Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Homoseksualiteit: de zonde haten, de personen niet

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Homoseksualiteit: de zonde haten, de personen niet

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Inleiding

In de periode vanaf 1730 tot 1732 kwamen in ons land een reeks gevallen van homoseksualiteit (onder sodomie of homoseksualiteit verstaan we hier overigens niet de homofiele gerichtheid of neiging, maar de daadwerkelijke seksuele omgang en daden tussen personen van hetzelfde geslacht) openbaar, wat een schok deed gaan door het land. Een doorbraak van zulk een gruwelijke zonde, waar zou dat op uitlopen? Was niet Sódom en Gomórra mede vanwege het onbeschaamd uitspreken en bedrijven van deze zonde omgekeerd?

De overheden beseften dat tegen deze roepende en hemeltergende zonde krachtig moest worden opgetreden. Een plakkaat werd uitgevaardigd waarin op het daadwerkelijk bedrijven van deze zonde de doodstraf werd gesteld. In totaal werden in de periode 1730-1732 in ons land - dat ongeveer een inwonertal had van 1,95 miljoen - ruim 300 personen vanwege deze zonde veroordeeld, van wie er 80 de doodstraf hoorden eisen.

Van kerkelijke zijde werd bijzonder ernstig tegen deze zonde, die voorheen nagenoeg onbekend was geweest in ons land, gewaarschuwd. Verscheidene predikanten schreven er speciaal een boek tegen. Alleen al de titels van die boeken maakten vaak al duidelijk hoe ernstig zij deze zonde en de doorbraak van deze zonde opnamen. De Amsterdamse predikant Leonard Beels schreef bijvoorbeeld: Sodoms zonde en straffe of streng wraakrecht over vervloekte boosheidt (1730). Ds. Hendricus Carolinus van Byler uit het Groningse land volgde met: Helsche boosheit of Grouwelyke zonde van sodomie, in haar afschouwelykheit, en welverdiende straffe uit Goddelyke, en menschelyke schriften tot een spiegel voor het tegenwoordige, en toekomende geslagte opentlyk tentoongestelt (1731). En te Nijmegen verscheen van de hand van ds. Albertus Royaards in druk de door hem op 28 februari 1731 uitgesproken boetpredicatie, getiteld: Nodige en tydige waarschouwing tegens de gemeenschap aan Sodoms grouwelyke zonde en vreeselyke straffe (1731). Ten slotte noemen we nog het boekje van ds. Coenraad Mel dat in 1731 in Amsterdam werd gedrukt: Het gruw lyk Sodom gestraft, ter waarschuwinge aan Israël voorgestelt; in verschelde boet- en bededaags predikaatsiën. Mede op grond van het feit dat het 'liggen van mannen bij mannen met een vrouwelijke bijligging' in de Schrift uitdrukkelijk een gruwel wordt genoemd (Lev. 20:13), concludeerden deze vier predikanten feitelijk eenparig dat dit een zeer zware zonde is, dat deze zonde daarom door de overheid streng gestraft behoort te worden en dat het niet bestrijden en straffen van deze zonde een land zou rijp maken voor de oordelen Gods.

Buiten dit viertal zijn er nog veel meer predikanten geweest die zich in woord en geschrift tegen deze zonde hebben gekeerd. Hieronder zullen we enkele van hen aan het woord laten. Enerzijds om te laten zien dat deze zonde door onze vaderen eenparig als een zeer zware zonde beschouwd is, terwijl er tegenwoordig vaak zo licht over gedaan wordt, ook binnen een deel van de gereformeerde gezindte. En anderzijds om erop te wijzen dat wij deze zonde wel moeten haten en vlieden, maar de zondaar zelf niet mogen haten. Dat hebben onze vaderen ook niet gedaan, zo zal blijken.

Ds. P Leupenius (1607-1670)

Vóór 1730 werd er zelden over sodomie geschreven. Iemand die dat wel gedaan heeft, is de Amsterdamse predikant Petrus Leupenius. In zijn boek De Geessel der Sonden (1651) schrijft hij: "Eindelijk is er nog een soort van onkuisheid die 'stomme zonde' genoemd wordt, omdat ze zo schandelijk is dat ze niet behoort genoemd of uitgesproken te worden. En het was te wensen dat niet alleen de daad, maar ook de gedachtenis daaraan van de aardbodem was uitgeroeid. Nochtans, daar zulke onmenselijke zonden onder de heidenen gevonden werden, zo heeft de getrouwe Wetgever, Die Zijn behagen heeft in reinheid, Zijn volk daarvoor willen waarschuwen, opdat zij zich in zulke gruwelen niet zouden laten vinden. Wij verzoeken [de lezer] tot hetgeen wij naar eis der zaken daarvan zullen zeggen, kuise oren en harten te willen toebrengen, niet om die [gruwelen] te leren, maar om [ze] van harte te verfoeien. Deze zonde wordt begaan wanneer mensen van één geslacht, mannen op mannen, vrouwen op vrouwen, verhit worden, dat gewoonlijk genoemd wordt sodomie, omdat de sodomieten die eerst gepleegd hebben, gelijk men daarvan lezen kan in Genesis 19 vers 5. Toen de engelen tot Lot ingekomen waren, riepen de mannen van Sódom: Waar zijn die mannen, die dezen nacht tot u gekomen zijn? Breng hen uit tot ons, opdat wij hen bekennen. Dat heeft de Heere uitdrukkelijk verboden in Leviticus 18 vers 22: Bij een manspersoon zult gij niet liggen met vrouwelijke bijligging, want dat is een gruwel. En Paulus zegt in Romeinen 1 vers 26 en 27 dat God de heidenen aan zulke oneerlijke bewegingen heeft overgegeven tot een straf voor hun afgoderij. Alzo dat de vrouwen het natuurlijk gebruik hebben veranderd in het gebruik tegen nature. En insgelijks ook de mannen nalatende het natuurlijk gebruik der vrouw, zijn verhit geworden in hun lusten tegen elkander, mannen met mannen schandelijkheid bedrijvende, en de vergelding van hun dwaling, die daartoe behoorde, in zichzelven ontvangende"1). Tot zover ds. Leupenius.

Ds. J. Beukelman (1704-1757) en ds. Th. van der Groe (1705-1784)

Men bezondigt zich tegen het zevende gebod, zegt ook ds. J. Beukelman, "door onnatuurlijke zonden, die genoemd worden: zonden tegen de natuur, omdat zij tegen de natuur in volle nadruk strijden; sodomie, omdat de Sodomieten om die zonde met vuur van de hemel gestraft zijn, gelijk wij in Genesis 19 lezen; en stomme zonden, omdat zij zelfs schandelijk zijn om genoemd te worden"2). Zij zijn dus uitermate schandelijk!

Uit het bijzonder zware oordeel dat God over Sódom en Gomórra heeft laten komen, is ook af te leiden dat sodomie een zeer zware zonde is, want het is een Bijbelse regel: hoe erger de zonde, hoe zwaarder de straf. "Om haar schrikkelijke boosheid en onreinheid" achtte ds. Th. van der Groe het beter om in zijn Catechismusverklaring slechts summier over deze zonden te spreken. Hij zei slechts dat het "schanddaden en gruwelen" waren die tegen Gods Wet en de natuur ingingen3).

Mr. J. Vermeer (1696-1745)

Tot de "grove zonden" die in het zevende gebod verboden worden, rekent Justus Vermeer onder andere ook "alle onnatuurlijke zonde van vleselijke vermenging van mannen met mannen, van vrouwen met vrouwen, van mensen met beesten. Dit zijn de gruwelen van: Sódom, Gomórra, Adama en Zeboïm geweest (Gen. 19), die daarom door vuur van de hemel gestraft en weggezonken zijn. En van de heidenen (Rom. 1:26-27). En ook van de Korinthiërs (1 Kor. 6:10-11). Uit welke laatste plaats blijkt dat er ook uit zulke gruwelijke mensen tot God bekeerd zijn. [Deze zonden] worden terecht genoemd 'stomme zonden', die God zeer zwaar te straffen gebiedt (Ex. 22:9 en Lev 18:22-23)"4). Maar zelfs voor zulke zware zonden, die van overheidswege zeer zwaar gestraft behoren te worden, is nog vergeving bij God mogelijk, wanneer daar door genade mag zijn een ware droefheid naar God die een onberouwelijke bekering tot zaligheid werkt (2 Kor. 7:10). Zelfs voor zulke grote zondaren is nog redding mogelijk, wanneer zij door genade zich in waarheid schuldig mogen kennen, hun zonden mogen afbreken door gerechtigheid en hun toevlucht tot Christus mogen nemen. Dit besefte ook ds. G. J. Hillers, zo blijkt uit het onderstaande.

Ds. G.J. Hillers (1706-1756)

Een uitnodiging van de rechter om pastorale bijstand te verlenen aan een aantal vanwege sodomie ter dood veroordeelde personen, had ds. Hillers niet durven afslaan, daar deze mensen ook een ziel hadden die voor de eeuwigheid geschapen is. Vijf dagen lang had hij zich intensief met deze veroordeelden beziggehouden en al het mogelijke tot hun behoudenis aangewend. Van zijn wedervaren hierbij heeft hij een verslag gemaakt, dat gedateerd is op 10 april 1732. Ten aanzien van een van de veroordeelden heeft hij opgeschreven dat deze "volkomen geprezen heeft de handelingen van het Hoogedele Gerecht omtrent zijn persoon gehouden, betuigende, met een leedwezen over zijn zonde, des doods schuldig te zijn en wensende maar de handen van de grote Rechter van hemel en aarde te ontvlieden. Biddende te dien einde God menigmaal om genade, niet alleen in zijn boeien en gevangenis, maar ook in het openbaar op de brandstapel"5). De eeuwigheid zal openbaren of Hillers' getrouwe arbeid in dezen nog vrucht gedragen heeft! Ook uit deze geschiedenis blijkt zonneklaar dat onze vaders de homoseksualiteit streng naar Bijbelse maatstaven straften, maar geen 'homohaters' waren; zij zochten het zielenheil van de veroordeelde sodomiet.

Ds. R Laan (1696-1743)

De doorbraak van de homoseksualiteit in de jaren 1730-1732 zag ds. Petrus Laan als een rechtvaardig oordeel op het in ons land oogluikend toelaten van overspel en hoererij. In zijn biddagpredicatie van 1735 zei hij dat "zeer hemeltergend" en een "gruwelkwaad" in ons land was "die zonde om welke God Sódom en Gomórra met hemelsvuur verbrand heeft. Een zonde die een rechtvaardige straf is van het oogluikend [toelaten van] overspel en hoererij. Een zonde die gans niet uitgezuiverd is, ja waarvan de bloedschulden nog tegen ons getuigen. Hier geldt geen aanneming des persoons. En zovelen als er schuldig zijn en ongedood blijven, zijn om God te tergen en om Zijn wraak over ons land meer uit te lokken, terwijl het bloed van die rechtvaardig omgebracht zijn, om wraak roept zolang anderen en vooral zulke die hen verleid hebben, ongestraft blijven"6).

Naar de mening van ds. Laan trad de overheid kennelijk nog niet streng en effectief genoeg op tegen de homoseksualiteit. Het zou kunnen zijn dat in 1735 de aandacht van de overheid voor het bestrijden van deze zonde inmiddels verslapt was of dat de overheid in Laans omgeving minder streng optrad dan in de rest van het land, maar dit is moeilijk meer te achterhalen. In ieder geval is duidelijk dat ook ds. Laan van mening was dat sodomie een zeer ernstige zonde is die door de overheid streng gestraft behoort te worden.

Ten besluite

De zonden van hoererij en overspel zijn in ons land tot een ongekende hoogte gestegen. Het zijn volkszonden geworden, roepende zonden. Daarnaast hebben we als volk God niet in erkentenis gehouden. Behalve van lichamelijke hoererij is er dus tevens sprake van een ernstige en vergaande geestelijke hoererij. Is het dan een wonder dat de homoseksualiteit als een rechtvaardig oordeel daarop in ons land doorgebroken is? Nederland, eertijds het Israël van het Westen bij vergelijking, nu het Sódom van het Westen. Zonden zijn geen zonden meer. Bijbelse grenzen gelden niet meer. Ds. M. van Beek zei het enkele decennia terug al: "Denk alleen maar aan de sodomitische zonden. Wat nergens mag, mag in Nederland. Het schreit ten hemel! En hoe meer men Gods Woord loslaat, hoe meer dit kwaad welig gaat tieren. Gods bevelen in Zijn Woord en Wet zijn als een vesting rondom ons. Maar die vesting wordt doorgebroken, omdat men Gods Woord en Wet loslaat. (...) Arme jeugd, arme jeugd, wij worden Sódom gelijk, als het al niet zo ver is. En het zal nog erger worden. Wij weten hoe het met Sódom is afgelopen. God deed zwavel en vuur van de hemel regenen en verteerde die steden. Ons land wordt overstroomd van dit kwaad. En wanneer er ergens een overstroming is, dan gaat de stroom steeds sneller en wordt zij steeds sterker, totdat uiteindelijk alles wordt weggespoeld. Arme jeugd, waar zult u terechtkomen"7).

Noten:

1) P. Leupenium, De Geessel der sonden, Amsterdam 1651, p. 268-269 (herspeld)

2) J. Beukelman, Heidelbergschen Katechismus, dl. 2, Rijssen 1978, p. 839 (herspeld)

3) Th. van der Groe, Heidelbergse Catechismus, dl. 2, Houten 1961, p. 390 (herspeld)

4) J. Vermeer, Heidelbergschen Katechismus, dl. 2, Nijkerk 1857, p. 494 (herspeld)

5) W.T. Vleer, Sterf sodomieten!, Norg 1972, p. 110 (herspeld)

6) P. Laan, Uitgezogte Leer-redenen, Utrecht 1736, p. 180-181 (herspeld)

7) M. van Beek, De Heidelbergse Catechismus, dl. 2, Ochten z.j., p. 259-260

Dit artikel werd u aangeboden door: In het spoor

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 juli 2011

In het spoor | 56 Pagina's

Homoseksualiteit: de zonde haten, de personen niet

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 juli 2011

In het spoor | 56 Pagina's