomse schutterij dreef bijkans de gehele groep naar buiten en sloot de poort weer. De roomsen waren over deze pogingen van de gereformeerden zeer slecht te spreken.

Vanwege de oplopende spanningen werd onder druk van de Prins op 4 oktober in Den Bosch een religievrede afgekondigd, waarbij het aan de gereformeerden werd toegestaan om voortaan ook weer, evenals in de jaren 1566-1567, de Sint-Annakapel en Sint-Corneliuskapel voor hun erediensten te gebruiken. De godsdienstvrede bracht echter geen rust en vrede; fel bleven de roomsen en gereformeerden tegenover elkaar staan. Numeriek was de roomse partij verreweg het sterkst, maar de gereformeerde was zeker het machtigst, vooral door hun aanhang onder de gilden en onder een deel van de magistraat. Verder waren er nog steeds roomsen die niet de kant van de Hervorming, maar om economische of andere redenen wel de kant van de Prins kozen. Al met al was de situatie in Den Bosch complex en in wezen een wespennest.

Opnieuw op de vlucht

In september 1578 waren te Arnhem op initiatief van graaf Jan van Nassau ook beraadslagingen gestart om met overwegend protestantse gewesten te komen tot een nadere unie. Onder de bezielende leiding van graaf Jan kwam deze inderdaad tot stand. Ondertekening van wat later genoemd werd de Unie van Utrecht vond op 23 januari 1579 te Utrecht plaats. De vraag of Den Bosch zich bij deze Unie moest aansluiten, gaf in de stad nieuwe stof tot verdeeldheid. Uiteindelijk werd op 1 juli 1579 onder sterke druk van het Schermersgilde en op aandringen van onder meer mr. Agylaeus door de stadsregering in het openbaar verklaard dat Den Bosch de Unie van Utrecht had aangenomen. Dit strekte tot groot ongenoegen van de roomsen. Een uit verontwaardiging door een lid van de roomse schutterij gelost schot in de richting van het protestantse Schermersgilde mondde uit in een bloedig straatgevecht tussen beide partijen. Het gevolg hiervan was dat twee dagen later de afkondiging van de Unie van Utrecht weer onwettig verklaard werd. Inmiddels was ook bekend geworden dat Parma Maastricht had ingenomen. Tegelijk verspreidde zich nu het valse gerucht dat hij met zijn Spaanse leger op weg was naar Den Bosch 8) .

De gereformeerden vreesden het ergste. Zij sloegen daarom massaal op de vlucht. Ook een deel van de Prinsgezinde roomsen koos het hazenpad. De bekende geschiedschrijver Bor laat ons weten dat enkele duizenden mensen Den Bosch verlieten.

Met name zij die met hart en ziel rooms waren, bleven achter. Een en ander had tot gevolg dat de roomsen weer het heft in handen kregen. De stad ging over naar de kant van de koning. Gereformeerden die niet vrijwillig vertrokken waren, werden op advies van Parma gewoon de stad uitgezet en de contrareformatie werd overeenkomstig de bepalingen van Trente met voortvarendheid ter hand genomen. In de jaren die nu volgden, ontwikkelde Den Bosch zich tevens tot een toevluchtsoord voor die roomsen die elders door gereformeerde overheden verdreven waren. Ook dat waren veelal mensen die bewust rooms waren. In feite werd Den Bosch weer een echt rooms nest en werd daarom in die jaren wel aangeduid met de bijnaam 'klein rome'.

Ook aan de tweede gereformeerde bloeiperiode was helaas een radicaal einde gekomen. Het kan verkeren, zei Bredero. Dat is waar, maar het gehele beleid hiervan is van de Heere!

Neesken de Greeff

Toch bleven nog enkele aanhangers van de gereformeerde religie in het geheim in Den Bosch wonen. Tot hen behoorde ook de oude Neesken de Greeff. In 1582 werd zij ziek. Zij was toen 80 jaar oud en reeds 18 jaar lid van de gereformeerde gemeente aldaar, wat betekent dat zij zowel de eerste als de tweede gereformeerde bloeiperiode in Den Bosch bewust had meegemaakt. Haar ziekte werd steeds erger. Toen de buren dit vernamen, gaven zij dit door aan kanunnik Gijsbertus Masius van de Sint-Janskerk. Deze kwam terstond op ziekenbezoek, bood haar de hostie aan en zei: "Gij moet zeker geloven dat deze hostie uw Heere en God is, met vlees en bloed, zoals Hij aan het kruishout heeft gehangen". Maar de zieke antwoordde: "Ga weg van mij, ik heb een levende God in de hemel, Die mij zal zalig maken". Zij wilde niet naar de kanunnik luisteren en ontsliep in de Heere zonder het roomse sacrament ontvangen te hebben.

De kanunnik was hierover zeer verbolgen en wist uiteindelijk de hoogschout zo ver te krijgen dat deze haar lichaam van haar bed naar de markt liet sleuren. Niet over de drempel van haar huis, nee, dat was teveel eer voor zo'n ketter, maar als een onwaardige, dode misdadigster onder de drempel van haar huis door, na die eerst ondergraven te hebben. Op de markt aangekomen liet men daar waar gewoonlijk de galg stond, een kuil graven en wierp men op een schandelijke en verachtelijke wijze het lijk van deze oude, in Christus ontslapen vrouw erin.

Later, toen prins Frederik Hendrik Den Bosch veroverd had (1629) en de stad onder het bestuur van de Staten- Generaal had terugbracht, waardoor ook de zuivere prediking van Gods Woord weer in Den Bosch terugkwam, heeft men de stoffelijke resten van Neesken de Greeff laten opgraven en zijn die in het openbaar door de toenmalige gereformeerde kerkenraad, de krijgsraad en een aantal burgers naar de Sint-Jan overgebracht en daar op een eervolle wijze herbegraven 9 ).

Ten besluite

Vanwege zijn grote inzet voor de 'moederkerk' werd de genoemde kanunnik Masius in 1584 bevorderd tot plebaan van de Sint-Jan en weer tien jaar later tot bisschop van Den Bosch. Met man en macht heeft ook hij eraan meegewerkt om in Den Bosch alles weer rooms te maken. De ernstige en indringende waarschuwing van 25 juli 1584 heeft ook hij kennelijk in de wind geslagen. Op de avond van die dag had God Zijn heilig onge-

noegen getoond over het zingen van het Te Deum (Wij prijzen U, o God) door de kanunniken in de Sint-Janskathedraal, daar zij dit deden uit dankbaarheid voor de moord op prins Willem van Oranje. Die avond sloeg namelijk tijdens een hevig noodweer de bliksem in de toren van de Sint-Jan in en ontstond er een grote brand. De hoge middentoren brandde geheel af, klokken vielen uit de toren, altaren en orgel werden onherstelbaar beschadigd en het restant van de middentoren stortte brandend neer op de zuiderdwarsbeuk. De schade was zo groot dat het herstel tientallen jaren heeft geduurd en grote sommen geld heeft gevergd. Opnieuw dus een kennelijke sprake Gods in Den Bosch!

Om de roomse jeugd beter tegen het protestantisme te 'beschermen' wist bisschop Masius het in 1609 gedaan te krijgen dat in Den Bosch een college van de jezuïeten werd opgericht dat zorg droeg voor een - in romes oog - goede opleiding van de opgroeiende jeugd, overeenkomstig de opvattingen van het beruchte Concilie van Trente, dat de protestanten in de ban had gedaan.

De jeugd van Den Bosch en omgeving werd op die school geharnast tegen het Evangelie van vrije genade. Toen 50 jaar na de vlucht van de gereformeerden uit Den Bosch de stad in 1629 door prins Frederik Hendrik veroverd werd en protestantse predikers de stad en meierij Den Bosch weer in trokken, vonden zij daar dan ook geenszins een wel toebereide aarde voor de gereformeerde prediking. Maar daarover Deo volente de volgende keer meer.

Noten:

1) Een groot deel van de in deze aflevering gegeven informatie is afkomstig uit het artikel 'De Reformatorische beweging der XVIde eeuw te 's-Hertogenbosch', dat door dr. W. Meindersma in drie afleveringen gepubliceerd is in: Nederlandsch archief voor kerkgeschiedenis, deel 1 in: vol. 7, 1910, afl. 3, p. 262-276, deel 2 in: vol. 7, 1910, afl. 4, p. 380-392 en deel 3 in: vol. 8, 1911, afl. 1, p. 62-73. Ook is gebruikgemaakt van zijn proefschrift: De Gereformeerde Gemeente te 's Hertogenbosch. 1629-1635, Zaltbommel 1909, 272 pagina's, alsmede van de door hem op 10 november 1929 uitgesproken gedachtenisrede vanwege het toen 300-jarig bestaan van de hervormde gemeente te 's Hertogenbosch. Deze rede is gepubliceerd onder de titel: De Hervormde Gemeente te 's Hertogenbosch. 1629-1929, Huis ter Heide, z.j., 20 pagina's. Daarnaast hebben we geraadpleegd: J. van Haeringen Kzn., Geschiedenis der Kerkhervorming in Noord-Brabant en Limburg tijdens de 16e en 17e eeuw, Hoek van Holland 1910, 128 pagina's en P.Th.J. Kuijer, 's-Hertogenbosch. Stad in het hertogdom Brabant ca. 1185-1629, Zwolle z.j., 720 pagina's, alsmede het op zich gedegen artikel van drs. L.J.A. van der Laar, getiteld: 'De opkomst van de Reformatie in 's-Hertogenbosch ca. 1525-1565', in: Archief voor de geschiedenis van de Katholieke Kerk in Nederland, jrg XX, 1978, p. 114-140 (hierna te noemen: 'De opkomst') 2) Zie: Geschiedenis der Martelaren, Doesburg 1883, p. 144 en 148; zie ook: 'De opkomst', p. 124 3) L. van de Meerendonk en O. Praem, Tussen Reformatie en contrareformatie. Geest en levenswijze van de clerus in stad en meierij van 's-Hertogenbosch en zijn verhouding tot de samenleving tussen ± 1520 en ± 1570, Tilburg 1967, p. 61, 86, 159 en 194 (hierna te noemen: Tussen Reformatie en contrareformatie) 4) Zie: Geschiedenis der Martelaren, Doesburg 1883, p. 550-551. Volgens Van Laar is dit niet de geschiedenis van Gerard Hagens, maar zijn broer Jacob Hagens. Zie: 'De opkomst', p. 133 5) Tussen Reformatie en contrareformatie, p. 178 6) Voor de beschrijving van de periode vanaf de eerste beeldenstorm tot aan 11 april 1567 hebben we naast het artikel van dr. W. Meindersma vooral gebruikgemaakt van het door drs. L.J.A. van der Laar gepubliceerd artikel: 'De Beeldenstorm in 's-Hertogenbosch', in: Boschboombladeren, 's-Hertogenbosch, nr. 34, november 1986, p. 5-24. 7) Zie: Geschiedenis der Martelaren, Doesburg 1883, p. 798 8) L.P.L Pirenne, 's-Hertogenbosch tussen Atrecht en Utrecht. Staatkundige geschiedenis 1576-1579, Tongelo, z.j., p. 228-229. Dit proefschrift bevat een minutieus verslag van de ontwikkelingen in Den Bosch in de jaren 1576-1579. 9) Zie: Geschiedenis der Martelaren, Doesburg 1883, p. 898-899

Dit artikel werd u aangeboden door: In het spoor

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 oktober 2010

In het spoor | 56 Pagina's

REFORMATIE VAN STAD EN MEIERIJ DEN BOSCH -1-

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 oktober 2010

In het spoor | 56 Pagina's