Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Protestantse vorstenhuizen in Duitsland -1-

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Protestantse vorstenhuizen in Duitsland -1-

Het vorstelijk huis Zu Sayn-Wittgenstein-Berleburg

17 minuten leestijd

Inleiding

Dit is het eerste artikel in een serie over protestantse vorstenhuizen in Duitsland. Kerk en staat waren en zijn in Duitsland nauw met elkaar verweven. Nog steeds kunnen Duitse burgers ervoor kiezen om kerkbelasting te betalen, die geïnd wordt door de Duitse overheid. Een meerderheid van het Duitse volk kiest hiervoor. Met name de roomse kerk en de Evangelische Kirche Deutschlands (EKD) (een samengaan van de Evangelisch-Lutherse Kerk en de van oorsprong calvinistische Evangelisch-Reformatorische Kerk) profiteren hiervan. De kerkbelasting van roomse leden wordt afgedragen aan de roomse kerk en met het geld afkomstig van EKD-leden worden de kerken en predikanten van dat kerkverband betaald.

Niet alleen in Nederland, maar ook in Duitsland zijn er nog veel overblijfselen van het protestantisme. Zo ook in het land Wittgenstein en in Bad Berleburg, een stadje van ongeveer 8.500 inwoners in het midden van het prachtige Sauerland. Het plaatsje is bekend vanwege het Slot Berleburg, de woonplaats van het vorstengeslacht Zu Sayn-Wittgenstein-Berleburg. Momenteel wordt het slot bewoond door vorst Richard en zijn vrouw Benedikte van Denemarken (een zuster van de Deense koningin Margarethe). Volgens de overlevering heeft koningin Beatrix hier voor het eerst prins Claus ontmoet. Het bankje waar ze op gezeten hebben, wordt nog steeds door de gidsen aangewezen bij een rondleiding door het slot. De familie Zu Sayn-Wittgenstein-Berleburg is het onderwerp waarover dit artikel gaat. Een gemoedelijke vorstelijke familie die gezien is bij de inwoners1).

Oud geslacht

De stad Bad Berleburg (de toevoeging Bad is er later bijgekomen) kent een Evangelische Kirche met 5.276 leden (in de stad wonen 8.500 mensen anno 2010). Men gebruikt daar nog de Heidelbergse Catechismus. Overigens betekent dit niet dat deze kerk niet geseculariseerd is. Dat is helaas wel het geval. Er komen zondags zeer weinig mensen naar de kerk en op veel punten wijken de predikanten af van de oude waarheid die naar de Godzaligheid is.

In deze kerk is een bank gereserveerd voor de graven Zu Sayn-Wittgenstein-Berleburg, die nog regelmatig ter kerke komen2‘. Het vorstendom Zu Sayn-Wittgenstein-Berleburg is een oud geslacht.

Wittgenstein is een heuvelachtig gebied in het Sauer-land waar vroeger veel armoede heerste. De mensen leefden er van de opbrengst van de land- en bosbouw. Al sinds de 12e eeuw zijn hun landheren, de graven van Wittgenstein of Berleburg, bekend. Graaf Werner (gestorven 1215) wordt als eerste genoemd in een oorkonde uit 1174. In 1349 sterft de familie Wittgenstein in de mannelijke linie uit. Graaf Salentin von Sayn (gestorven 1392) nam het bezit over. Vanaf die tijd voeren de graven de naam Zu Sayn-Wittgenstein3).

Reformatie

Zoals elders in Europa veranderde rond 1500 de Duitse samenleving diepgaand. Hieraan waren verschillende oorzaken schuldig. Culturele contacten met het Oosten vervielen vanwege de oprukkende Turkse legers. In het Westen werd de nieuwe wereld ontdekt (Columbus 1492). De financiële situatie veranderde: vorstenfamilies gingen rekening houden met bankiers. Deze ontwikkeling leidde ertoe dat vorsten steeds meer streefden naar zelfvoorziening (autarkie) van hun staat, omdat ze hun eigen gezag als absoluut beschouwden. Ook stelden veel vorsten een beroepsleger in om hun gezag te versterken. Daarnaast veranderde de cultuur grondig door de heropleving van de klassieke oudheid die zelfstandig empirisch onderzoek van mens en natuur bevorderde4). Deze ontwikkelingen lieten de roomse kerk niet onberoerd.

In deze dagen werkte de Heere krachtig in het hart van de jonge monnik Maarten Luther. De op 10 november 1483 in Eisleben geboren Luther kwam door toedoen van zijn prior Johan von Staupitz in Wittenberg terecht. Daar doceerde Luther, die in 1512 gepromoveerd was tot ‘doctor der Heilige Schrift’, onder andere over de Psalmen (1513-1515), de brief aan de Romeinen (1515-1516), die aan de Galaten (1516) en die aan de Hebreeën (1517-1518) en daarna nog een keer over de Psalmen5). Hierin valt op dat Luther steeds meer nadruk legde op het eenzijdige werk Gods en ieder menselijk aandeel afwees.

In deze jaren worstelde Luther met de vraag hoe hij een genadig God kon verkrijgen. Vooral aan de aflaat had hij een grondige hekel. Dat was menselijke bedriegerij, superstitie en bijgeloof. “Wanneer het muntje in het kistje klinkt, het zieltje in de hemel springt” was een gruwel in Luthers ogen. Vandaar ook dat hij op 31 oktober 1517 de 95 stellingen tegen onder andere de aflaat op de slotkapel van Wittenberg spijkerde. Een voor die tijd normale manier om tot discussie te komen met anderen. In dit geval echter leidde het tot de Reformatie. Het ging tenslotte om de drie sola’s: sola gratia (alleen door genade), sola scriptura (alleen door het Woord) en sola fide (alleen door het geloof). De roomse kerk kon mensen niet zalig maken, evenmin een aflaat of goede werken. Het was alleen door Gods reddende genade dat een mens zalig kan worden. Van eeuwigheid heeft God Zijn volk uitverkoren, ze worden in de tijd toegebracht. Jaren later moest Luther zich verantwoorden voor de roomse kardinaal Cajetanus. Op diens vraag: “Revoca! (Herroep!)”, zei Luther met toornige ogen: “Ego non revoca ex Biblia demonstrata (ik herroep niet, tenzij u het uit de Bijbel kunt bewijzen)”. Op de Wartburg zette Luther (jonker Georg) in korte tijd de Bijbel over in het Duits, de zogenaamde Lutherbijbel.

Vanuit Wittenberg en vanuit Genève verspreidde zich de nieuwe leer die naar de Godzaligheid is, en in de stikdonkere roomse bijgeloofsnacht brak het licht van de Reformatie door.

In 1534 werd in Bad Berleburg en Wittgenstein voor de eerste maal gepreekt zoals Luther en Calvijn het bedoelden. Gravin Margarethe Hennenberg was hiervan de oorzaak. Zij bewoog haar man om over te gaan naar de Reformatie. Overigens heeft zij dit heel duur moeten betalen. Haar kind werd door een lid van haar hofhouding vergiftigd en is op een vreselijke wijze gestorven6). In 1555 stelt graaf Willem (Wilhelm) de Oude een nieuwe kerkordening op naar Hessisch voorbeeld, dat wil zeggen een Lutherse kerkordening met een gereformeerd accent. Hierin zit al een aanwijzing van de voorkeur voor het calvinisme onder de graven van Berleburg.

Lodewijk (Ludwig) de Oude (1532-1605)

Graaf Lodewijk de Oude was een bereisd man. Hij was in Parijs, Orleans, Padua etc. geweest en had daar theologie (!) en rechten gestudeerd. Hij sprak verscheidene talen, onder andere Grieks, Latijn, Frans en Italiaans. Ook was hij hofkamerheer van paus Paulus IV geweest. Ondanks dat koos hij later voor de Reformatie. Zijn lijfspreuk was: Simulatum Nihil Diuturnum (niets wat geveinsd wordt, houdt stand)7).

In 1556 keerde hij terug naar Wittgenstein, dat inmiddels luthers c.q. calvinistisch was geworden. In 1558 werd Lodewijk de Oude graaf-regent en de jaren daarna leidde hij het graafschap verder naar de Reformatie. In 1563 en 1565 wijzigde hij de kerkordening richting een gereformeerde.

Hij zette zich in voor het behoud van de Wittgensteinse bossen en stelde in dat voor elke gekapte boom een nieuwe geplant moest worden. Veel bomen werden gekapt vanwege de houtskoolproductie, wat een enorme kaalslag van de Sauerlandse bergen tot gevolg had.

Lodewijk de Oude stond bekend om zijn kennis van het recht. In 1567 liet hij de stadsstatuten opstellen. Hij vervulde in zijn rijk een duidelijke voorbeeldfunctie8). Eind 1570 ging graaf Lodewijk over tot het calvinisme. De aanzet tot deze keuze is al terug te vinden in de kerkordeningen van 1555 (Willem de Oude), 1563 en 15659).

In 1570 moest er tijdelijk gekerkt worden in het raadhuis en in 1575 werd er een nieuwe kerk gebouwd, die sober werd ingericht overeenkomstig de reformatorische ‘traditie’. De roomse afgodendienst werd in stad Berleburg verboden, maar nog niet in het gehele graafschap.

Stadsstatuten

In 1580 werden de stadsstatuten herschreven en op 10 juni 1581 werden ze bekrachtigd door notaris Philipp Ketzerbach te Marburg. Deze statuten kwamen op een unieke manier tot stand, namelijk door een samenwerking tussen graaf Lodewijk, de burgemeester en de stadsraad. Hierin werden de verplichtingen tussen de landsheer, de kerk (!) en de school vastgelegd. De macht van de burgemeester en de stadsraad nam hierdoor toe. Nog later in 1592 en 1597 versterkte graaf Lodewijk de macht van de burgemeester10). Door invoering van Wollzoll (tol op schapenwol) en Wegegelder (tol op wegen) ging het ook beter met de financiering van de stadsuitgaven. Ook mocht de stad de rechten van de Feldbußen zelf houden (soort boetes).

Caspar Olevianus

Twee keer (1574-1577 en 1592-1594) was graaf Lodewijk groothofmeester bij keurvorst Frederik III van de Pfalz (1515-1576) in Heidelberg. Deze contacten zorgden ervoor dat hij in contact kwam met Zanchius en Heinrich Bullinger11). In 1577 nam hij de uit Zuid-Duitsland verdreven opsteller van de Heidelbergse Catechismus, Caspar Olevianus (1536-1587), in Berleburg op (Olevianus werd geboren in Trier als zoon van een raadsheer en stierf op 15 maart 1587 aan de gevolgen van een ongeval. Hij is in Herborn begraven, waar hij eerste rector van de hogeschool was). Caspar Olevianus zette zich uitermate in voor het schoolwezen in Ber-leburg en gaf de grafelijke kinderen onderwijs. Ook kwam er door zijn toedoen en met behulp van graaf Lodewijk een Latijnse school in Berleburg12). De staat stimuleerde de komst van Christelijke scholen, zodat de burgers opgevoed werden tot goede Christenen13). Nog steeds herinneren de namen van twee scholen in Berle-burg aan het roemruchte verleden: Johannes Althusius Gymnasium en de Ludwig zu Sayn-Wittgenstein-Schule (genoemd naar graaf Lodewijk de Oude).

In 1578 schafte Lodewijk in het gehele graafschap de altaren en de beeldendienst af en ging hij en het graafschap over tot de gereformeerde confessie14). Ook werd het Heilig Avondmaal ingesteld met brood en wijn en niet langer met een hostie, en de liturgische gewaden werden verkocht15).

Rechtspraak en bestuur van Berleburg

Zoals aangegeven was Lodewijk de Oude een rechtsgeleerde. Hij veranderde de eedprocedure. Rond 1551 moest een burger een zogenaamde Untertaneneid (on-derdaneneed) afleggen aan de vorst. Vanaf dan moest het niet langer voor de graaf, maar elk jaar bij de burgemeester op het raadhuis. Het gevolg was dat de burgers meer wilden doen in het belang van de stad. In 1574 werd door de burgerij begonnen met de bouw van een nieuwe stadskerk, die in 1575 klaar kwam. Opvallend in de kronieken hierover is het bijzondere aandeel van vrouwen, dat apart genoemd wordt. De slotkerk op het kasteel en de stadskerk worden nu gescheiden16). De binding tussen de stad en de graaf blijft echter.

De stad Berleburg was in 4 wijken verdeeld (Oberstadt, Unterstadt, Hain en Galgenasse).

Elke wijk had een Gemeinsmann (man voor het algemeen welzijn c.q. de gemeenschap). Deze mannen waren verantwoordelijk voor de bouw in de stad en hielden opzicht over de burgers. Ze hadden ook de zorg over de Hude- und Triftrechte (rechten voor het hoeden en weiden) en een financieel controlerecht. Eigenlijk vervulden ze een soort politiefunctie. Elke maand moesten de Gemeinsmänner verslag aan de stadsraad doen. Op 2 april 1656 werd het Gemeinsmännerrecht bekort tot drie of vier jaar. Ze mochten dus drie of vier jaar in dit ambt blijven. Toch stond de stadsraad vaak tegenover de Gemeinsmänner. De rol van de Gemeinsmann was volgens Friedrich August Jost (1774-1847) eigenlijk ook oppositie voeren. Dit alles resulteerde erin dat er maar weinig burgers Gemeinsmänner wilden worden. In 1665 werd hier sterk over geklaagd. Was men eenmaal Gemeinsmänner geweest, dan kwam men ook snel in de stadsraad. Dus eigenlijk functioneerde het als een soort reservoir voor toekomstige raadsleden17).

Ook de rechtspraak werd door Lodewijk veranderd. De burgemeester kreeg het zogenaamde recht van Angriff (recht tot aanval, tot aanklagen) terug. Dat hield in dat de burgemeester zelf mocht rechtspreken (in plaats van de graaf). De graaf hield het recht van Blutgerichts-barkeit (halszaken) voor zichzelf. Dus de zware zaken. De rechtspraak vond plaats in het raadhuis (Rügege-richt). De deelnemers waren de grafelijke Oberschult-heißen (hoofdschout), de grafelijke rentmeester, de burgemeester, de stadschrijver (tegenwoordig gemeentesecretaris of griffier) en acht rechters (totaal twaalf personen), die belangrijke burgers waren. Vier van de rechters kwamen uit de stadsraad en vier uit de omliggende gemeenten. Dit gericht gold zowel de stad als het omliggende land. De Gemeinsmänner moesten de verdachte voorbrengen bij de magistraat, die ze opschreef in een Rügebuch (gerechtsboek of gerechtelijke notulen). Deze zittingen werden altijd aangekondigd door driemaal met de klok te luiden tussen zes en negen uur ‘s morgens. Belangstellenden konden er dan bij zijn. Aan het begin van het proces werd de Gerichtsordnung (regeling van het gerecht) voorgelezen en iedereen kon zijn klacht daarna inbrengen. Men was niet mals in het straffen. In 1522 werd de veroorzaker van de stads-brand ter dood veroordeeld (‘gevierteilt’)18). Ook in de achttiende eeuw werd de doodstraf nog toegepast. En wel op Johann Jost Weygant die zijn vrouw met een bijl doodde. Hij werd onthoofd.

Veel contacten

De keuze van de vorst bepaalde ook de keuze van het volk. Zo had de graaf contact met Johannes Althusius (1557-1638) uit Diedenshausen (een plaatsje vlakbij Berleburg). Deze kwam ook naar Berleburg, hij was een gereformeerde staatkundige rechtsgeleerde. Althusius schreef in 1604 zijn bekende boek Politika. Een herinneringssteen ter nagedachtenis van hem vermeldt: Kämpfer für Volksfreiheit in einer Christlichen Rechtsordnung (voorvechter van de volksvrijheid in een Christelijke rechtsgemeenschap)19). Althusius was aanwezig op de Synode van Emden en correspondeerde met veel Nederlandse predikanten en professoren uit die tijd. Zo schreef hij in een brief van 7 december 1611 naar ds. Sybrandus Lubbertus (1555-1625) dat hij blij was dat deze zich tegen de dwalingen van de predikant Conrad Vorstius keerde en dat de Duitse geleerde Gereformeerde professoren zich zorgen maakten over de in Holland voortsluipende pest van vrijzinnigheid (waarmee hij het arminianisme bedoelt), die volgens hem veroorzaakt werd door de “libertas Belgica” oftewel de tolerantie van Holland20). Althusius drukte zijn stempel op het Berleburger vorstenhuis.

Ook met bekende theologen uit die tijd, onder meer de uit Zurich afkomstige Heinrich Bullinger, hield de graaf nauw contact. De getuigen zijn de omvangrijke dagboeken en briefwisselingen die nog steeds in het archief van het slot Berleburg liggen en nauwelijks onderzocht zijn.

Lodewijk von Sayn zu Wittgenstein (zo noemde hij zichzelf) is twee keer getrouwd. In 1559 met gravin Anna van Solms-Braunfels (gestorven 1565) en in 1567 met gravin Elisabeth van Solms-Laubach (gestorven 1599). Uit beide huwelijken werden in totaal 22 kinderen geboren. Lodewijk stierf op 2 juli 1605. In zijn testament stond dat het graafschap over de oudste drie zonen moest verdeeld worden, te weten:

1. Lodewijk de Jongere (1571-1634). Hieruit is het geslacht Zu Sayn-Wittgenstein-Hohenstein voortgekomen.

2. Wilhelm III (1569-1623). Hieruit is het geslacht Zu Sayn-Wittgenstein-Sayn voortgekomen. Dit geslacht sterft in 1846 uit.

3. Georg V (1565-1631), stamvader van het geslacht Zu Sayn-Wittgenstein-Berleburg, dat vanaf 1792 de rijksvorstentitel mocht dragen. Georg V kreeg het noordelijke deel van het graafschap Wittgenstein, Züschen, de Medebacher Zehnt en de heerlijkheid Neumagen aan de Moezel. Dit werd de familie waarover het in het verdere van dit artikel gaat; de familie Zu Sayn-Wittgenstein-Berleburg.

Vorstengeslacht

Georg V werd geboren op 30 april 1565 en is overleden op 16 december 1631. Evenals zijn broers kreeg Georg V zijn opleiding aan de universiteit van Marburg, een protestants bolwerk. Op 13 juni 1596 trouwde hij met Elisabeth, gravin van Nassau-Saarbrücken (1572-1607). Haar moeder is een zuster van prins Willem van Oranje. En op 7 november 1608 hertrouwde hij met Maria Juliane, gravin van Nassau-Dillenburg (1592-1648), een kleindochter van Graaf Jan van Nassau. Uit het eerste huwelijk werden negen kinderen geboren en uit het tweede vijf. Tijdens zijn regering begon de Dertigjarige Oorlog waarin de Zweedse koning Gustaaf Adolf een belangrijke rol vervulde. In 1623 kwamen de eerste inkwartieringen rondom Berleburg. Dit ontlokte de graaf de uitspraak dat de vreemde soldaten de baas waren in het land en niet hij. De marsen van legers door zijn graafschap en de pest eisten in de jaren daarna veel slachtoffers.

Evenals Lodewijk de Oude legde Georg V veel nadruk op de opvoeding en opleiding van zijn zonen. Lodewijk Casimir en zijn broer Ernst moesten een opleiding in Genève volgen. Voordat ze daar naar toegingen, zijn ze echter eerst nog een jaar in Lausanne (Zwitserland) gaan studeren, omdat in Genève toen de pest rondwaarde. Ze kregen niet alleen onderwijs in het vak Frans, maar ook in godsdienst en ethiek. De calvinistische geest van Lodewijk de Oude leefde zo in de familie voort.

Lodewijk Casimir (1598-1643), de nieuwe graaf, trouwde op 26 augustus 1627 met Elisabeth Juliane, gravin van Nassau-Saarbrücken (1598-1647). In 1643 werd Lodewijk Casimir door straatrovers tijdens een onweer vermoord in de omgeving van Marburg. Hij had twee zonen.

Zoon Georg Wilhelm (1636-1684) werd als zevenjarige na de laffe moord op zijn vader regent. Het regentschap werd waargenomen door graaf Bernard zu Sayn-Witt-genstein in Neumagen en graaf Lodewijk Hendrik van Nassau. Georg Wilhelm had een kort leven en is slechts 48 jaar geworden. Uit de bronnen komt naar voren dat vooral het kerkelijk leven hem bijzonder na aan het hart ging. In 1658 zette hij zich in om de verdorven geestelijkheid in het land in het rechte spoor te krijgen en enkele jaren later regelde hij zelf de kerkgang in de kerken van Raumland en Berghausen. Hij stierf op het grafelijke goed Homrighausen, vlakbij Berleburg. In zijn korte leven is hij drie keer getrouwd geweest.

Georg Wilhelm werd opgevolgd door zijn zoon Lodewijk Frans (1660-1694). Deze huwde op 20 november 1685 met Hedwig Sophie zur Lippe-Brake. De gevolgen van de Dertigjarige Oorlog waren nog steeds niet uitgewist. Enkele dorpen waren zelfs verdwenen en de belastinginkomsten waren tot een minimum gedaald. Wel nam de bevolking weer toe, wat blijkt uit de Doopboeken van de kerk. Lodewijk Frans zette zich bijzonder in om de financiën van het land weer op orde te brengen. Onverwachts stierf hij op 34-jarige leeftijd. Hij liet zijn vrouw met vijf minderjarige kinderen achter.

Ten slotte

Dit is het eerste deel van het artikel over het geslacht Zu Sayn-Wittgenstein-Berleburg. Deo volente in een volgend nummer zal het tweede deel verschijnen. De Duitse vorsten hebben anno 2010 weinig politieke macht meer. Vroeger was dat anders. Door hun keuzes beïnvloeden zij hun onderdanen. Kozen ze voor de Reformatie, dan ging het hele volk mee, kozen ze voor de roomse kerk, ook dan volgde het volk. Zij hadden een voorbeeldfunctie. Ondanks de afgenomen macht van de vorsten zowel in Duitsland als in Nederland is deze voorbeeldfunctie nog steeds belangrijk. Het is te wensen dat er nog vorsten mogen zijn of mogen komen zoals prins Willem van Oranje, die een verbond had gesloten met de Potentaat der potentaten. Mocht dat onze wens en bede maar zijn: herstel van de Christelijke staat en een terugkeer tot de levende God in de weg van verootmoediging en schuldbesef. Dan is het niet de wereld die het gedaan heeft, maar dan hebben wij zelf God op het hoogst misdaan, dan zijn wij zelf van het heilspoor afgegaan. Mea culpa, ofwel het is mijn schuld. Dan wordt het een persoonlijke zaak.

Noten:

1) Mondelinge mededeling door Georg-Wilhelm Hombrighausen te Dambach, juli 2010

2) Rikarde, Riedesel, Johannes Burkardt, Ulf Lückel e.a., Bad Berleburg - Die Stadgeschichte herausgegeben im Auftrag des Gemeinschaftsvereins Bad Berleburg e.v, Bad Berleburg, z.j., p. 59. (Hierna: Bad Berleburg). Met dank aan de familie Georg-Wilhelm Homrighausen uit Girkhausen die mij het boek ter beschikking stelde.

3) Johannes Burkardt, Ulf Lückel, Das Fürstliche Haus zu Sayn-Wittgenstein-Berleburg, Börde - Verlag Werl, 2008, p. 4-5. (Hierna: Das Fürstliche Haus)

4) O.J. de Jong, Geschiedenis der kerk, Nijkerk 1992, p. 155 (hierna: Geschiedenis der kerk)

5) Geschiedenis der kerk, p. 157

6) Bad Berleburg, p. 60

7) Bad Berleburg, p. 96

8) Bad Berleburg, p. 14

9) Bad Berleburg, p. 61

10) Bad Berleburg, p. 15

11) Bad Berleburg, p. 62. Zie over Bullinger de artikelenserie van dhr. A. Verwijs in In het Spoor, oktobernummer 2004, p. 153-158, decembernummer 2004, p. 210-213, februarinummer 2005, p. 42-45 en julinummer 2005, p. 117-121

12) Bad Berleburg, p. 149

13) Bad Berleburg, p. 148

14) Das Fürstliche Haus, p. 6

15) Bad Berleburg, p. 62

16) Bad Berleburg, p. 15

17) Bad Berleburg, p. 16

18) Bad Berleburg, p. 17

19) Albert Hof, Wolfgang Lückert, Zeugnisse der Vergangenheit im Altkreis Wittgenstein, Erndtebrück, 2008, p. 119

20) C. van der Woude, Sibrandus Lubbertus. Leven en werken in het bijzonder naar zijn correspondentie, Kampen 1963, p. 220

Dit artikel werd u aangeboden door: In het spoor

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 december 2010

In het spoor | 52 Pagina's

Protestantse vorstenhuizen in Duitsland -1-

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 december 2010

In het spoor | 52 Pagina's