Gemengd zwemmen en zonnen
Inleiding
Over dit onderwerp is in dit blad al meer geschreven, onder andere in het augustusnummer van 19961). Toen is met name ingegaan op hoe ir. C.N. van Dis sr. in de Tweede Kamer, ds. P. Zandt in de gemeenteraad van Delft2) en ds. W Baaij op de predikstoel zich op grond van het zevende gebod tegen het gemengd zwemmen hebben gekeerd. Kern van hun bezwaren was dat men zich door gemengd te zwemmen moedwillig blootstelt aan prikkels die de verdorven lusten opwekken. Dit bezwaar geldt in onze dagen nog des temeer, daar veel zwemkleding thans veel meer nog dan in hun dagen zo miniem en strak is dat bijna niets meer van het lichaam nog verhuld wordt. Toch wordt heden ten dage meer dan ooit - ook binnen een groot deel van de gereformeerde gezindte - gemengd gezwommen en worden de bezwaren daartegen weggewuifd als overdreven zedig en preuts, typisch iets van extreemdenkende, vijftig tot honderd jaar achterlopende mensen. Maar zijn die mensen wel zo extreem op dit punt? Is het niet juist zo dat in de periode tussen de Eerste en Tweede Wereldoorlog (en in sommige streken ook nog in de eerste jaren na de oorlog) de protestanten in meerderheid en de roomsen grotendeels tegen het gemengd zwemmen en zonnebaden waren? En dat de achterban van de SGP in die tijd vrijwel geheel tegen gemengd zwemmen was? We hebben hierover wat gegevens verzameld. Die willen we in dit artikel doorgeven om ter opscherping en waarschuwing te laten zien dat ook wij als 'reformatorische' bevolkingsgroep op dit punt helaas toch wel ver afgeweken zijn van het spoor waarin wij in het licht van het zevende gebod behoren te gaan.
Veel CH- en AR-raadsleden waren tegen
We beginnen met het aanhalen van een passage uit een door mevrouw A.A. van Hoogstraten-Schoch (1869-1951) geschreven artikel. Zij was van hervormde huize en werkte in de jaren twintig van de vorige eeuw als schrijfster mee aan diverse bladen. Ook was zij na het overlijden van haar man - de hervormde predikant G. van Hoogstraten, die in 1920 stierf - een aantal jaren voor de CHU lid van de gemeenteraad van Zeist (1923-1929) en lid van de Provinciale Staten van Utrecht (1924-1927). Zij was een bijdehante en tamelijk geëmancipeerde tante met een vlotte pen. Het was in de zomer van 1924 dat deze ontwikkelde vrouw met verontwaardiging kennisnam van het feit dat er in de gemeenteraad van Haarlem - tijdens een discussie over het al dan niet voortzetten van een proef waarin op woensdagmiddag in één van de gemeentelijke zwembaden gelegenheid werd gegeven voor gemengd (familie)zwemmen - zo gelachen was over een uitspraak van het CH-raadslid Joh. Visser. Deze had gezegd dat hij had geconstateerd dat het de deelnemers aan het gemengd zwemmen niet zozeer te doen was om "het gemeenschappelijk zwemmen" in de betekenis van echt met elkaar zwemmen, maar dat "de grote attractie" was "de aanschouwing van eikaars bijna naakte lichamen". En daar in de praktijk met name jeugd die in de puberteitsjaren verkeerde, van deze gelegenheid gebruik bleek te maken, zag hij hierin des temeer gevaren3). Want "prikkeling van de sensualiteit" is "vooral in de puberteitsjaren zo gevaarlijk", aldus Visser. Vrouwelijke mederaadsleden hadden over zijn woorden hard moeten lachen. Eén van hen zelfs zo erg dat ze door de voorzitter tot de orde moest worden geroepen. In het Christelijk-historische dagblad De Nederlander van 22 juli 1924 gaf mevrouw Van Hoogstraten in haar rubriek 'Van vrouwenleven' het volgende lezenswaardige commentaar hierop:
"Ik zou aan alle mensen die gelachen hebben in de Haarlemse gemeenteraad, toen de Christelijk-historische heer Joh. Visser sprak, willen vragen: Zijn jullie vaders en moeders? Moeten we het onze kinderen in deze tijd nog moeilijker maken? (...) Zijn jullie dan vergeten hoe het jonge bloed bruist en hoe de hartstocht, eens opgewekt, een haast onoverwinnelijke vijand is? (...) Wij ouderen moeten open ogen hebben voor de gevaren. Er moet paal en perk gesteld worden aan de te vrije omgang, aan de losse manieren, aan de verwildering van zeden. Gemengde baden in de gemeentelijke zweminrichting van een stad of dorp zijn nooit of te nimmer aan te bevelen. Het bestaan van zulke baden is een spelen met vuur, een onverantwoordelijke luchthartigheid, een niet willen onderkennen van gevaren. (...) Het is waarlijk niet voor niets dat de Heere Jezus (...) de bede op de lippen gelegd heeft: 'En leid ons niet in verzoeking!'"4).
Uit dit citaat blijkt dat deze vrouw die tegen de Schrift in als volksvertegenwoordigster functioneerde, er wel terdege oog voor had dat het gemengd zwemmen - via de oogpoort - een onzedelijke prikkelbron is die er gemakkelijk voor zorgt dat verdorven hartstochten gaande gemaakt worden. En ook al leidt het lang niet altijd tot onzedelijke gebaren, woorden of daden5), het leidt vaak wel tot onzedelijke en dus zondige gedachten en begeertes. Wie immers een vrouw aanziet om dezelve te begeren tot onkuisheid, die heeft airede overspel in zijn hart met haar gedaan (Matth. 5:28).
Niet alleen deze CH-vrouw en het CH-raadslid Visser waren in die tijd tegen het gemengd zwemmen, maar velen in de CHU en ARP met hen. Zo nu en dan kwam dit, dan hier dan daar, tijdens gemeenteraadsvergaderingen naar voren. In de gemeenteraad van Emmen bijvoorbeeld dienden de CH- en AR-raadsleden in 1937 samen met de roomse raadsleden een voorstel in dat onder meer een algeheel verbod op gemengd zwemmen inhield. In Arnhem keerde in januari 1934 de rechterzijde zich op grond van zedelijkheidsmotieven tegen een voorstel van de SDAP om vergunning te verlenen voor gemengd zwemmen en zonnebaden. In Leiden schaarde het antirevolutionaire raadslid mr. C. Beekenkamp in oktober 1937 zich in het kamp van de tegenstanders van gemengd zwemmen6). En ook de kerken uit de achterban van de ARP en CHU roerden zich soms in deze discussie. Zo vermaande in 1933 de gereformeerde kerkenraad van Soest de kerkelijke gemeente om "in badkostuum niet nodeloos te vertoeven buiten het bad en dus ook niet mee te doen aan de publieke zonnebaden, al is het ook dat deze niet 'gemengd' zijn", en "zich zoveel doenlijk te onthouden van gemengde baden"7).
Zelfs via de radio
Waar we van opkeken, is het feit dat de bezwaren tegen gemengd zwemmen destijds zelfs via de radio zijn uitgedragen. De heer Joh. C. Francken (1878-1946), die behoorde tot de ARP, verzorgde voor de oorlog ruim negen jaar lang anoniem het 'Vragenuurtje' van de Nederlandsche Christelijke Radio-Vereeniging (NCRV), waarin allerlei theologische en ethische vragen beantwoord werden. Een selectie uit de door hem behandelde onderwerpen werd in 1940 in boekvorm gepubliceerd onder de titel: Veel vragen...één antwoord. Vraag 112 van het in totaal 197 vragen en evenzoveel antwoorden tellende boek luidde: "Moeten we het zwemmen in gemengd bad veroordelen?" We laten een groot gedeelte van zijn antwoord hier volgen:
"We leven in de gevaarlijke tijd van de naaktcultuur en dat woord betekent 'verwording' in velerlei zin. De mens schudt de schaamte af en waarvan God bevolen heeft te bedekken, daar zoekt men in algeheel of schier algeheel ontdekken bevrediging voor zijn wellust, al is het dan slechts in zijn denken. Naarmate er is het verder afzwerven van God en Zijn dienst, naarmate er is het leggen van het accent op de mens, in die mate neemt het schaamteloze toe en de eerbaarheid komt in het gedrang. Meer bijzonder is hier het bezwaar dat de eerbare ingetogenheid van de vrouw op het spel staat. Ik las eens ergens dat de eerbaarheid van een volk, de hoge zedelijke plaats van een volk, snel gaat dalen naarmate dat volk in de openbare zwembaden vertoeft met verwaarlozing van het onderscheid der sexen. Hoe verder een volk afzwerft van eerbaarheid en zede, des te meer neemt de publieke badgelegenheid voor mannen en vrouwen tezamen toe. Hoe minder bezwaren men heeft tegen het bruut ten-toon-stellen van wat het kleed moet omhullen, naar die mate gaan de goede zeden onder.
En wie in eigen hart geen vreemdeling is, die weet het wel dat in het zien van het naakte lichaam een machtig middel van satan is tot verleiding tot zonde. Dat is het grote bezwaar tegen het gemengd zwemmen! Nu weet ik wel dat hier direct de leus wordt aangeheven: 'de reine is alles rein!' Maar op zichzelf is die spreuk al aan grote bedenking onderhevig. Er is niemand rein, ook niet een! En de manier waarop gewoonlijk op dit chapiter moppen worden getapt, is al bewijs genoeg dat we hier op glad ijs zijn.
Ik begrijp nooit goed dat gelovige, belijdende mensen over die dingen vergoelijkend kunnen spreken en in vakantieverblijf en badplaats zich vertonen in een kleed dat de naam van kleed eenvoudig niet eens verdient. Men maakt mij niet wijs dat dit zonder schade voor zede en eerbaarheid geschiedt. En om dat alles, om alles wat er op het strand en in het natuurbad op dit gebied gebeurt en dat grote ergernis geeft, daarom raad ik altijd weer: laat het bad niet gemengd zijn! Zwemmen (...) behoeft èn (...) behoort (...) niet gemengd te geschieden. En het verhoogt ongetwijfeld de geestelijke kracht van een volk als het hierin voorzichtig wandelt. Indien ooit dan geldt hier wel met volle kracht het apostolisch vermaan dat we ons voor de gelijkvormigheid aan de wereld zullen wachten"8).
Het feit dat zelfs zo'n radioman tegen het gemengd zwemmen bezwaar had - vanwege de verleiding die ervan uitgaat en vanwege het geleidelijk aan steeds meer verliezen van eerbaarheid en goede zeden -, vormt voor ons een extra bewijs dat de bezwaren tegen het gemengd zwemmen toen nog tamelijk breed onder de protestanten leefden.
Ook de roomsen waren tegen
Behalve vele protestanten keurden ook de meeste roomsen het gemengd zwemmen en zonnebaden af. Naar schatting van het roomse raadslid P. Assink uit Wageningen was in 1937 zeker negentig procent van de roomsen aldaar absoluut tegen gemengd zwemmen. Daar "het samenzijn van jonge mensen in badkostuums uiteraard geschikt is" om "seksuele en sensuele prikkels" te veroorzaken, viel het volgens de Wageningse wethouder Th.J.J. Vonk - die ook rooms was - voor eenieder die op dit punt redelijk denkt, "niet meer te ontkennen dat het samenbrengen van jonge mensen in gemengde zwem- en/of zonnebaden (...) moreel niet te verantwoorden is", daar immers "de menselijke natuur tot het kwaad, tot het verkeerde, geneigd is"9).
Het antichristelijke rome had dus in die tijd aardig goed door waarom het gemengd zwemmen zondig en in zedelijk opzicht gevaarlijk was. Dit blijkt ook wel uit de onderstaande citaten die we genomen hebben uit een rooms boekje uit die tijd, dat als titel draagt: De leer der kuischheid (1927). Weliswaar gaan deze citaten niet over het gemengd zwemmen, maar over het dragen van onzedige kleding, de bezwaren komen echter in de kern op hetzelfde neer.
In dit boekje wordt over de gevolgen van het dragen van onzedige kledij door met name het vrouwelijk geslacht - die volgens dat boekje veel ernstiger zijn dan men misschien oppervlakkig zou menen - opgemerkt dat de ervaring "onloochenbaar" het volgende leert:
1. De onzedige kleding trekt zeer gemakkelijk de ogen van de jonge man tot zich, en die blikken zijn niet kuis en rein.
2. Die onzedige kleding wekt daardoor slechte gedachten en begeerten en bezorgt de jonge man een zware strijd. Voor degenen die van goede wille zijn, is dit een van de meest hinderlijke struikelblokken.
3. Als de gelegenheid ervoor aanwezig is (in verkering en verloving bijvoorbeeld, bij feestelijkheden en danspartijen) is onzedige kleding een gerede aanleiding voor ongeoorloofde vrijheden; deze worden veel meer uitgelokt, het meisje biedt er zich in zekere zin voor aan.
4. Bij de vrouw en het meisje zelf vermindert het schaamtegevoel; zij laat veel gemakkelijker verkeerde dingen toe, ziet ook in ongeoorloofde vrijheden veel minder gauw kwaad. Deze vermindering en afstomping van het schaamtegevoel is ook een onmiddellijk gevolg van de weinig zedige kleding van de kinderen, die juist hierom zo afkeurenswaardig is"10).
In aansluiting op dit laatste punt willen we even de roomse arts dr. C.H. Kuenen citeren, die gemeenteraadslid was in Haarlem. Deze zei tijdens het hierboven aangehaalde debat over gemengd zwemmen in de Haarlemse gemeenteraad (16 juli 1924) dat de bewering dat er in het gemengde bad niets gebeurt, niet waar is. Kuenen: "er gebeurt wel degelijk wat. Ieder mens (...) heeft een aangeboren schaamtegevoel, en dat schaamtegevoel is een voornaam verdedigingsmiddel voor de zedelijkheid van onze jonge mensen, en juist dat schaamtegevoel wordt al in de eerste jeugd weggenomen, doordat jongelieden van beiderlei kunnen onvoldoende gekleed voor elkaar verschijnen"11).
ROOMSE KLEDINGREGELS VAN VOOR DE OORLOG
Voor leerlingen: "Wij schrijven voor dat de meisjes van de RK-scholen steeds voegzaam en zedig gekleed zullen zijn en verordenen dat de meisjes boven de 10 jaar [deze leeftijdgrens is overigens later vervallen; red.] niet in de school zullen verschijnen dan met lange, niet doorschijnende kousen en in een kostuum afhangende tot over de knieën, gesloten tot aan de hals en de bovenarm ten minste tot de elleboog bedekkend. Ook de jongens zullen ter schole komen in gesloten kostuum met kousen en de bovenbenen tot over de knieën bedekt".
Voor volwassenen: "Men kan een kleding niet betamelijk noemen die lager dan twee vingerbreed beneden de hals is uitgesneden, die de armen niet minstens tot aan de ellebogen bedekt en nauwelijks een weinig [bedoeld is: niet een weinig; red.] tot over de knieën reikt. Eveneens zijn onwelvoeglijk klederen van doorzichtige stof, alsmede vleeskleurige kousen die de schijn geven alsof de benen onbedekt zijn".
-M. van der Plas, Uit het rijke roomsche leven, Utrecht z.j., p. 198, 205 (herspeld)-
Uit de hierboven aangehaalde vier punten blijkt hoe belangrijk voor het bewaren van de eerbaarheid het dragen van zedige kledij is. Maar wanneer is kleding niet meer zedig, zal ongetwijfeld dan de tegenvraag zijn. Kleding is "bepaald onzedig", zo lezen we in hetzelfde roomse boekje,
"wanneer niet alleen het lichamelijke, maar juist het specifiek vrouwelijke (de geslachtskenmerken, primaire en secundaire) wordt getoond of althans daarop de aandacht gevestigd wordt. Zo moet men bijvoorbeeld bepaald onzedig noemen de te laag uitgesneden blouses, de te korte rokken, de doorschijnende kleren (...), de te nauw aansluitende kleding, die (...) de vrouwelijke vormen zo doet uitkomen dat zij zich zelfs opdringen aan het oog van hem die er niet naar omziet, [en] het uitlaten van de onderkleren, gelijk dit de laatste jaren gebeurt. (...) In hoeverre is nu het dragen van zulke kleding zondig? Wij laten hier buiten bespreking het geval dat de onzedige kleding gedragen wordt met de bedoeling anderen tot zonde te verleiden. Dat zij dan zwaar zondig is, behoeft niet gezegd. Deze bedoeling zal bij bedorven personen soms bewust aanwezig zijn; onbewust zal het verlangen dikwijls in de ziel schuilen: het is een natuurlijke uiting van het vrouwelijk geslachtsinstinct (...). Vandaar dat men uit een voorkeur om minder zedige en onzedige kleding te dragen, gerust (...) een geheim of half bewust meegaan met een zinnelijke neiging kan concluderen.
Maar deze intentie daargelaten, is de grote reden waarom onzedige kleding (...) zondig is (...): het gevaar dat zij bij mannen en jongelingen verkeerde neigingen zal opwekken, en de ergernis die erdoor gegeven wordt. (...) Men mag geen handelingen stellen waarvan men voorziet, althans moet voorzien dat dergelijke neigingen daarvan bij anderen het gevolg kunnen zijn. Welnu, dat is hier het geval. Wie zich onzedig kleedt, stelt een handeling waarvan zij voorziet, althans voorzien moet dat daaruit verkeerde neigingen bij anderen zullen voortvloeien (...); derhalve worden deze neigingen haar aangerekend. Is de kleding van die aard dat zij hevig de passie opwekt, dan zondigt zij zwaar; is die opwekking uiteraard niet hevig, dan is het een meer of minder ernstige dagelijkse zonde"12).
Deze citaten maken voldoende duidelijk waarom destijds het gemengd zwemmen bij de roomsen taboe was. Tevens is uit deze woorden af te leiden waarom tegenstanders van het gemengd zwemmen nog meer bezwaren hadden tegen het gemengd zonnebaden. Liggend in de zon op het strand in zwemkleding stelt men immers het lichaam nog meer en uitdrukkelijker ten toon aan anderen; in feite is dit een soort levende pornografie. Overigens waren er vermoedelijk in die tijd behalve confessionelen ook nog heel wat niet-confessionelen die gewoon uit zedelijk fatsoen niet gemengd gingen zwemmen en/of zonnebaden. De al aangehaalde roomse wethouder Vonk zei in 1937 dat het tot dan toe "een vrijwel algemeen menselijke overtuiging" was geweest dat "seksuele prikkels voor de jeugd zoveel mogelijk vermeden" moesten worden13). En vandaar ook het gemengd zwemmen en zonnen. Helaas begon dat besef toen al te tanen.
Afkalving van de taboe
In de jaren dertig van de vorige eeuw begon zich stapje voor stapje een verschuiving af te tekenen op dit punt, eerst in de steden, later ook op het platteland. Er gingen steeds meer stemmen op - eerst vooral uit niet-confes-sionele hoek - om het gemengd zwemmen toe te staan, daar het met de zedelijke gevaren wel mee zou vallen.
HET KWAAD VAN GEMENGDE ZWEMBADEN
"Wij wilden u dan allereerst wijzen op het kwaad van de gemengde zwembaden gedurende de zomer, ook hier ter plaatse [Tholen; red.] in zwang. Men ziet dit op badplaatsen veelvuldig, doch ook hier is men met dit kwaad begonnen. Is er ooit een vinding door de duivel gedaan om de verdorven lusten op te wekken, dan is het deze. De een ziet er helemaal geen kwaad in, de ander minder kwaad en zo zachtjes aan worden wij aan dit kwaad gewoon. Maar in ernst, wanneer wij zodanige zonden gaan tolereren en toch de naam van Christen willen behouden, wat moet men dan van zulk een Christen denken? Is dit een vlieden van de zonde? Het is veel meer de zondelust koesteren en dezelve als een zoete bete onder onze tong verbergen. Tekent het dezulken niet als zonder strijd tegen de zonde? Speurt de Bijbelheiligen na in hun verborgen gebedsleven en men zal bevinden dat hun verzuchtingen tot God uitgingen om voor het kwaad bewaard te worden. Ziet de gehele honderdnegentiende Psalm. En eerlijk gezegd mensen, als u de naam hebt van onder het belijdend volk te behoren en u maakt u aan dit euvel schuldig, dan wordt om uwentwil de Naam en zaak van God gelasterd. Ik ben er zeker van dat iemand waar de vreze Gods op de wacht staat, zulke plaatsen vlieden en mijden zal. Jonge mensen, wij raden u aan: staat op de wacht en komt niet op het pad van de goddelozen".
-Ds. W. Baaij, Een hoogsternstige vermaning, Nieuw Beijerland 1934, p. 11 (herspeld)-
Op verscheidene plaatsen werd het ook daadwerkelijk ingevoerd of toegelaten. Dit is onder andere af te leiden uit de opmerking die het roomse Kamerlid L.F. J.M. van Voorst tot Voorst (1870-1939) in november 1934 tijdens de algemene beschouwingen in de Tweede Kamer maakte. Hij zei dat in de mooiste streken van ons land hoe langer hoe meer zogenaamde natuurbaden werden opgericht, waarin personen van beiderlei geslacht eerst gezamenlijk baadden en daarna zonnebaden in het zand namen. Volgens hem deden zich daarbij vaak onoorbare tonelen voor zoals het dragen van onwelvoeglijke zwemkleding. Voor deze ontwikkelingen vroeg hij de voortdurende aandacht van de minister, opdat deze door het bijtijds treffen van maatregelen zou voorkomen dat het met de liederlijkheid in ons land van kwaad tot erger zou gaan14).
Behalve in bepaalde natuurbaden, werd het gemengd zwemmen toen ook al in sommige zwembaden toegelaten. Zo besloot de gemeenteraad van Apeldoorn in juli 1934 om in het pas geopende gemeentelijke bosbad 'Berg en Bosch' gemengd zwemmen toe te staan. Als reactie daarop plaatsten de roomse geestelijken van Apeldoorn in hun kerkblad een waarschuwing tegen het gemengd zwemmen. Zij achtten dit voor "zeer velen gevaarlijk". De kerkenraad van de Gereformeerde Kerk van Apeldoorn liet zich in dezelfde geest uit15).
En op 4 maart 1936 besloot - op voorstel van B en W - met ruime meerderheid van stemmen (31 tegen 8) ook de gemeenteraad van Amsterdam om voortaan in de gemeentelijke baden gemengd zwemmen toe te staan, alleen dan wel onder de strikte voorwaarde dat vrouwen altijd "een volledig badpak" zouden dragen16). De acht stemmen die tegen dit voorstel werden uitgebracht, waren afkomstig van de roomse en antirevolutionaire raadsleden.
De gemeenteraad van Wageningen hief op 22 juni 1937 met een kleinst mogelijke meerderheid van stemmen (8 tegen 7) het verbod op gemengd zwemmen voor het 'Rijnbad' in Wageningen op, in de hoop het bad zo van een financiële ondergang te redden. Bij deze stemming gaven de stemmen van de twee CH-raadsleden - die steeds voor een verbod op gemengd zwemmen hadden gestemd, maar helaas tijdens de discussie met betrekking tot het 'Rijnbad' van gedachten veranderd waren - de doorslag. Naast de beide staatkundig gereformeerden (J.H. Thijs en G.J. Doeleman) stemden ook de roomsen en antirevolutionairen tegen17).
In Rijswijk bij Den Haag werd in het natuurbad 'De Put' eveneens gemengd gezwommen. Echter dit gebeurde geheel tegen de zin van de Rijswijkse gemeenteraad in. Deze besloot in 1935 om het gemengd zwemmen sterk te beperken. Hierdoor was volgens de Rijswijkse Zwemvereniging het bad niet meer rendabel te exploiteren. De zwemvereniging sloot daarom in 1936 het bad en spande tegelijk een kort geding aan. De uitkomst hiervan was dat de rechter de gemeenteraad terugfloot. Deze reageerde daarop onmiddellijk en adequaat door in de gemeente Rijswijk een algeheel verbod op gemengd zwemmen in openbare wateren af te kondigen. Maar de rechter verklaarde dit verbod niet van toepassing op het bewuste natuurbad, omdat het gebied particulier eigendom was en daarom volgens de rechter geen openbaar water18). In dezelfde jaren wilde een particuliere onderneming een zwembad in Rijswijk bouwen. De gemeenteraad eiste bij de behandeling van dit plan op 23 december 1937 dat daarin niet gemengd gezwommen mocht worden19). Voor zover we weten is deze eis ten aanzien van het zwembad niet door de rechter vernietigd.
Deze enkele voorbeelden van (bad)plaatsen waar gemengd gezwommen werd, zijn nog met verscheidene andere te vermeerderen. Maar hieruit moeten we niet de conclusie trekken dat gemengd zwemmen toen al in geheel ons land de normaalste zaak van de wereld was. Nee, in verscheidene confessionele streken was het toen uit oogpunt van zedelijk fatsoen nog niet de gewoonte of zelfs verboden om gemengd te zwemmen. Niet het minst in het roomse Brabant en Limburg werd hieraan actief de hand gehouden.
De roomsen bleven nog het langst tegen
Als eenmaal aan een kwaad opening is gegeven, dan gaat het meestal van kwaad tot erger. De één steekt de ander aan. Dit is ook met gemengd zwemmen en zonnen het geval geweest. Met name in de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw is dit kwaad in ons land helaas meer en meer doorgebroken.
In 1967 was gemiddeld nog maar twintig procent van de mensen die in Harderwijk, Grootegast en Sliedrecht tot de Gereformeerde Kerken behoorden, het geheel eens met de stelling dat gemengd zwemmen de zedeloosheid in de hand werkte. Onder de Christelijk gereformeerden in die plaatsen lag dat percentage toen nog aanzienlijk hoger, maar ook onder hen waren zij die het geheel eens waren met die stelling, gemiddeld genomen al in de minderheid: ten hoogste vijfenveertig procent stemde geheel met deze stelling in20).
Het opvallende is dat buiten de SGP-kring het vooral de roomsen zijn geweest die nog het langst aan de bezwaren tegen het gemengd zwemmen en zonnebaden hebben vastgehouden. Het was op een congres in 1938 te Breda dat hun raadsleden op het hart werd gedrukt om in gemeenteraden waarin zij in de meerderheid waren, "beslist" vast te houden aan een verbod op gemengd zwemmen21). In de praktijk deden zij dat ook. Soms werd zelfs van roomse zijde gericht actie gevoerd tegen een zwembad dat gemengd zwemmen toestond. Zo werden de roomsen in Breda in 1935 opgeroepen om toch het plaatselijke 'Sportfondsenbad' te mijden, zolang in dat zwembad gemengd gezwommen werd. Het gevolg was dat het aantal bezoekers zo sterk daalde dat het zwembad eenvoudig om financiële redenen genoodzaakt werd om met het gemengd zwemmen te stoppen22). Met name in Brabant en Limburg drukten de roomsen op dit punt duidelijk hun stempel op de maatschappij.
Gedurende de Tweede Wereldoorlog, toen de Duitsers en NSB'er s het voor het zeggen hadden, werden de touwtjes met betrekking tot de handhaving van het verbod op gemengd zwemmen voor een belangrijk deel gevierd. Onder andere in Eindhoven werd door de NSB-burgemeester het gemengd zwemmen zelfs officieel ingevoerd. Maar de oorlog was nog maar amper goed en wel voorbij of van roomse zijde begon men in Brabant en Limburg direct druk uit te oefenen om dit verbod in ere te herstellen. Zo zond de 'Katholieke Actie', een roomse beweging die de secularisatie van de Nederlandse samenleving trachtte tegen te gaan, reeds op 19 april 1945 een brief naar de politie van Maastricht waarin aangedrongen werd op een algeheel verbod op gemengd zwemmen, baden, kamperen en bivakkeren en op een strenge waakzaamheid met betrekking tot de openbare zedelijkheid tijdens vermakelijkheden en in kleding23). De KVP in Maastricht maakte in juli 1946 van het gemengd baden zelfs een verkiezingsitem. Tijdens een verkiezingsbijeenkomst kondigde deze partij aan: "Nooit ofte nimmer zal worden geduld dat in katholiek Maastricht gelegenheid zal worden gegeven tot gemengd baden"24).
Ook buiten de overwegend roomse provincies Brabant en Limburg waren roomsen actief op dit punt. Zo wist het roomse raadslid C.ChA. van Haren uit Wassenaar aldaar te bewerkstelligen dat er aparte strandgedeelten kwamen voor respectievelijk mannen en vrouwen en dat vrouwen geen doorzichtige, opengewerkte of tweedelige badpakken (geen bikini's dus) mochten dragen (1947)25).
Evenwel schreed na de oorlog overal in ons land, ook in de roomse streken, de secularisatie op dit punt voort. Het roomse Kamerlid J.G. Stokman (1903-1970) zei in 1947 in de Tweede Kamer dat hij in ons land nog maar "weinig" gemeenten kende waarin in het geheel geen gelegenheid tot gemengd zwemmen werd geboden26). Daaruit is af te leiden dat in de overwegend roomse provincies Brabant en Limburg toen nog maar een deel van de vele burgerlijke gemeenten een verbod op gemengd zwemmen en zonnen moet hebben gekend. In de andere provincies speelde deze kwestie op gemeenteniveau helemaal niet meer, zo berichtte De Volkskrant in 195327).
Gemeentes die nog relatief lang aan een verbod op gemengd zwemmen hebben vastgehouden, zijn onder andere Tilburg en Eindhoven. In de roomse stad Tilburg was gemengd zwemmen tot in het midden van de jaren vijftig taboe28). Voor het overwegend roomse Eindhoven gold hetzelfde. Hoofdcommissaris Van der Werf trad daar in de praktijk uiterst actief op tegen het gemengd zwemmen. In het natuurbad 'De Dommel' en op de speciale zwemlocaties in de kanalen rondom Eindhoven mochten alleen mannen zwemmen. Vrouwen mochten zich zelfs niet in de directe omgeving daarvan ophouden. Door de politie werd daarop actief toegezien. Vrouwen en meisjes die wilden zwemmen, moesten daarvoor naar het zwembad 'De IJzeren Man' of naar het 'Sportfondsenbad'. Deze zwembaden kenden aparte dames- en herenbaden. Toen veel gezinnen echter naar familiebaden in België bleken uit te wijken, stond de gemeenteraad van Eindhoven in 1953 het gemengd zwemmen in natuurbaden onder strenge voorwaarden toe, maar het gemengd zonnebaden niet. 'Gemengd zwemmen, gescheiden opdrogen', schreef het Eindhovens Dagblad. In de beide zwembaden van Eindhoven bleef het gemengd zwemmen echter nog tot in het begin van de jaren zestig verboden29). Toen ging men ook daar overstag.
Ds. P. Zandt en ir. C.N. van Dis sr.
Na het bovenstaande gelezen te hebben zal het niemand verwonderen dat ten tijde van ds. Kersten, ds. Zandt en ir. C.N. van Dis sr. de SGP tegen gemengd zwemmen was. In de inleiding is al aangehaald dat ds. P. Zandt zich in de gemeenteraad van Delft hiertegen verklaard heeft. Het College van B en W van Delft was namelijk in juni 1948 met het voorstel gekomen om naast gescheiden zwemmen onder voorwaarden ook familiezwemmen in te voeren. Dit hield in dat op vastgestelde uren ouders gezamenlijk met hun kinderen konden gaan zwemmen. Daarbij moesten ze wel de volgende regels in acht nemen: de badkostuums die door mannen en vrouwen gedragen werden, moesten aan de gestelde eisen voldoen, de kinderen mochten niet ouder zijn dan 14 jaar en ongehuwde volwassenen mochten hieraan niet deelnemen. Als aan deze regels actief de hand gehouden zou worden, wilde de ARP als tegenstander van gemengd zwemmen wel over haar bezwaren heenstappen. Ds. Zandt daarentegen zag in het familiezwemmen niets anders dan een opstapje naar volledig gemengd zwemmen. Daarom zei hij beslist tegen te zullen stemmen30). De reden waarom hij tegen gemengd zwemmen was, geven we weer met de woorden die ir. C.N. van Dis sr. een jaar eerder in de Tweede Kamer had uitgesproken tijdens de behandeling van de Zweminrichtingenwet van minister Drees (30 september 1947).
Door Van Dis was toen ten aanzien van dit wetsontwerp opgemerkt:
"Mijnheer de Voorzitter! Ons standpunt ten aanzien van de openbare zedelijkheid en de verwildering, welke zich te dien aanzien voordoet, is genoegzaam bekend. Geen begroting van Binnenlandse Zaken en van Justitie kwam ter behandeling of wij hebben de regering gewezen op haar dure plicht om voor de handhaving van Gods geboden en dus ook voor die van het zevende gebod, zorg te dragen. De bezwaren nu welke wij tegen het gemengd zwemmen en het gemengd zonnebaden hebben, zijn op dit gebod gegrond. Wij zien toch in het gemengd zwemmen en in het zonnebaden handelingen welke, gelijk de praktijk dagelijks leert, voor de openbare zedelijkheid grote gevaren in zich bergen. Daarom betreuren wij het dat de regering in dit wetsontwerp geen bepaling heeft opgenomen om het gemengd zwemmen en het gemengd zonnebaden te verbieden. Wij zijn van oordeel dat zulk een verbod van haar behoort uit te gaan en dat het dus niet overgelaten behoort te worden aan de gemeentebesturen of deze al dan niet maatregelen op dit gebied zullen nemen. Ook ten aanzien van de zondag behoort de overheid maatregelen te nemen en het geopend zijn van zweminrichtingen en bosbaden op die dag te verbieden. Van deze regering [regering Beel I, een coalitie van KVP en PvdA; AV] zijn zulke maatregelen helaas niet te verwachten, maar dit verhindert mij niet om de plicht welke op haar rust, onder de aandacht te brengen. Voor het niet nakomen van deze plicht ligt de volle verantwoordelijkheid voor haar rekening"31).
In het genoemde wetsontwerp van minister W. Drees waren wel regels ten aanzien van hygiëne en veiligheid van de zweminrichtingen opgenomen, maar het regelde helemaal niets ter handhaving van de eerbaarheid en openbare orde. Het reeds aangehaalde roomse Kamerlid Stokman betreurde dit en diende daarom een amendement in met globaal deze inhoud dat iedere gemeente waarin een zweminrichting bestond, er verplicht voor moest zorgen dat in ieder geval een aantal uren gescheiden kon worden gezwommen en dat zwemmers vanaf de openbare weg niet zichtbaar waren. Met dit amendement trachtte hij onder andere veilig te stellen dat ook in die gemeentes waarin de tegenstanders van gemengd zwemmen in de minderheid waren, gescheiden zwemmen mogelijk bleef. Zijn amendement werd met 35 tegen 26 stemmen aangenomen, maar de regering trok het wetsontwerp toen terug32).
Ook de SGP is grotendeels omgegaan
De SGP was in het verleden tegen gemengd zwemmen, maar waarschijnlijk ergens in de jaren zeventig van de vorige eeuw is er helaas ook binnen de SGP geruisloos een omslag in denken gekomen op dit punt. Niet volledig, want een klein deel is op grond van het zevende gebod tegen gebleven. Zij waren het eens met wijlen de heer B.J. Soetendaal, fractievoorzitter van de SGP in Ede, die in december 1968 op een vraag van het PvdA-raadslid Van Loon of er in het zwembad volgens de SGP wel gemengd mocht worden gezwommen, uiteindelijk onomwonden zei: "Ik zou zeer zeker het gemengd zwemmen verbieden"33).
Het was ruim tien jaar later, in april 1979, toen in de gemeenteraad van Genemuiden een voorstel behandeld werd om een nieuw overdekt zwembad te bouwen en een zonneweide aan te leggen. Twee SGP-raadsleden, de heer D. van der Sluis en H. de Vries, verklaarden zich op grond van de beginselen van de SGP tegen dit voorstel, onder andere vanwege de tegenwoordig gedragen zwemkleding en het gemengd zwemmen. Zij riepen de raad ernstig op om niet door te gaan op de ingeslagen weg, maar terug te keren naar de normen van Gods Woord. Het mocht niet baten; het voorstel werd met een ruime meerderheid van stemmen aangenomen. De beide raadsleden hadden zich echter van dit besluit vrijgemaakt door de raad in ernst hiervoor te waarschuwen34). Waar gebeurt dit nog?
Tegenstander van het gemengd zwemmen was ook SGP-raadslid K. Brakke uit Staphorst. Toen de gemeenteraad aldaar op 1 oktober 1996 na een heftig debat het besluit had genomen om het zwembad 'De Broene Eugte' uit te breiden en te renoveren, merkte Brakke op: "Aan dit raadsbesluit houd ik een bittere smaak over. Ik ben tegen gemengd zwemmen. En een peuter- en kleuterbadje hoeft ook niet. Kinderen kunnen thuis in bad"35).
Tegenover deze enkele voorbeelden van beginselge-trouwheid staan helaas vele andere voorbeelden van SGP-fracties die al decennialang geen bezwaar meer aantekenen tegen vergunningen of subsidies voor zwemgelegenheden waarin gemengd gezwommen wordt. Staan zij dan niet mede schuldig aan de schending van de openbare eerbaarheid op die locaties? Naar onze mening wel.
Beschamend
Behalve in de rechterflank van de gereformeerde gezindte vinden we heden ten dage ook onder de Joden en met name onder de mohammedanen nog tegenstanders van het gemengd zwemmen en zonnen. Onder de Joden zijn het voornamelijk alleen de orthodoxe Joden die bezwaren hebben36), terwijl onder de mohammedanen de bezwaren veel algemener leven. Veel mohammedaanse vrouwen weigeren te gaan zwemmen als zij niet gescheiden kunnen zwemmen en als zij tijdens het zwemmen door mannen begluurd kunnen worden. Een aantal zwembaden in Nederland komt hen - al dan niet in samenwerking met een zwemvereniging - hierin tegemoet door wekelijks enkele vaste zwemuren voor alleen vrouwen in te roosteren. Sommige zwembaden gaan nog een stap verder: zij blinderen tijdens die uren de ramen en zetten geen badmeesters, maar badjufs in. Van die speciale vrouwenuren maken overigens ook wel Nederlandse vrouwen gebruik. Sommige moslimvrouwen ergeren zich aan de schaars geklede Nederlandse vrouwen. Er zijn daarom ook (mohammedaanse) zwemverenigingen die eisen dat tijdens die vrouwenuren door iedereen zwemkleding gedragen wordt die minimaal het lichaam van de schouder tot de knie bedekt. Jonge meisjes zijn hiervan uitgezonderd. Jonge moslimmeisjes tot ongeveer 9 jaar mogen meestal van hun ouders wel in minder bedekkende kleding zwemmen en ook gemengd zwemmen, daar hun lichamen dan nog niet vrouwelijk volwassen zijn.
In lang niet alle Nederlandse gemeentes waar mohammedanen wonen, zijn er zwembaden met vrouwenuren die aan de mohammedaanse eisen voldoen. In die gemeentes gaan veel minder moslimvrouwen zwemmen. Slechts een klein gedeelte van hen stapt, gegeven de situatie, over die eisen heen. Wel kleden zij zich (juist dan) in een boerkini. Dit is een tweedelig badpak met lange mouwen, lange broekspijpen en een hoofddoek. Het pak is gemaakt van dezelfde stof als 'westerse' badpakken en zwembroeken, maar zit minder strak om het lichaam en laat feitelijk alleen het gezicht, de handen en de voeten onbedekt. Boerkini's verhullen het lichaam in plaats van onthullen, zoals de westerse zwemkleding doet37). De vrouwen voldoen zo aan de regels van de Koran en de Hadieth (de uitspraken van Mohammed en de overleveringen over het doen en laten van hem). Op grond van de Koran en de Hadieth wordt namelijk van een moslimvrouw verwacht dat zij buitenshuis haar lichaam van de hals tot de enkels bedekt houdt, geen strakke of doorzichtige kleding draagt en ook haar hoofdhaar verbergt. Deze regels hebben met name tot doel om de seksuele prikkeling die uitgaat van een vrouw en die zou kunnen leiden tot intimiteiten buiten het huwelijk om, te verminderen, aldus Sajidah Abdus Sattar, schrijver van het boek De positie van de vrouw in de islam38).
Beschamend is dat deze afgodendienaars zoals de mohammedanen immers zijn, op dit punt het zevende gebod beter begrijpen en in praktijk brengen dan velen in de gereformeerde gezindte die nota bene het grote voorrecht hebben een meer heldere openbaring van het zevende gebod te bezitten, namelijk Gods Woord en de geschriften daarop gegrond.
Wilders bestrijdt, wat bevorderd dient
De heer Wilders en zijn volgelingen zijn furieus tegen het gescheiden zwemmen en het dragen van boerkini's door moslimvrouwen. Zij hebben daarover al verscheidene malen Kamervragen gesteld. Zij zien daarin een voorbeeld van islamisering van de samenleving. Bovendien is de boerkini volgens hen - evenals een hoofddoekje en een boerka - een symbool van de "gruwelijke vrouwenonderdrukking" in het mohammedanisme. Ook voeren ze tegen een boerkini aan dat deze onveilig en onhygiënisch zou zijn. Zij willen daarom dat het dragen van een boerkini verboden wordt. Tegen deze achtergrond vroeg de PVV in december 2007 aan staatssecretaris Bussemaker (VWS) of de staatssecretaris de mening deelde "dat het in het kader van veiligheid en hygiëne al tientallen jaren een ongeschreven, maar strikt nageleefde regel is dat een zwembad betreden wordt in schaarse, nauwsluitende kledingsstukken zoals badpak, bikini of zwembroek?" En dat het zwemmen in een boerkini "onhygiënisch, onveilig en ongewenst is?" De staatssecretaris antwoordde daarop: "Voor zover mij bekend hanteren zwembaden geen kledingsvoorschriften, anders dan dat in badkleding wordt gezwommen. De boerkini kan hiertoe worden gerekend. Overigens zwemmen ook duikers, surfers en topsporters in lichaamsbedekkende badpakken en is het in Australië en Nieuw-Zeeland met het oog op bescherming tegen de zon heel gebruikelijk om een 'wetsuit' te dragen. (...) De boerkini is onhygiënisch noch onveilig"39).
Wat ons in dit antwoord opvalt, is dat in sommige andere landen om gezondheidsredenen kennelijk wel (meer) zedige zwemkleding gedragen wordt. Niemand kan er zich dus achter verschuilen dat dit niet mogelijk zou zijn. Verder laat dit antwoord helder zien - door de vergelijking die gemaakt wordt met andere lichaamsbedekkende, ook door Wilders en zijn volgelingen geaccepteerde zwemkleding - dat een boerkiniverbod discriminerend zou zijn. Dat Wilders een verbod wil op het in het openbaar dragen van de volledig gezichtsbedekkende boerka, is vanuit veiligheidsoverwegingen terecht. Maar over een simpel hoofddoekje en over een boerkini - in tegenstelling tot wat de naam doet vermoeden, bedekt een boerkini het gelaat niet - moest hij zich niet zo druk maken, beter gezegd: helemaal niet druk maken. Beter kon hij zich druk maken over het feit dat in de zomerdag een groot deel van de Nederlandse vrouwen en mannen in het openbaar - op wegen, op stranden en in zwembaden enz.- beslist onzedelijk gekleed gaat. En dat er zelfs speciale stranden en in verscheidene zwembaden speciale zwemuren voor nu-disten zijn. Maar daarover horen we hem niet. Feitelijk bestrijdt hij wat we juist actief door de overheid bevorderd willen zien: gescheiden zwemmen en het dragen van meer bedekkende en verhullende zwemkleding dan heden ten dage gebruikelijk is.
Ten besluite
Voor de val had de mens geen kleren nodig. Hij was toen volmaakt en bekleed met het beeld Gods. Uit zijn hart kwamen geen verdorven lusten voort; zijn natuur was rein. En heiligheid was zijn sieraad. Hij had daarom geen schaamte en behoefde zich ook niet te schamen. Maar door de val is het alles anders geworden. Door de val heeft de mens zichzelf van dit sierkleed beroofd. Zijn naaktheid is nu geheel schamenswaardig, zijn hart is verdorven en het zien van elkanders naaktheid roept nu onreine gedachten en lusten in de mens op. Onder ander om hem daartegen te beschermen heeft God de mens kleren gegeven: En de HEERE God maakte voor Adam en zijn vrouw rokken van vellen en toog ze hun aan, zo lezen we in Genesis 3 vers 21. Ondanks onze diepe val was God zo goed en Zijn zorg over ons, gevallen mensen, zo groot dat Hij ons kleren gaf om ons lichaam te bedekken. Zullen wij dan zo ondankbaar zijn jegens Hem door het van Hem verkregen middel ter bescherming van 's mensen eerbaarheid te verachten door ons lichaam grotendeels te ontbloten zoals heden ten dage de meeste zwemmers en zwemsters doen? God wil dat wij ons lichaam verhullen, zullen wij het dan in het openbaar gaan onthullen en alzo ons schaamtegevoel hoe langer hoe meer afstompen? God wil dat wij ons in een eerbaar gewaad vertonen (1 Tim. 2:9), mogen wij dan oneerbare, zinnenprikkelende (zwem)kleding aantrekken? Alle onkuisheid is van God vervloekt, zegt de Heidelbergse Catechismus. God wil dat wij ons lichaam en onze ziel "zuiver en heilig bewaren; daarom verbiedt hij alle onkuise daden, gebaren, woorden, gedachten, lusten en wat de mens daartoe trekken kan". Mogen wij ons dan vrijwillig naar plaatsen begeven waar mannen en vrouwen tezamen onkuis gekleed zijn zoals op stranden, in zwembaden en in watersportgebieden, waar ook wij, zeker gezien de huidige zwemkleding - gemakkelijk tot onkuise gedachten verlokt en tot onkuise lusten geprikkeld worden? En kunnen wij dan nog bidden: Leid ons niet in verzoeking, als wij zelf zonder enige noodzaak de zedelijke verzoekingen opzoeken? Nee, dit kan met een leven in de tere vreze Gods niet bestaan. En daar in de loop der jaren de badkleding steeds onfatsoenlijker, steeds oneerbaarder, steeds meer onthullend en prikkelender is geworden, staat het nu helemaal als een paal boven water dat gemengd zwemmen en zonnen voor jongeren die de pubertijd zijn ingetreden, alsmede voor volwassenen een overtreding van het zevende gebod is. Helaas heeft het gemengd zwemmen en zonnen ook onder ons als 'reformatorische' bevolkingsgroep breed ingang gevonden. Daarom is op dit punt een reformatie van node. Alsook ten aanzien van de zwemkleding. Want ook op dat punt is in het algemeen gesproken de 'reformatorische' bevolkingsgroep aan de wereld gelijkvormig geworden. Het afwijzen van gemengd zwemmen is zeker geen extreem standpunt. Vroeger was het afwijzen hiervan in de achterban van de SGP immers gewoon vanzelfsprekend. Ook door veel antirevolutionairen, Christelijk-historischen en roomsen werd destijds dit standpunt gehuldigd, zoals we gezien hebben. Helaas weten bijna alleen de ouderen onder ons dit nog. Het doel van dit artikel is onder andere om ook de jongeren hiervan op de hoogte te brengen, opdat zij op zijn minst meer begrip voor de tegenstanders van gemengd zwemmen zullen krijgen en, mocht het zijn, ook zelf tot de tegenstanders gaan behoren.
Vanzelf is natuurlijk iets niet bij voorbaat goed omdat het vroeger zo was, en verkeerd omdat het nu anders is, maar verkeerd is wat strijdig is met Gods Wet. Daarvan is hier sprake. Weliswaar is het zwemmen of leren zwemmen op zichzelf niet ongeoorloofd als daar een bepaalde noodzaak voor is, bijvoorbeeld in verband met beroep, voor hulp aan anderen, vanwege gevaar in een waterrijke omgeving of om gezondheidsredenen. "Maar de tijd, waarin wij leven munt uit om van alles misbruik te maken", zo merkte ds. J. Fraanje in 1920 al op40). Een van de huidige misbruiken van het zwemmen is het gemengd zwemmen. Het is bedroevend dat soms ook reformatorische scholen in het voortgezet onderwijs daar uitdrukkelijk de gelegenheid voor geven. Overigens is ook de kledij op veel reformatorische scholen in het voortgezet onderwijs bedroevend. Veel meisjes kleden zich namelijk zo uitdagend met lage decolletés, strakke truitjes en korte rokken dat een jongen, zo merkte eens een dame op, "wel van staal en beton" mag zijn om daartegen bestand te zijn, om niet seksueel geprikkeld te worden, om niet door verdorven lusten overmand te worden. Zulk een kledij strekt tot oneer van de Heere. Want denkt u dat de wereld het niet ziet dat veel van onze oudere kinderen onzedig gekleed gaan? 'Dat doen nu de kinderen van hen die zo Christelijk zijn..., die geen broek aan mogen...', zo schampert men. Voor een belangrijk deel ligt de schuld hiervan bij de ouders. Zij dienen ervoor te zorgen dat hun kinderen overeenkomstig de regels van de school in een zedig tenue de deur uitgaan. Waarmee we beslist niet gezegd willen hebben dat dit door ouders allemaal gemakkelijk even te regelen valt. Helaas gaat de secularisatie met betrekking tot het gezag ook onze gezinnen niet voorbij. Maar er zou al veel gewonnen zijn als alle ouders gezamenlijk hierin veel meer één lijn zouden trekken! Ten slotte, geve de Heere ons vanuit de tere vreze Gods gedurig te strijden tegen de zonden, onder andere in onze gezinnen. Met tact en wijsheid, niet met de botte bijl! Maar laten we ook ons eigen hart niet voorbijzien. Dat onze bede maar gedurig zij met de dichter van psalm 51 (vers 5b en 6 berijmd):
Herschep mijn hart, en reinig Gij, o Heer',
Die vuile bron van al mijn wanbedrijven;
Vernieuw in mij een vasten geest, en leer
Mij aan Uw dienst oprecht verbonden blijven.
Verwerp mij van Uw aangezicht toch niet;
Ai, laat van mij Uw Heil'gen Geest niet scheiden;
Die kan alleen op 't rechte spoor mij leiden.
Bestier mijn gang, daar Gij mijn zwakheid ziet.
Geef mijn gemoed, dat nu angstvallig vreest,
De blijdschap weer; doe op Uw heil mij hopen;
Laat mij, gesterkt door enen eed'len geest,
Volvaardig 't pad van Uw geboden lopen.
A. Verwijs
Noten:
1) 'Gemengd zwemmen', in: In het Spoor, augustusnummer 1996, p. 46-48
2) Handelingen gemeenteraad Delft, 16 juni 1948, p. 138
3) Verslag van het gesprokene in de vergadering van den Raad der gemeente Haarlem, op Woensdag 16 Juli 1924, p. 626-627
4) 'Van Vrouwenleven', in: De Nederlander, 22 juli 1924. Ook deels geciteerd bij: B. van Kaam, Parade der mannenbroeders. Protestants leven in Nederland. 1918-1938, Wageningen 1964, p. 99-100. Citaat herspeld, wat ook geldt voor alle overige citaten in dit artikel.
5) Soms gaat het goed mis, zie: 'Directie Tikibad scheidt jongens van meisjes', in: RD, 24 juni 1999. Omdat in het Tikibad een zestienjarig meisje was verkracht en dertien andere meisjes door een groep jongens waren aangerand, besloot de directie dat voorlopig alleen gescheiden mocht worden gezwommen. Er gebeurt overigens ook in andere zwembaden meer dan wij vaak weten, zie: 'Toezicht zwembaden moet beter. Platform wil ontucht voorkomen en veiligheid vergroten', in: RD, 13 augustus 1999.
6) 'Gemengd baden en zwemmen op zondag', in: Het Vaderland, 3 maart 1937, p. 3; 'Gemengd zwemmen te Arnhem', in: De Sumatra Post, 30 januari 1934; 'Gemeenteraad van Leiden', in: Het Vaderland, 26 oktober 1937
7) 'Het zondige natuurbad', in: Het Vaderland, 12 juli 1933
8) Joh. C. Francken, Veel vragen... één antwoord, Kampen 1940, p. 247-248
9) Notulen van de vergadering van den Raad der gemeente Wageningen, gehouden op Dinsdag 22 Juni 1937, p. 44
10) W.J.A.J. Duynstee, De leer der kuischheid, Roermond 1927, p. 114
11) Verslag van het gesprokene in de vergadering van den Raad der gemeente Haarlem, op Woensdag 16 Juli 1924, p. 646
12) W.J.A.J. Duynstee, De leer der kuischheid, Roermond 1927, p. 111-112
13) Notulen van de vergadering van den Raad der gemeente Wageningen, gehouden op Dinsdag 22 Juni 1937, p. 44
14) Handelingen Tweede Kamer, 1934-1935, 13 november 1934, p. 257
15) 'Het gemengd zwemmen', in: Het Vaderland, 21 juli 1934
16) 'Gemeenteraad van Amsterdam', in: Het Vaderland, 5 maart 1936
17) 'Gemengd zwemmen te Wageningen', in: Het Vaderland, 23 juni 1937
18) 'Het gemengd zwemmen op Te Werve', in: Het Vaderland, 8 juni 1938
19) 'Gemeenteraad', in: Het Vaderland, 24 december 1937
20) J. van Putten, Zoveel kerken zoveel zinnen. Een sociaalwetenschappelijke studie van verschillen in behoudendheid tussen gereformeerden en Christelijke gereformeerden, Kampen 1968, p. 133-134
21) 'R.K.raadsleden hielden hun congres te Breda', in: De Limburger koerier, 31 mei 1938
22) 'Geen gemengd zwemmen in het Sportfondsenbad te Breda', in: Het Vaderland, 10 augustus 1935
23) P. Koenders, Tussen Christelijk Réveil en seksuele revolutie. Bestrijding van zedeloosheid in Nederland, met nadruk op de repressie van homoseksualiteit, Amsterdam 1996, p. 489 (hierna te noemen: Tussen Christelijk Réveil).
24) Tussen Christelijk Réveil, p. 488
25) Tussen Christelijk Réveil, p. 546, noot 265
26) Handelingen Tweede Kamer 1947-1948, 30 september 1947, p. 177
27) Tussen Christelijk Réveil, p. 851
28) P. Luykx en P. Slot, Een stille revolutie? Cultuur en mentaliteit in de lange jaren vijftig, Hilversum 1997, p 176
29) Tussen Christelijk Réveil, p. 851-853
30) Handelingen gemeenteraad Delft, 16 juni 1948, p. 140
31) Handelingen Tweede Kamer 1947-1948, 30 september 1947, p. 169; zie ook: 'Ontwerp-Zweminrichtingenwet', in: De Banier, 16 oktober 1946
32) Handelingen Tweede Kamer 1947-1948, 30 september 1947, p. 172, 178
33) Notulen gemeenteraad Ede, december 1968, p. 523
34) 'Genemuiden krijgt overdekt zwembad', in: RD, 14 april 1979
35) 'Hete hoofden in Staphorst tijdens debat over zwembad', in: RD, 2 oktober 1996. De oorspronkelijke zin: "De kinderen kunnen thuis wel in de tobbe spelen" is later vervangen door: "Kinderen kunnen thuis in bad".
36) 'Vrijheid van godsdienst beknot', in: RD, 10 september 2007, M.D.L. Bremmer, 'Zuchten onder rabbinale regels', in: RD, 12 maart 1997 en P.J. Vergunst, 'Een leven vol tevredenheid', in: RD, 28 augustus 1998
37) E. Wisse en A. Elling, 'Watervrees, mannenvrees en burqinivrees', in: F. Kemper (red.), Samenspel. Studies over etniciteit, integratie en sport, Bennekom 2010, p. 76-79
38) S.A. Sattar, De positie van de vrouw in de islam, Den Haag 1993, p. 89-91, 98
39) Tweede Kamer der Staten-Generaal, 2007-2008, aanhangsel van de Handelingen, nr. 1035 (18 december 2007 en 14 januari 2008). Zie ook: Tweede Kamer der Staten-Generaal, 2009-2010, aanhangsel van de Handelingen, nr. 2017 (15 december 2009 en 25 maart 2010)
40) J. Fraanje, Aantekeningen uit de kleine catechisatie, Gorinchem 1983, p. 128
41) Deze foto is enigszins bewerkt.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 juli 2011
In het spoor | 56 Pagina's