Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De opvoeding van onze kinderen -13-

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De opvoeding van onze kinderen -13-

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

Inleiding

De bekende Nederlandse ‘Reformator’ ds. Jean Taffin (1529-1602), die goed bevriend is geweest met de tien jaar oudere Theodorus Beza (1519-1605), heeft in zijn bekendste, in het Nederlands vertaalde werk ‘De Boet-veerdicheyt des levens’ (1593) ook geschreven over “de schuldige plichten van vaders en moeders tegenover hun kinderen”. In het derde boek of deel van zijn werk wijdt hij maar liefst ruim 26 pagina’s hieraan. Met het oog op de nood der tijden op opvoedingsgebied dachten we er goed aan te doen om een gedeelte van zijn betoog hieronder af te drukken*). Voor het leesgemak zijn de woorden herspeld en soms hertaald weergegeven (met dank aan dr. J.A. Bunt) en zijn tussenkopjes geplaatst. Het is onze wens dat Taffins behartigenswaardige en van levenswijsheid getuigende woorden in deze tijden van verval en verleiding - waardoor het opvoeden nu nog zo veel moeilijker is! - voor die vaders en moeders die hun kroost overeenkomstig Gods Woord wensen op te voeden, nog tot steun mochten zijn.

Redactie

Ds. Taffin: “Zij die in de huwelijke staat zijn, worden vaders en moeders wanneer zij door Gods zegen kinderen voorbrengen. Laat ons dan nu vernemen welke de behoorlijke ambten of plichten zijn van de vaders en moeders jegens hun kinderen. (…)

Bidden en uit het hoofd leren

Allereerst dan van de zorg die ze behoren te hebben om hun kinderen tot God te leren bidden en om hen de artikelen van het Christelijke geloof en de Tien Geboden van buiten te leren opzeggen. Want gelijk als hun verstand en hart door deze oefeningen zullen opgewekt worden tot Godzaligheid en tot eerbied voor God de Heere, alzo zullen zij te zijner tijd - in leeftijd toenemende - hoe langer hoe meer verstaan wat zij van buiten geleerd hebben, om daaruit troost en lering te trekken tot zaligheid. En gelijk de tong des mensen eer wordt genoemd - onder andere om reden dat de mens door de spraak wordt onderscheiden van de onvernuftige beesten -, alzo is het behoorlijk dat zodra het kind begint te spreken, zijn tong ook aangewend zal worden tot eer van God, Hem aanroepende en de grondstukken van het geloof belijdende, mits sprekende van de wil van God, waarnaar Hij door ons gediend en geëerd wil zijn.

Bestraffen en verbeteren

Indien de ouders enig gebrek in hun kleine kinderen bemerken zoals van leugen, toorn, enige lust tot gierigheid, een kleinachting van vader en moeder, een genegenheid tot smijten en andere dergelijke gebreken en verdorvenheden, dan moeten zij die vlijtig en bijtijds bestraffen en verbeteren. Gelijk men ook de onkruiden uitrukt als zij nog klein zijn, zonder toe te staan dat zij het opwassen van andere goede kruiden beletten, ja, ook verstikken, zo men die mee liet opgroeien. Men ziet bij ervaring dat de moeders hun baby’s bakeren of in doeken winden en dat zij hun leden recht en op hun plaats zetten. (…) [En] als het kind de tongriem heeft, zo snijdt men die in opdat het daardoor niet belet zal worden vaardig te spreken. Met meer reden behoort men dan toe te zien dat de gebreken van de ziel niet toenemen wanneer men [zaken] door de vingers ziet, want de plicht van de vaders en moeders is om hun kinderen van de jeugd af aan tot de deugd te gewennen en te schikken.

Lezen en schrijven leren

Het is ook de schuldige plicht van de ouders zorg te dragen dat hun kinderen leren lezen en schrijven. Want dat is een groot hulpmiddel om door dit tegenwoordige leven te geraken en een schat die hun beter is als geld en goed. Daarom is ook de slappigheid die op dit punt in veel ouders gevonden wordt [namelijk in de tijd van Taffin, nu is er leerplicht; red.], te bestraffen. En anderzijds is het zo dat de naarstigheid die de vaders en moeders daarin betonen, de kinderen grotelijks tot hen verplicht. Maar het voornaamste doel hierin behoort niet te zijn de goede gelegenheid en nuttigheid die de kinderen daaruit scheppen wat dit leven aangaat, maar meest opdat ze het Woord Gods tot hun troost en onderrichting van de zaligheid mogen lezen. Daarom behoren de ouders ook hun kinderen te gewennen om dagelijks enkele hoofdstukken uit de Heilige Schrift te lezen, om hun genegenheid tot het Woord Gods meer en meer te buigen, om zich aan de spraak van de Heilige Geest te gewennen en om allengskens de hemelse leer te verstaan, opmerkende de voorbeelden van Gods ge-richten over de boze en weerspannige mensen en Zijn zegeningen over degenen die in Zijn vreze wandelen.

Athanasius zei hierom zeer wel: ‘Wilt gij dat uw kinderen u gehoorzaam zijn, houd ze en gewen ze tot de Goddelijke Woorden’. Dat dient grotelijks tot uw voordeel dat de kinderen de Heilige Schriften horen en lezen, want daaruit zullen zij leren: Eer uw vader en moeder. Maar gij doet regelrecht daartegen als gij uw kinderen opvoedt in de heidense geschriften, waaruit zij zeer boze dingen leren, wat niet geschiedt wanneer zij in de Heilige Schrift onderwezen worden.

Naarstig in de kennis en vreze Gods onderwijzen

Daarom behoren ook de vaders en moeders zich naarstig te bevlijtigen tot hetgeen wat God de Heere zo ernstig en menigmaal gebiedt, namelijk hun kinderen in de kennis en vreze Gods te onderwijzen en in het geloof van Jezus Christus. Agésilaüs, koning van Lacédemo-nië, gevraagd zijnde wat men de kinderen moest leren, antwoordde zeer wijs: ‘De dingen’, zei hij, ‘die ze zullen moeten gebruiken en te werk stellen als zij tot hun ouderdom zullen gekomen zijn’. Dit antwoord wijst erop dat het een dwaasheid is, de kinderen bezig te houden met ijdele, lichtvaardige en onnuttige dingen te leren, die men vergeet en achter zich laat naarmate de leeftijd toeneemt. Nu, zó hebben de ouders gewoonlijk wel zorg om hun kinderen enig handwerk of andere handelingen te doen leren, die ze, mannen geworden zijnde, ter hand zullen kunnen nemen om daardoor de kost te verdienen. De vaders die dit verzuimen, zijn het niet waard dat ze kinderen hebben! Daarom heeft ook eertijds een zekere wetschrijver, Solon geheten, ingesteld dat het kind dat door zijn vader of moeder niet was onderwezen en geholpen tot een bekwaam beroep om zijn brood te gewinnen, niet verplicht zou zijn om zijn ouders in hun ouderdom te onderhouden. Maar daar de ziel meer is dan het lichaam, zo is het ook bovenal de schuldige plicht van vaders en moeders om hun kinderen in hun jeugd te leren hetgeen zij, tot hun jaren gekomen zijnde, in het werk zullen moeten stellen om in dit leven God te eren en hiernamaals erfgenamen van het eeuwige leven te zijn.

Uitdrukkelijk geboden

Hiertoe moeten de ouders zichzelf voor ogen houden, ten eerste de vele geboden Gods zo uitdrukkelijk de vaders en moeders gedaan om hun kinderen in de Goddelijke leer te onderwijzen: Deze woorden die ik u heden gebied, zegt Mozes, zullen in uw hart zijn; dat is, zult gij ter harte nemen. En gij zult ze uw kinderen leren en daarvan spreken, als gij in uw huis zit en als gij op den weg gaat, en als gij nederligt en als gij opstaat (Deut. 6:6 en 7). Het woord dat bij ons overgezet is als ‘leren’, betekent in de taal waarin Mozes geschreven heeft, even zoveel alsof wij zeggen ‘inscherpen’. Daarmee te kennen gevende, dat gelijk wanneer men een stok of staak in de harde aarde wil steken, zo moet men ze scherp maken door er een punt aan te maken. Insgelijks moeten de ouders hun kinderen de Goddelijke leer inscherpen. En hoe zal dat geschieden? Wel, indien men hun zo menigmaal de hemelse leer voorhoudt dat ze zelfs in de allerplompste verstanden die men zou mogen vinden, ingedrukt wordt.

Desgelijks, nadat Mozes die schone lofzang beschreven heeft, bevattende zo menige opmerkelijke onderwijzingen (zoals ons dat verhaald wordt in Deuteronomium 32), zo voegt hij daar nog bij: Zet uw hart op al de woorden die ik heden onder ulieden betuig, dat gij ze uw kinderen gebieden zult, dat zij waarnemen te doen al de woorden dezer wet (Deut. 32:46). En de apostel Paulus vermaant de Christenen tot dezelfde plicht, gebiedende de vaders dat ze hun kinderen zullen opvoeden in de leer des Heeren, als hij zegt: En gij vaders, verwekt uw kinderen niet tot toorn, maar voedt hen op in de lering en vermaning des Heeren (Ef. 6:4).

De Bijbelheiligen in dezen navolgen

De voorbeelden van degenen die getrouw en gehoorzaam zijn geweest in het volbrengen van deze geboden Gods, behoren ons billijk de harten te bewegen om hen na te volgen. Nu betuigt God de Heere van Abraham, zeggende: Want Ik heb hem gekend, opdat hij zijn kinderen en zijn huis na hem zou bevelen, en zij den weg des HEEREN houden, om te doen gerechtigheid en gericht; opdat de HEERE over Abraham brenge hetgeen Hij over hem gesproken heeft (Gen. 18:19). Alzo geeft David aan zijn zoon Salomo zeer schone en heilige onderwijzingen voor zijn dood, hem vermanende de geboden Gods te houden en in Zijn vreze te wandelen: Als nu de dagen van David nabij waren dat hij sterven zou, zo gebood hij zijn zoon Salomo, zeggende: (…) En gij, mijn zoon Salomo, ken den God uws vaders en dien Hem met een volkomen hart en met een willige ziel; want de HEERE doorzoekt alle harten en Hij verstaat al het gedichtsel der gedachten. Indien gij Hem zoekt, Hij zal van u gevonden worden; maar indien gij Hem verlaat, Hij zal u tot in eeuwigheid verstoten (1 Kon. 2:1 en 1 Kron. 28:9). En het is niet alleen de schuldige plicht van de vaders, maar ook die van de moeders om hun kinderen in de kennis en vreze des Heeren te onderrichten. Gelijk als Bathséba, Davids huisvrouw, die haar zoon Salomo zeer schone leringen gaf, zoals blijkt uit zijn Spreukenboek, waar we lezen: De woorden van den koning Lemuël; de last waarmede zijn moeder hem onderwees (Spreuk. 31:1). En gelijk Paulus ook betuigt dat Timótheüs van de jeugd aan in de Heilige Schrift is onderwezen geweest. Desgelijks prijzende het geloof van zijn grootmoeder Loïs en van zijn moeder Eunïce, zeggende: Als ik mij in gedachtenis breng het ongeveinsd geloof dat in u is, hetwelk eerst gewoond heeft in uw grootmoeder Loïs en uw moeder Eunice; en ik ben verzekerd dat het ook in u woont (2 Tim. 1:5). Men moet niet twijfelen of hij is door beiden onderwezen geweest, in aanmerking nemend dat zijn vader een heiden was, zoals we lezen: En hij kwam te Derbe en Lystre. En zie, aldaar was een zeker discipel met name Timótheüs, zoon van een gelovige Joodse vrouw, maar van een Grieksen vader (Hand. 16:1).

Hiëronymus’ raadgevingen en zijn te hoge eis

Insgelijks ook Hiëronymus, schrijvende aan Leta, vermaant hij ze niet alleen om haar dochter van jongsaf in de Heilige Schrift te onderwijzen, maar hij verklaart haar ook wat ze haar dochter behoort te leren.

‘Dat ze de Goddelijke boeken moet beminnen’, zegt hij, ‘in plaats van de kostelijke gesteenten en de zijde. In welke boeken haar niet mogen behagen de bladzijden met verscheidene kleuren afgezet en bestreken, maar de onderscheiden en zuivere leer die het geloof gelijkvormig is. Dat ze als eerste het boek der Psalmen lere en dat ze zichzelf door zodanige lofgezangen van de wereld afsnijde. Dat ze door de Spreuken van Salomo deugdzaam lere leven. Dat ze zich gewenne door het boek Prediker om de wereldse dingen te verachten en te verfoeien. Laat ze in het boek van Job het voorbeeld van de deugd en van de lijdzaamheid volgen. Dat ze het Evangelie bij de hand neme, zonder hetzelve nog ooit uit haar hand te leggen. Dat ze van ganser harte de Handelingen en de brieven van de apostelen lere. En wanneer zij de schatkamer van haar hart met zodanige rijkdom zal versierd hebben, laat ze dan van buiten leren de Profeten en de boeken van Mozes, van de Koningen en Kronieken en van Ezra en Esther. Dat ze ten slotte het Hooglied van Salomo betrachte. Want als zij dat in het begin geleerd had, zo zou het haar beschadigd kunnen hebben, niet begrijpende de heilige gezangen van de geestelijke bruiloft onder de vleselijke woorden. Dat ze al die apocriefe boeken vermijde. Laat ze altijd de boeken van Cyprianus, Athanasius en Hilarius in de hand hebben’.

Het schijnt wel dat Hièronymus veel, ja, meer vereist dan een Christelijke dochter, ja, zelfs zeer ijverig zijnde, zou kunnen volbrengen. Maar laat een zodanige vermaning de dochters, ja, de mannen en de vrouwen van onze tijd schaamrood maken, die van deze schuldige plicht [van het van buiten leren; red.] zózeer vervreemd zijn dat ze nauwelijks één tekst van de Heilige Schrift zouden kunnen opzeggen, hetzij tot hun troost, hetzij dan om de dwalingen van de ketters te weerleggen, hetzij ook om hun naasten te stichten.

Ook in de leer van de sacramenten

Verder zo wordt de vaders en moeders geboden om hun kinderen te onderwijzen niet alleen in het Woord, maar ook in het verstaan van de sacramenten, offeranden en andere heilige instellingen van God. Wanneer uw zoon, zegt Mozes, u morgen zal vragen, zeggende: Wat zijn dat voor getuigenissen en inzettingen en rechten, die de HEERE onze God ulieden geboden heeft? Zo zult gij tot uw zoon zeggen: Wij waren Farao’s dienstknechten in Egypte, maar de HEERE heeft ons door een sterke hand uit Egypte uitgevoerd. En de HEERE gaf tekenen en grote en kwade wonderen in Egypte, aan Farao en aan zijn ganse huis, voor onze ogen; en Hij voerde ons vandaar uit, opdat Hij ons inbracht om ons het land te geven, dat Hij onzen vaderen gezworen had. En de HEERE gebood ons te doen al deze inzettingen, om te vrezen den HEERE onzen God, ons voor altoos ten goede, om ons in het leven te behouden, gelijk het te dezen dage is. En het zal ons gerechtigheid zijn, als wij zullen waarnemen te doen al deze geboden voor het aangezicht des HEEREN onzes Gods, gelijk als Hij ons geboden heeft (Deut. 6:20-25).

En inzonderheid wat het paaslam betreft, zegt Mozes: En het zal geschieden wanneer uw kinderen tot u zullen zeggen: Wat hebt gij daar voor een dienst? Zo zult gij zeggen: Dit is den HEERE een paasoffer, Die voor de huizen der kinderen Israëls voorbijging in Egypte, toen Hij de Egyptenaars sloeg en onze huizen bevrijdde (Ex. 12:26 en 27).

De ouders zijn insgelijks belast geweest om hun kinderen te leren wat het gebod te betekenen had (…) van het lossen van al de eerstgeborenen, zeggende: Wanneer het geschieden zal dat uw zoon u morgen zal vragen, zeggende: Wat is dat? zo zult gij tot hem zeggen: De HEERE heeft ons door een sterke hand uit Egypte, uit het diensthuis, uitgevoerd. Want het geschiedde toen Farao zich verhardde ons te laten trekken, zo doodde de HEERE alle eerstgeborenen in Egypteland, van des mensen eerstgeborene af, tot den eerstgeborene der beesten; daarom offer ik den HEERE de mannetjes van alles wat de baarmoeder opent; doch alle eerstgeborenen mijner zonen los ik (Exod. 13:14 en 15).

En gelijk als Jozua het volk van Israël beval dat ze twaalf stenen uit de Jordaan zouden nemen, die ze droogvoets waren overgegaan, en dat ze deze tot een eeuwige gedachtenis zouden oprichten, alzo belastte hij ook de vaders om hun kinderen te onderrichten wat die stenen beduiden, om de wonderbare weldaden Gods daardoor te gedenken.

Weten de ouders het zelf wel?

Uit het voorgaande blijkt duidelijk dat het de plicht en het ambt van Christelijke vaders en moeders is om hun kinderen te onderwijzen. Maar hoe kwijten zij zich daarin? Zij zelf - immers de meesten - weten niet wat de Heilige Doop en het Heilig Avondmaal betekent en waarom deze sacramenten ingesteld zijn. Hoe zullen zij dan deze geboden Gods tewerkstellen, namelijk om hun kinderen in de Goddelijke leer te onderwijzen? Wanneer zij vragen zullen: ‘Wat betekent het water waarmee het kind gedoopt wordt? En wat betekent het brood en de wijn die men in het Heilig Avondmaal uitdeelt?’ Hoevelen zijn er die het weten en dat zouden kunnen te kennen geven? Wat is dit dan voor een onachtzaamheid in vele vaders en moeders om niet toe te nemen om God gehoorzaam te zijn in een zo noodzakelijk en vereist werk om hun kinderen te onderrichten?

Ook de loffelijkheden des HEEREN vertellen

De ouders behoren ook vlijtig de wonderlijke werken des Heeren aan te wijzen zowel in de kastijding van Zijn volk en in de verlossing van de Kerk als in het bestraffen van Zijn vijanden, en hun kinderen daarvan mededeling te doen om hen te leren God de Heere te vrezen en op Hem al hun vertrouwen te stellen. Alleenlijk wacht u, zegt Mozes, en bewaar uw ziel wel, dat gij niet vergeet de dingen die uw ogen gezien hebben; en dat zij niet van uw hart wijken al de dagen uws levens; en gij zult ze uw kinderen en uw kindskinderen bekendmaken (Deut. 4:9). Deze plicht wordt nog breder meegedeeld in de achtenzeventigste Psalm, alwaar de profeet spreekt: Ik zal mijn mond opendoen met spreuken; ik zal verborgenheden overvloediglijk uitstorten van oudsher, die wij gehoord hebben en weten ze, en onze vaders ons verteld hebben. Wij zullen het niet verbergen voor hun kinderen, voor het navolgende geslacht, vertellende de loffelijkheden des HEEREN, en Zijn sterkheid en Zijn wonderen, die Hij gedaan heeft. Want Hij heeft een getuigenis opgericht in Jakob, en een wet gesteld in Israël, die Hij onzen vaderen geboden heeft, dat zij ze hun kinderen zouden bekendmaken, opdat het navolgende geslacht die weten zou, de kinderen die geboren zouden worden; en zouden opstaan en vertellen ze hun kinderen; en dat zij hun hoop op God zouden stellen en Gods daden niet vergeten, maar Zijn geboden bewaren; en dat zij niet zouden worden gelijk hun vaders, een wederhorig en wederspannig geslacht, een geslacht dat zijn hart niet richtte, en welks geest niet getrouw was met God (Ps. 78:2-8).

Hizkfa, koning van Juda, zijnde van een zeer zware ziekte genezen, betuigt dat de vrucht van deze verlossing was God te loven en zijn kinderen tot dezelfde plicht te onderrichten: De levende, de levende, die zal U loven, gelijk ik heden doe; de vader zal den kinderen Uw waarheid bekendmaken (Jes. 38:19). En God de Heere Zijn volk zeer zwaar gestraft hebbende, zegt door de profeet Joël: Hoort dit, gij oudsten, en neemt ter ore, alle inwoners des lands. Is dit geschied in uw dagen of ook in de dagen uwer vaderen? Vertelt uw kinderen daarvan, en laat het uw kinderen hun kinderen vertellen, en derzelver kinderen aan een ander geslacht (Joël 1:2-3).

Ten besluite

De vaders en moeders kunnen uit het voorgaande begrijpen hoe ver hun ambt strekt om hun kinderen in de Goddelijke leer te onderwijzen en om hen met de wonderlijke werken des Heeren bekend te maken, opdat ze daardoor in de harten van hun kinderen een rechte Godvrezendheid en omhelzing van het eeuwige leven zullen inprenten en zij alzo op de weg mogen gebracht worden van de ware kennis en gehoorzaamheid aan God. Maar wat zal men ervan zeggen? Daar worden wel zó onwetende vaders en moeders gevonden dat zij hun kinderen niet zouden kunnen onderwijzen, zelfs al zouden zij dat willen. Nu, gelijk deze onverstandigheid de Christenen geenszins betaamt, alzo behoorde het gevoelen daarvan hen aan te sporen om in de kennis van het Woord en de werken Gods toe te nemen. Ten eerste tot hun eigen troost en zaligheid en ten andere om de bekwaamheid te hebben om hun kinderen te mogen onderwijzen. Men leest van velen die alreeds tot hun ouderdom gekomen zijn, dat zij nochtans of de Hebreeuwse en Griekse taal of enige vrije kunsten geleerd hebben. En er is oudtijds iemand geweest die gezegd heeft dat hij nog zou willen leren, al was hij zelfs met één voet in het graf. Nu dan, hetgeen waar wij van spreken dat betreft niet alleen de vrije kunsten of enige vreemde talen, die alleen in dit tegenwoordige leven dienstbaar zijn, maar het betreft veel meer de kennis die nodig is om God te eren en tot het eeuwige leven te komen. Zo behoren ouders dan in een zo nodige zaak toe te nemen, liever later dan nooit. En dat niet slechts ten aanzien van hun eigen persoon, maar ook - gelijk gezegd is - om hun kinderen te onderrichten, naar het uitwijzen van zo vele geboden des Heeren die zo uitdrukkelijk zijn en dikwijls herhaald worden. Men leest van een Griekse vrouw, die moeder zijnde de vrije kunsten leerde om haar kinderen in dezelve te mogen onderwijzen, waarom zij ook zeer werd geprezen. Hoeveel te meer dan behoren de Christelijke vaders en moeders zorgvuldig en ijverig te zijn om in de Goddelijke leer toe te nemen, ja, al was het alleen maar om hun kinderen in dezelve te onderwijzen”.


AANSPRAAK EN RAAD VAN MEJUFFROUW CJ.M. SIEBEN

“O [kinderen], hoe gaarne had ik gewild dat al de haren van mijn hoofd vaardige pennen waren geweest om de eer van Zijn Naam te beschrijven, dat de verheffing Gods in mijn en aller keel ware geweest en dat mijn en aller hart altijd voor Hem klopte. Vaak heb ik, de werken Gods ziende, zoals bomen, planten, bloemen en gras, in mijn binnenste uitgeroepen: ‘Loof den Heere’, doch met David er achteraan moeten zeggen: ‘En gij, mijn ziel, loof gij Hem bovenal’. Want, dacht ik, niemand heeft er groter reden toe dan ik, worm, nieteling en albederf-ster. God heeft op mij willen neerzien, mij bestralen met Zijn liefde en gunst en dat op zulk een lankmoedige, goedertierene en heilige wijze, en heeft mij, onwillige, zo liefderijk getrokken en gewillig gemaakt om Hem te kennen en in die kennis zulk een zaligheid te vinden of te ondervinden, gelijk geschreven staat: ‘En dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, den enigen waarachtigen God, en Jezus Christus, Dien Gij gezonden hebt’.(…) Och, legden wij ons met het gehele Christendom, ja, ook de ware Christenen niet uitgesloten, eens eerlijk bij God neer. O, hoe moet dan schaamte ons aangezicht bedekken vanwege onze ontrouw, liefdeloosheid voor God en Zijn zalige dienst. O, hoe behoorde de verheffing Gods in onze kelen te zijn! En hoe behoorden wij te strijden tegen afval en afwijking in leer en leven in deze zo donkere dagen. Doch vooral eenieder in zijn eigen huis en land. Onthoudt het kinderen, dat het daar altijd beginnen moet en dat het nooit recht staat als ons eigen kwaad ons niet het meeste drukt en voor God verootmoedigt. Anders zijn het maar wettische overtuigingen van een schuldig geweten. De ware vernedering maakt ons hart week voor God over onze ongelijkvormigheid aan Zijn Goddelijk deugdenbeeld. (…).

De Heere schonk onze voorvaderen Zijn bijzondere genade om zich in vervolging en geloofsstrijd helden te betonen tegen dwaling en bijgeloof, zodat zij hun goed en bloed over hadden voor God en Zijn zalige dienst, doordat de Heere hen zo bijzonder ondersteunde met geloofsmoed en lijdzaamheid te midden van hun lijden voor waarheid en recht. Hetwelk men in de vaderlandse geschiedenisboeken, reformatie- en ook martelaarsboeken duidelijk lezen kan. Vriendelijk verzoek ik u te doen - als ik er niet meer ben om het u te zeggen - dat gij en uw-kinderen u daarin onderhouden zult”.

-Mej. C.J.M. Sieben, Aanspraak en raad, Gorinchem z.j., p. 86-87, 89, 95 (herspeld)-

*) J. Taffin, De Boetveerdicheyt des levens, Amsterdam 1614, 7e druk, fol. 203-206

Dit artikel werd u aangeboden door: In het spoor

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 december 2010

In het spoor | 52 Pagina's

De opvoeding van onze kinderen -13-

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 december 2010

In het spoor | 52 Pagina's