Het leven en werk van Johannes Calvijn (1509-1564)
Afkomst
Jean Cauvin heette hij eigenlijk. Zijn Franse naam. Naar gewoonte in die dagen werd zijn naam gelatiniseerd in Calvinus en wij, Nederlanders, hebben daar Calvijn van gemaakt. Hij werd geboren op 10 juli 1509 te Noyon, een plaats in Noord-Frankrijk. Niet zomaar een plaats: er was zelfs een bisschopszetel van de roomse kerk gevestigd. Zijn vader Gérard Cauvin was van eenvoudige afkomst, maar had kwaliteiten en had zich door hard werken een belangrijke positie verworven. Hij was, wat wij nu zouden kunnen noemen, een soort notaris, tevens belastingambtenaar (kerkelijk en wereldlijk) en secretaris van het bisdom. Zijn moeder was Jeanne Lefranc. Bekend in haar omgeving om haar schoonheid en haar vroomheid. Zij was vroom in roomse zin, bijgelovig en hield niet op haar kinderen eerbied in te prenten voor de kerk en haar geestelijkheid, terwijl vader Cauvin wel zodanige ervaring opdeed met die geestelijkheid dat hij daarvoor op den duur geen enkele achting meer op kon brengen.
Vader Cauvin had zijn relaties in de hoogste kringen, ook in adellijke, en wist het zo te regelen dat Johan-nes, van wie al jong gebleken was dat hij een groot verstand had, onderwijs kreeg op het kasteel te Noyon, samen met de kinderen van de heer van Montmor. In die tijd heeft hij zich de aristocratische omgangsvormen eigen gemaakt, die hem later zo van pas gekomen zijn in zijn omgang en correspondentie met vorsten en vorstinnen en allerlei hoogwaardigheidsbekleders door heel Europa heen. De kosten voor het onderwijs werden voor vader Cauvin op den duur toch wel erg hoog, waarom hij aan de bisschop ging vragen of Johannes niet aangesteld kon worden als kapelaan. Hij was toen pas twaalf jaar oud, maar dat leverde geen bezwaar op. De inkomsten die aan deze functie verbonden waren, werden voor een deel afgestaan aan de priesters die het werk echt uitvoerden en de rest was voor de in het ambt benoemde. Iets soortgelijks vond plaats toen hij twintig jaar oud was en tot pastoor werd benoemd.
Studie
Twee jaren nadien (hij was toen dus 14) ging Johannes naar Parijs samen met de kinderen van de heer Montmor. Priester zou hij worden en volgde daarvoor op twee instituten onderwijs. Het afscheid van zijn moeder viel hem heel erg zwaar. Hij heeft haar nooit weer teruggezien, want zij stierf in de tijd dat hij in Parijs verbleef, waarschijnlijk ten gevolge van de pestziekte die toen heerste in Noyon en omgeving.
Overigens werd Calvijn in Parijs toen niet zozeer theologisch gevormd, maar veel meer humanistisch. Voor zijn leermeester daar in de klassieke talen, Mathurin Cordier, een echte pedagoog en vaderfiguur, had hij veel respect. In tussenuren ging hij bij die docent extra lessen volgen en ontegenzeggelijk heeft deze man invloed uitgeoefend op de vorming van Calvijn tot de man van ernstige levensbeschouwing en strenge zeden zoals we hem later leren kennen. Hij is ook de man geweest die Calvijn taalkundig zo gevormd heeft dat deze zowel om het gebruik van de Franse taal als het Latijn - de taal van de geleerden in die dagen - nog altijd geroemd wordt.
Zijn vader had inmiddels wel zoveel gezien van het leven dat door de geestelijke stand werd geleid, dat hij aan Johannes de opdracht gaf een andere studierichting te kiezen. Dat deed hij en ging rechten studeren in Orleans. Daar volgde hij de lessen van Melchior Wolmar, een protestants docent, die Grieks onderwees. In diens woning ontmoette hij een knaap van tien jaar oud, Theodorus de Beza, later zijn vriend en medewerker en opvolger in Genève. De rechtenstudie volgde hij tot in 1531 zijn vader stierf. Hij was toen al meester in de rechten, maar verdiepte zich vanaf dat moment weer in het humanisme. In zijn studie maakte hij enorme vorderingen. In vlijt en aanleg blonk hij ver uit boven zijn studiegenoten. Intelligent was hij en hij beschikte over een indrukwekkend geheugen. Studenten en professoren waren menigmaal met bewondering voor hem vervuld.
Het liefst verkeerde hij in de rust van zijn studeerkamer. Zo toegewijd was hij aan zijn studie dat hij vaak te weinig at en ook te weinig sliep; hij werkte soms nachten door. In zijn studententijd heeft hij al zoveel van zijn lichaam en zijn gezondheid gevraagd dat hij daar later de wrange vruchten van moest plukken. In de kringen van de wetenschap raakte hij niet alleen bekend, hij werd zelfs beroemd.
Zijn geestelijk leven
En geestelijk? Wat weten we van zijn geestelijke leven in zijn jonge jaren? Het was in zijn studiejaren dat het licht van de Hervorming in Frankrijk ging schijnen. Calvijn zelf schrijft over die tijd dat hij toen zo hardnekkig overgegeven was aan de bijgelovigheden van het pausdom dat het hem onmogelijk scheen dat men hem uit die diepe poel kon uittrekken.
Zoveel als we weten van de bekering van Luther, zo weinig weten we van die van Calvijn. Wat we wel weten is te vinden in zijn commentaren, met name die van de Psalmen. Daarin deelt hij zo nu en dan iets persoonlijks mee. Aan het einde van de voorrede voor de uitleg van de Psalmen, schrijft hij:
"En de lezers zullen, als ik mij niet vergis, merken dat wanneer ik de verborgen gevoelens zowel van David als van anderen uitleg, ik niet anders spreek dan van hetgeen ik persoonlijk heb ondervonden."
Wat we ook weten, is dat professor Wolmar, die we al noemden en bij wie Calvijn veel over de vloer kwam, al spoedig in de gaten kreeg dat zijn leerling in de rechtenstudie niet op zijn plaats was, maar veel meer aanleg had voor theologie. Hij onderwees hem ook in de Hebreeuwse taal en ging samen met hem de Bijbel lezen in de oorspronkelijke talen (Hebreeuws en Grieks). De roomse kerk kende alleen de Vulgata, een vertaling in het Latijn, die grote autoriteit bezat. Zonder van studierichting te veranderen, want zijn vader leefde toen nog, ging Calvijn zich in theologische vraagstukken verdiepen en overpeinsde hij de geloofswaarheden in het licht van Gods Woord. De dwalingen en verkeerdheden in de kerk begon hij steeds scherper te zien, zijn twijfel nam toe, maar tot een breuk met de kerk bracht hem dat nog niet. We weten zelfs uit die dagen dat er een gesprek heeft plaatsgevonden met zijn neef, Olivetanus, die de roomse kerk al verlaten had, en dat na afloop van dat gesprek Calvijn de heiligen heeft aangeroepen om zijn neef te bekeren en die neef zich in zijn kamer opsloot om de Heere te bidden of Calvijn toch maar tot de kennis der waarheid mocht komen.
Wij weten van hem ook dat de biechtstoel, waarin de dienstdoende priester hem verwees naar de heiligen, die zijn voorspraak zouden zijn, hem niet de troost gaf die hij zocht. Moedeloos werd hij. De paus kon hem niet behouden en Hem Die dat wel kon doen, Jezus Christus, kende hij niet. De grote omkeer in zijn leven is waarschijnlijk gekomen in de herfst van 1533. Later schrijft hij: "Door een plotselinge (of onverwachte) bekering onderwierp God mijn ziel tot gewilligheid."Dit laatste woord kan ook vertaald worden met "gehoorzaamheid". Meer weten we niet, maar laten we bedenken dat het er in wezen niet om gaat 'hoe' hij tot verandering is gekomen, maar 'dat' het is gebeurd. In de andere theologie die hij ging aanhangen, die van de Hervorming, ontmoette hij een andere God. En dat was de echte God. Hij schreef ergens:
"Ik was Zijn doodsvijand, en er was in mij geen enkele gehoorzaamheid, maar ik was vol van boosaardigheid, vol hoogmoed en van duivelse hardnekkigheid om tegen God in te gaan en mijzelf in de eeuwige dood te storten. En zo was het met mij gegaan als mijn God mij niet in Zijn medelijden ontvangen had en Hij de eindeloze schatten van Zijn barmhartigheid niet voor mij ontsloten had."
Calvijn heeft de beleving van de dichter van Psalm 130 gekend, die uit de diepte van zijn schuld schreeuwde naar God. De prediking in de roomse kerk heeft hij ervaren als een belasting van het geweten, steeds weer zonder de troost van de vergeving. Hij schreef daarvan: "Altijd waren er die gewetenskwellingen, die je het gevoel gaven alsof je in de hel was..., ik heb het zelf zo ervaren."
Student in de Godgeleerdheid
En toen? Het was vooral door het toedoen van Wolmar dat hij de studie van de Godgeleerdheid weer opvatte en zich geheel van de leerstellingen van de roomse kerk losmaakte. Hij bezocht weldra de geheime vergaderingen van de biblicisten in kerken, schuren en kastelen, waar Gods Woord werd gelezen, besproken en verklaard. Hij liet zich daar niet alleen zien, maar ook horen. Hij raakte bemind bij zijn hoorders, de eenvoudige jonge man die de Bijbelse boodschap bracht als balsem voor hun verwonde zielen. In Parijs en daarbuiten raakte hij al spoedig bekend, ook al omdat hij preken uitschreef, die tot ver in de omgeving werden voorgelezen in de godsdienstoefeningen. Zijn studie zette hij ook voort en het gebeurde wel dat hoogleraren zaten te luisteren naar de jongeman als een leerling naar zijn meester. Geen enkele gelegenheid liet de jonge prediker onbenut om de boodschap van zonde en genade uit te dragen. Hij had contacten tot in de hoogste kringen. Vorsten en vorstinnen - Margaretha, de zus van de Franse koning en getrouwd met Hendrik van Navarra bijvoorbeeld -, edellieden, professoren, kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders schaarden zich in het geheim onder zijn gehoor of zochten met hem in gesprek te komen.
Eén van hen was professor Nicolaas Cop, hoogleraar in de geneeskunde, die in 1533 rector magnificus (leidinggevende aan het college van professoren, de directeur van een universiteit) werd aan de Sorbonne, de wereldberoemde universiteit van Parijs.
Op 1 november van dat jaar, op Allerheiligen dus, zou hij met een rede zijn ambt aanvaarden. Hij was hervormingsgezind en een vriend van Calvijn. Deze laatste zag dit moment, het aanvaarden van dat ambt, als een uitstekende mogelijkheid om de boodschap van het Evangelie te laten klinken en nam daarover contact op met Cop. Die durfde aanvankelijk niet en achtte zich als medicus ook niet de aangewezen man om dat te doen, maar Calvijn bood hem aan hem behulpzaam te zijn bij het opstellen van zijn redevoering.
En zo gebeurde het dat op de dag waarop de verdienstelijkheid van de goede werken alle aandacht moest krijgen, het licht viel op de genadeboodschap. 'Zalig zijn de armen van geest', luidde de titel. Toen klonk het: 'Alleen door genade - niet door verdienste', 'Wij worden niet gerechtvaardigd door de werken der wet, maar door het geloof' en 'Alleen om Christus verdiensten neemt God ons aan.' Een preek die Luther 11 jaar daarvoor had gehouden ter gelegenheid van Allerheiligen, werd als uitgangspunt gebruikt. Met klimmend ongenoegen hebben de aanwezige geestelijken geluisterd en een deel van hen verliet voortijdig de vergadering. Hij zou het weten, Nicolaas Cop. Al nam zijn vader een nog zo hoge positie in aan het hof van koning Frans I - hij was de lijfarts van de koning -, om de verkondiging van zijn ketterse denkbeelden zou de zoon worden gestraft. De brandstapel, die toen in Parijs al menigvuldig brandde om ketters te bestraffen, zou zijn deel zijn. Cop moest vluchten. Hij gaf aanvankelijk aan zijn dagvaarding gehoor, maar toen hij op de trappen van het parlementsgebouw, waar het opperste gerechtshof zetelde, nog werd gewaarschuwd omdat zijn doodvonnis al vaststond, is hij er vandoor gegaan. Een paar van zijn studenten veroorzaakten een rel en in het gedrang dat ontstond, wisten ze hem een huis binnen te krijgen, waar hij werd vermomd, en in die vermomming kon hij een uur later al Parijs ontvluchten.
Op de vlucht
Maar er waren nog meer ketters. Weldra werd gefluisterd dat niet Cop, maar Calvijn verantwoordelijk moest worden gesteld voor dat wat was gebeurd. Hij zou de rede zelfs geschreven hebben. Een luitenant met zijn soldaten kreeg de opdracht hem gevangen te nemen. Toen ze in de Rue St. Martin kwamen waar Calvijn woonachtig was, bleek de vogel te zijn gevlogen. Hij had de soldaten horen komen, begreep dat het om hem te doen was, had zijn beddenlakens aan elkaar geknoopt en was via het balkon door de achtertuinen ontsnapt. Een bevriende wijngaardenier verleende hem onderdak. De volgende morgen vroeg verliet hij de stad in de kleding en met het gereedschap van een wijngaardeniersknecht. Nee, niet naar zomaar een wijngaard ging hij op weg. Naar Gods wijngaard, dat wel. Waar was die gelegen? Calvijn wist het niet. Vanaf dat moment leidde hij een zwervend bestaan. Was hij een vervolgde. Tot dan toe had hij het herstel van de roomse kerk gezocht, niet de breuk met haar. Die is hem opgedrongen, precies zoals het ook Luther was vergaan.
De breuk met het humanisme was vanzelfsprekend toen Calvijn intellect en wil plaatste onder de leiding van de Heilige Geest, wetend van de zondige staat waarin de mens verkeert, waarom deze nooit over een onbeperkte vrijheid van denken en handelen kon beschikken. Juist die vrijheid van de menselijke geest ging de humanist boven alles. Wel heeft hij de wijsheid en de wetenschap van de heidense schrijvers altijd als een bewonderenswaardige, Goddelijke gave beschouwd.
Reizend, studerend en predikend trekt hij door het land tot hij komt bij zijn vriend Louis du Fillet. Een roomse geestelijke die heel duidelijk hervormingsgezind was. Onder de schuilnaam Charles d' Espeville verblijft hij daar enige tijd, betrekkelijk veilig. Tijden van afzondering - denk aan Luther op de Wartburg - zijn voor de Hervormers van grote betekenis geweest.
Du Fillet had een heel bijzondere, uitgebreide bibliotheek. Calvijn was een man die zijn tijd heeft uitgekocht. Ieder uur heeft hij besteed in de arbeid voor het Koninkrijk Gods. Biddend heeft hij overdacht wat hij las in Gods Woord. Daar in die bibliotheek heeft hij de bouwstenen verzameld voor het belangrijkste boek dat hij ooit geschreven heeft en waarom hij nu nog bekend is over de gehele wereld: De Institutie of Onderwijzing in de Christelijke godsdienst.
Toen hij ook bij zijn vriend niet meer veilig was, vertrok hij naar Navarra, waar Margaretha van Valois (1492-1549), de stammoeder van het huis van Bourbon, koningin was. Ze was hervormingsgezind, maar wel altijd rooms gebleven. Zij was de zuster van de Franse koning. Een vrouw van wie gezegd werd dat ze het hart had van een man en het hoofd van een engel. Bekoorlijk was ze, maar ook zeer geleerd. Vervolgden vonden daar bij haar een toevluchtsoord. Hervormingsgezinden werden daar met open armen ontvangen. Daar ontmoette Calvijn Jacques Lefèvre d'Étaples, de geleerde die de Bijbel in het Frans heeft vertaald. Nauwe vriendschap heeft hij met deze man gesloten.
Vanuit Navarra is hij naar Noyon, zijn geboorteplaats gegaan. Omdat hij niet langer in de roomse kerk kon blijven, heeft hij daar tegenover de geestelijkheid verklaard niet langer gebruik te willen maken van zijn kerkelijke inkomsten.
Parijs heeft hij ook bezocht. Tot in het hol van de leeuw is hij geweest. Veel oude vrienden heeft hij daar bezocht. Zij hebben verhinderd dat hij zou voorgaan in godsdienstoefeningen. Dat achtten zij te gevaarlijk en dat was het ook. Een godsdienstig twistgesprek zou hij daar ook hebben met Michael Servet, een Spanjaard, heel begaafd en zeer geleerd. Hij bestreed echter de leer der Drie-eenheid en loochende de Godheid van Christus. Met Duitse en Zwitserse godgeleerden had Servet al twistgesprekken gehad. Die noemden hem zeer gevaarlijk voor de zaak van Gods Koninkrijk. Deze Servet had zich voorgenomen Calvijn over te halen tot zijn zienswijze en hem daarom uitgedaagd tot een twistgesprek. Calvijn kwam op de afgesproken plaats en riskeerde daarmee zijn vrijheid en zijn leven. Servet kwam niet. Hij durfde het kennelijk niet aan.
Toen het ook in Parijs te gevaarlijk voor hem werd, trok Calvijn het land weer door. Predikend in de grotten van Midden-Frankrijk en andere verborgen plaatsen, kwam hij ten slotte weer bij zijn vriend Du Tillet en samen besloten zij naar het buitenland te gaan om veiligheid en rust te zoeken in Bazel. Een rust die Calvijn vooral dacht nodig te hebben om te kunnen studeren en na te denken. De vrucht daarvan zou hij dan vastleggen in geschriften en zo zou hij de zuivere leer uiteenzetten en verdedigen en zich dienstbaar stellen in Gods Koninkrijk.
'Institutie'
Daar in Bazel is de eerste druk verschenen van het boek dat naast de Bijbelvertaling van Luther het machtigste geschrift van de Hervorming zal worden. Het boek dat van de allergrootste betekenis voor het protestantse denken en leven zou blijken te zijn. De Institutio re-ligionis Christianae (Onderwijzing in de Christelijke godsdienst).Een onderwijzing was het. Ook een verweerschrift. Ook een belijdenisgeschrift.
Die eerste druk verscheen in 1536 (met 6 hoofdstukken), de tweede in 1539 (17 hoofdstukken) en de definitieve uitgave in 1559 (80 hoofdstukken). Steeds weer breidde hij het werk uit, nooit was er sprake van een verandering of hoefde hij iets terug te nemen. Altijd weer was er toevoeging of verduidelijking. Het boek was in het Latijn geschreven. Hij vertaalde het zelf in het Frans, in 1541 voor het eerst en in 1560 ook weer de definitieve versie.
Calvijn droeg zijn boek op aan de koning van Frankrijk, Frans I. Deze had om de gunst van de Duitse vorsten te verkrijgen in zijn strijd tegen Karel V zijn vervolging van de protestanten verdedigd door erop te wijzen dat het om staatsgevaarlijke individuen ging, die, zo ze in Duitsland hadden gewoond, ook door hen zouden zijn vervolgd. Om deze laster te weerspreken beval Calvijn Frans I het lezen van zijn Institutieaan. Voor in het boek stond een open brief gericht aan de koning. Deze brief geldt nog altijd als het mooiste document dat ooit in het Frans geschreven is. Een oproep in bewogen bewoordingen om de bescherming door de vorst van zijn vervolgde geloofsgenoten. Heeft Frans I de brief gelezen? Het boek? Het valt te vrezen van niet. Hij was daarvoor te lichtzinnig. Jacht en vermaak, daaraan besteedde hij zijn tijd. En de vervolging ging voort.
Kort verbleef Calvijn ook in Italië aan het hof van de hertogin van Ferrara, Renate of Renee de France (1510-1574), die de zuster van de Franse koningin Reine Clau-de, vrouw van Frans I, was en opgevoed was door een hervormingsgezinde hofdame. Zij was de Hervorming van harte toegedaan.
Genève
Op doorreis naar Bazel en Straatsburg kwam Calvijn samen met Du Tillet in Genève. Genève en Calvijn. Twee namen, onlosmakelijk aan elkaar verbonden. Genève was een zelfstandige Zwitserse stad die niet zolang voordat Calvijn daar kwam, zich had ontworsteld aan de overheersing van bisschop Pierre de la Baume en de verkregen vrijheid had verdedigd tegen de hertog van Savoye, die maar al te graag zijn grondgebied had willen uitbreiden.
De strijd om staatkundige vrijheid was gepaard gegaan met die om geestelijke vrijheid. De strijd voor de Reformatie. Al sinds 1522 werd binnen haar muren het Evangelie gepredikt, maar die prediking ondervond felle tegenstand. De voorstanders van de Hervorming haalden in 1531 Guillaume (Willem) Farel binnen de stad. Door zijn optreden verwierf Farel een grote aanhang, maar ook felle tegenstand. Uiteindelijk resulteerde dat in zijn verbanning. Twee jaar later echter keerde Farel terug en mocht hij zijn werk voortzetten. Gods Woord door Farel en zijn ambtsbroeders - onder wie Pierre Viret, die zijn leven lang Calvijn terzijde heeft gestaan - gebracht, won aan invloed en legde al meer beslag op de harten van de inwoners van de stad. Zovelen raakten overtuigd van de dwalingen van de roomse kerk dat in 1535 de protestanten zich meester konden maken van de St. Pieter, de grootste kerk in de stad, en daar besteeg Farel voortaan de kansel. Het jaar daarna besloot een volksvergadering dat de mis niet meer gelezen mocht worden in de stad en dat het bijwonen van de Evangelieprediking verplicht was. De priesters moesten de stad verlaten. Genève was vrij. De stad was voortaan de Reformatie toegedaan.
Maar... was dat maar waar! Uitwendig wel, inwendig niet!
Vele inwoners hadden met de worsteling om de vrijheid meegedaan om zich daarna over te kunnen geven aan losbandigheid. Naar de lust des harten wilde men leven en daartegen moesten Farel en zijn medebroeders gaan arbeiden. Niet alleen de beloften van het Evangelie moesten worden gepredikt, maar ook de eis van een Godzalig leven. Deze arbeid was zwaar. Farel ervoer die als te zwaar. Een niet te overwinnen kampvechter was hij in de strijd tegen rome, maar de opbouw van de gemeente, het tegengaan van wereldgelijkvormig-heid en het brengen van de gemeente tot een waarlijk Christelijke levenswijze, dat ging boven zijn kracht. Hulp verlangde hij om de onkunde, de zedeloosheid, de verachting van het Woord en de miskenning van de kerk te bestrijden.
'Ik gehoorzaam, ik zal blijven'
Op een avond in juli van het jaar 1536 loopt Farel door de straten van Genève. Druk was hij, bezet met zijn overvloedige arbeid in de gemeente, zijn predikwerk, zijn huisbezoeken. Opeens wordt hij staande gehouden.
Hé, Du Tillet, hoe komt die hier? Du Tillet vertelt hem dat hij samen met Calvijn op doorreis is. Calvijn? De schrijver van de Institutie?Waar is hij? Waar kan ik hem vinden? Farel spoedt zich naar de herberg waar de gezochte man zijn intrek heeft genomen. Calvijn, dat is de man die hij hebben moet, die moet hem helpen met zijn werk hier in deze stad. Toen heeft het bekende gesprek plaatsgevonden waarin Farel Calvijn ervan wist te overtuigen dat het Gods wil was dat hij hier zou blijven. Rust zoekt Calvijn, een stille studeerkamer om met zijn schrijverswerk dienstbaar te zijn. Farel roept het vol verontwaardiging uit: 'Rust?' Behalve de dood brengt niets een krijgsknecht van Christus rust. Als dan Calvijn nog niet van zins is te blijven, grijpt Farel hem bij de schouders en voegt hem toe:
"Ik zeg u in de naam van de almachtige God; als gij weigert u hier met ons aan het werk des Heeren te wijden, zal God u vervloeken. Gij zoekt uzelf meer dan Christus."
"Het was mij," schrijft Calvijn later, "alsof God Zelf uit de hoge Zijn hand op mij had gelegd." Zo werd de jonge geleerde overwonnen. Hij stemde toe: "Ik gehoorzaam, ik zal blijven." Zo werd Calvijn aan Genève verbonden. De stad die voor altijd aan zijn naam verbonden bleef. De stad waarin hij zo overvloedig heeft gearbeid dat vriend en vijand zich nog altijd verbazen over wat hij daar heeft verricht. De stad waarin hij zozeer tot zegen is geweest en van waaruit zijn gezegende arbeid ten dienste is geweest tot ver over de grenzen. Zelfs van die van Europa. Zijn eerste verblijf in Genève duurde van september 1536 tot augustus 1538. In het begin beperkten zijn werkzaamheden zich tot hulp aan Farel. Hij werd daarvoor niet eens beloond. Pas na vijf maanden gaf het stadsbestuur op verzoek van Farel hem wat goudstukken. Hij verzorgde het onderwijs en hield daartoe Bijbellezingen, elke middag weer. De brieven van Paulus legde hij uit. Zijn gehoor was maar gering in aantal. Men had niet veel op met die Fransman. Temeer toen hij zich niet langer beperkte tot het lesgeven, maar zijn hoorders ook ging vermanen over hun levenswijze. Dronkenschap, ontucht, spel en dans stelde hij aan de orde en daarover toornde hij zeer. Aan gezag won hij toen hij in Lausanne in een twistgesprek over de godsdienst vooraanstaande roomse geleerden zodanig terechtwees dat die stad en haar omgeving geheel voor de Reformatie gewonnen werd. Terug in Genève wilde men toch wel eens weten wie die Fransman, die uitzonderlijk begaafd moest zijn, toch eigenlijk was en zat de kerk stampvol toen hij voorging. Farel erkende hem als zijn meerdere en al spoedig was het de jonge Calvijn die de leiding had in de opbouw van de gemeente. Hij was het ook die voortaan voorging in de St. Pieterskerk, nadat hij tot predikant was benoemd, waarvoor hij overigens nooit was opgeleid.
Eed
Bijgestaan door Farel ontwierp hij een geloofsbelijdenis waarop alle burgers en inwoners van Genève een eed moesten afleggen. Geloofszaken kwamen aan de orde, maar ook de levenswandel werd vastgelegd. Het was voor Calvijn onmogelijk het Avondmaal te vieren met personen die gerekend worden met dronkaards en bandelozen, het brood uit te reiken aan hen die hij de dag daarvoor had horen vloeken. Voortdurend kwamen hem uitspattingen ter ore, die hem met droefheid en ergernis vervulden.
U moet weten, sinds zijn bekering had Calvijn in Frankrijk verkeerd onder mensen die stonden voor hun overtuiging, die bereid waren daarvoor de dood in te gaan. Mensen voor wie het leven bitterharde ernst was, strijd betekende ballingschap en doodsnood. Dat alles drukte een stempel op de belijders. Ook op hem. Genève vormde een grote tegenstelling met dat alles. Naast een kleine kring van toegewijde, ernstige vrienden was er een grote schare van luchthartigen en daartegen moest hij met ernst optreden. Al die buitensporigheden moesten ophouden. Een afkeer moest er komen van het kwade.
Maar... het ging fout. Hoewel de regering van de stad ernst maakte met de wetten die in aansluiting op de belijdenis het openbare leven in de stad in goede banen moesten leiden, kwam er verzet tegen het optreden van Calvijn. Er kwam een steeds groter wordende tegenstand tegen zijn maatregelen en zijn daden. Vooral het moeten ondertekenen van de belijdenis zette kwaad bloed. Weigering betekende verbanning uit de stad, maar er weigerden zo velen dat de regering deze maatregel niet durfde uitvoeren. Als in februari 1538 vier nieuwe burgemeesters worden gekozen die alle vier tegenstanders van Calvijn zijn, bereikt de crisis zijn hoogtepunt en als op het Paasfeest zowel Calvijn als Farel van de kansel verklaart het Avondmaal niet te kunnen bedienen vanwege de ondeugden van hun hoorders, loopt de zaak uit de hand. De daaropvolgende dag ontvingen beide predikanten hun veroordeling. Binnen drie dagen moesten zij de stad verlaten. Banneling waren ze geworden. Hun weg leidde naar Bazel.
In Straatsburg
Farel werd niet lang daarna weer beroepen in Neuchatel, waar hij eerder stond. Hij nam dat beroep weer aan en is nooit meer predikant in Genève geweest.
Calvijn was eigenlijk opgelucht, want hij vond Genève een verschrikkelijke stad en het volk van spotters, spelers en drinkebroers had hem het leven zuur gemaakt. Hij kon zich nu weer aan zijn studie wijden. Maar de Heere beschikte het anders. In Straatsburg was een kleine Franse vluchtelingengemeente. Die bracht een beroep op hem uit. Daar moest hij naar toe en daar heeft hij de mooiste jaren van zijn leven doorgebracht. Daar werd ook de liturgie van het gereformeerde protestantisme geboren. De inrichting van de kerkdienst vond er plaats. Calvijn wilde graag dat er psalmen werden gezongen in de eredienst. Maar wie zou zorgen voor de berijming en wie voor de melodieën? Zelf berijmde Calvijn een paar psalmen, maar liet het verder over aan Clement Marot, later in Genève. Deze dichter had hij aan het hof van Ferrara ontmoet. Wat Marot niet afkreeg, werd door Theodorus Beza voltooid. Het maken van de wijzen werd opgedragen aan Louis Bourgeois. Van zijn hand zijn er 104. De rest van de psalmmelodieën werd gecomponeerd door Maistre Pierre. Het zijn deze Psalmen die door Datheen zijn vertaald uit het Frans en die in sommige gemeenten in ons land nog steeds worden gezongen.
In Straatsburg begon Calvijn ook aan zijn commentaren van de Bijbelboeken. Ook daarmee heeft hij tot op de dag van vandaag de kerk een onschatbare dienst bewezen. Zijn Bijbelverklaringen worden nog steeds gebruikt. Zijn uitleg (commentaar) van de brief aan de Romeinen was de eerste daarvan (1540). In Straatsburg is (mede) door Calvijn de calvinistische eredienst ontstaan. Met gebed (knielend), psalmgezang, het gepredikte Woord, de geofferde gaven en de bediening van de twee sacramenten. Uiteraard niet meer in het Latijn, maar in de volkstaal.
Hier in deze stad is Calvijn ook in het huwelijk getreden. Idelette van Buren, een weduwe, van oorsprong Nederlandse, was de vrouw met wie hij negen jaren gehuwd is geweest. Eén kind werd uit dit huwelijk geboren. In Genève. Het heeft maar twee weken geleefd. In Straatsburg heeft hij ook Melanchthon leren kennen en heeft met hem vriendschap gesloten. Er was wederzijds sprake van een warme sympathie. Evenals hij streefde Calvijn naar eenheid, maar meer dan hij was Calvijn ervan overtuigd dat eenheid nooit mocht gaan ten koste van de waarheid.
Terug naar Genève
En hoe is Calvijn weer in Genève gekomen? Zo goed als het ging met Calvijn in Straatsburg, zo slecht ging het met de inwoners van Genève. De nieuwe machthebbers zagen met zorg dat niet alleen zedigheid en soberheid verdween uit de stad, maar dat daardoor ook de welvaart werd bedreigd. Er was sprake van partijschappen en tweedracht. Lichtzinnigheid en ongebondenheid namen toe. De nieuwe burgemeesters waren gedwongen wetten uit te vaardigen die de burgerij herinnerden aan wat er op dat gebied plaatsvond in de tijd dat Calvijn nog in de stad verkeerde.
Rome zag het alles aan en nam maatregelen om Genève weer onder haar hoede te nemen. Kardinaal Sadoletus schreef een brief aan de regering van de stad. Hij had zijn pen in de honig gedoopt. In die brief zette hij ook romes leer uiteen en ging daarbij zover dat hij de recht-vaardigmaking door het geloof naderde. Slechts het woordje 'alleen' ontbrak. De brief was zo vriendelijk en werd zodanig ontvangen dat menigeen dacht dat de poorten van de stad voor rome weer zouden worden opengezet. Maar zover durfde de raad van de stad het toch niet te laten komen. Er moest een antwoord komen op de brief. Wie zou dat schrijven? Sommigen zeggen dat Calvijn daarvoor benaderd is. Anderen dat Calvijn zelf het initiatief nam toen hij een afschrift las. Hoe dan ook, hij was de aangewezen man om de brief te beantwoorden. En dat heeft hij ook gedaan. Zó goed, zó ter zake, zó afdoende dat rome geen poging meer heeft ondernomen Genève in te lijven.
Maar hoe lag het nu bij Calvijn? In de brief aan Sadole-tus schreef hij: "dat ik, hoewel ik tegenwoordig de kerk van Genève niet dien, mij in vaderlijke liefde aan haar gehecht voel." Zou hij terug willen? De raad van burgemeesters, die de stad zo in gevaar had gebracht en bijna aan rome uitleverde, kreeg weerstand vanuit de burgerij. De raad werd bij de verkiezingen van 1540 weggestemd en de aanhangers van Calvijn kregen weer de meerderheid. Al spoedig ging er een afvaardiging naar Straatsburg met het verzoek aan Calvijn om terug te willen keren. Begrijpelijkerwijs voelde deze daar aanvankelijk niets voor en hield hij de zaak maandenlang slepend. Maar Genève bleef vragen en dat vertederde op den duur zijn hart. Bovendien kwam Farel weer in het geweer. Op zijn eigen wijze bracht hij Calvijn onder ogen dat het God was Die hem voor de tweede maal riep. Weer gaf Calvijn zich gewonnen. "Was ik vrij in mijn keus, alles ter wereld deed ik liever dan uw wil", schreef hij in zijn antwoordbrief. "Ik weet dat ik niet mijn eigen heer en meester ben. Ik breng mijn hart aan de Heere ten offer. Bereidvaardig en oprecht." Het zijn deze laatste twee woorden die hij in zijn zegel voert. Een hand die een brandend, bloedend hart omvat, was het. Het is eigenlijk het symbool van zijn leven en werken. Terar dum prosim,het Latijn voor: 'Ik moge verteren als ik maar nuttig ben.' De psalmist spreekt van: de ijver van Uw huis heeft mij verteerd(Ps. 69:10a).
In de maand september van het jaar 1541 keerde Calvijn terug in de stad. Een mooi huis stond tot zijn beschikking, gemeubileerd en wel. Zijn voorraadkamer was gevuld met wijn en kaas. Zijn traktement was beduidend hoger dan voorheen. Zijn roem had hem tot grote rijkdom kunnen brengen, maar daar was het hem niet om te doen.
Zijn arbeid in Genève
Zijn eerste werk bestond uit het opstellen van een nieuwe kerkorde. Vier ambten stelde hij in. Dat van predikant. Elke dag werd in Genève gepreekt, 's zondags drie keer in drie kerken. Het doctorenambt, voor het geven van catechisatie en ander theologisch onderwijs. Het ambt van ouderling, voor het uitoefenen van de tucht. En dat van diaken, voor de armenzorg. Predikanten en ouderlingen samen vormden de consistorie, de kerkenraad, die leiding gaf aan de gemeente en de tucht oefende. De tucht was streng, maar dat was nodig. Men kende als tucht-middelen de vermaning, de schuldbelijdenis, de wering van het avondmaal en de uitbanning. Hielp dat alles niet, dan werd de onboetvaardige aan de overheid uitgeleverd. Een catechismus kwam er, een vragenboekje voor de jeugd, zó eenvoudig en zó helder dat het boekje weldra het leerboek van de Franse en Zwitserse kerken werd. Het handelde over geloof, gebod, gebed en Sacramenten. Het boekje heeft ook de opstellers van de Heidel-bergse Catechismus beïnvloed.
Psalmen werden er geleerd in plaats van wereldse liederen. Altaren, beelden, kruisen en orgels verdwenen uit de kerkgebouwen. Het lichtzinnige Genève moest worden omgezet in een aan God toegewijde gemeente. Strenge straffen stonden op dansen, kaartspelen, echtbreuk, ontucht, Godslastering, ongehoorzaamheid aan de ouders, verzuim van kerkdiensten enz.
Opnieuw strijd
Conflicten bleven natuurlijk niet uit. Er ontstond een oppositiepartij en het kwam tot een worsteling op leven en dood met hen die terugwilden naar de oude Geneefse levensstijl. Straatoproeren en haat tegen de tucht waren het gevolg. Tegenover elkaar stonden de levensdrang van het natuurlijke hart en het rotsvaste geloof dat Christus als Hoofd van Zijn gemeente geëerd moest worden en dat naar Zijn inzettingen geleefd moest worden. Zeer zwaar is het die eerste jaren voor Calvijn geweest. En vooral ook toen zijn vrouw stierf, bleef hij achter als een eenzaam man, maar hij ging voort in onwankelbaar geloof en bleef aan zijn roeping getrouw. Daardoor bleef van de stad een roep uitgaan die vele hervormden lokte. Vooral uit Frankrijk kwamen ze, veelal begaafde en aanzienlijke families. Als een vader heeft Calvijn voor ze gezorgd. Steeds groter werd het Franse aandeel in de bevolking van de stad en ook dat zette kwaad bloed bij de oorspronkelijke bevolking. En boven allerlei beslommeringen had Calvijn ook te maken met theologische geschillen. Zijn leer van de uitverkiezing bijvoorbeeld riep weerstand op. Heel bekend is ook het proces dat is gevoerd tegen Michael Servet, de loochenaar van de Drie-eenheid en de Godheid van Christus. Vooral deze laatste zaak heeft ertoe geleid dat Calvijns gezag, toen erkend door de hele West-Europese kerk, zeer steeg.
Mede omdat calvinistische vreemdelingen in Genève het burgerrecht verkregen en oude Geneefse families, die afkerig waren van de nieuwe toestanden, de stad verlieten, werd Genève de stad zoals Calvijn die zich wenste. Sinds 1555 hadden zijn medestanders weer de overhand in de regering van de stad. Tal van wetten werden uitgevaardigd waardoor het volk werd opgevoed tot eenvoud en arbeidzaamheid. Daarbij groeide er een sterk en ijverig geslacht op en was een toenemende welvaart van de stad een gevolg.
Zijn invloed strekte zich ver uit
Ook aan het onderwijs besteedde Calvijn zijn aandacht. In 1559 stichtte hij de Academie met een theologische faculteit. Theodorus Beza werd er rector. De Academie werd een internationaal centrum. Leerlingen hebben de Hervorming in de geest van Calvijn door heel Europa gebracht. John Knox in Schotland, Datheen, Guido de Brés en Marnix van St. Aldegonde in de Nederlanden, Caspar Olevianus in Duitsland. Zomaar enkele namen. Calvijns invloed strekte zich daardoor uit tot ver buiten Genève. Niet minder was dat het geval door zijn geschriften en zijn reeks aan commentaren, die uitgroeide door zijn Bijbellezingen en zijn colleges. Alle Bijbelboeken heeft hij behandeld, met uitzondering van het boek Openbaring. Zelf heeft hij daarvoor geen reden gegeven. Nu nog kan geen predikant bij het voorbereiden van zijn preek de commentaren van Calvijn laten staan. Het zijn vooral de commentaren op de Psalmen en de Romeinenbrief die ons het meest vertellen over Calvijn zelf.
Dan zijn er ook nog zijn preken. Ongeveer 5000 moet hij er gehouden hebben. Veel daarvan zijn bewaard gebleven. Er was een beambte aangesteld die de preken die Calvijn hield, uit moest schrijven. Onbegrijpelijk is het dat hij naast al dat werk nog de gelegenheid heeft gevonden er een zeer uitgebreide correspondentie op na te houden.
Sterven
Nog betrekkelijk jong was hij toen hij stierf. Dat was op 27 mei van het jaar 1564. Nog geen 55 jaar oud. Zijn sterven is voorafgegaan door een lange doodsstrijd van bijna een jaar. Hij leed aan migraine, nierstenen, aambeien, aderontsteking, jicht, tuberculose en nog meer kwalen. Toch werkte hij door. Hij wenste dat God hem wakende aan zijn arbeid zou vinden tot zijn laatste ademtocht. De pijnen die hij leed, waren soms niet te dragen. Men heeft hem horen roepen: "Heere, Gij slaat mij, maar 't is mij genoeg te weten dat Gij dat doet." Op 2 februari hield hij zijn laatste preek, 's middags gaf hij zijn laatste les. Zijn omgeving hoorde hem soms fluisteren: "Heere, tot hoe lang?" Op zondag 2 april, op het Paasfeest, werd hij op zijn stoel naar de St. Pieter gedragen. Zijn stoel werd naast de preekstoel gezet, die hij nooit meer beklimmen zou. Aandachtig luisterde hij naar de preek. Voor het laatst nam hij deel aan het Avondmaal. Er staat geschreven dat de blijdschap over Gods nabijheid hem van zijn aangezicht straalde. De zevenentwintigste april nam hij afscheid van de raad. Hij sprak zijn erkentelijkheid uit voor hun verdraagzaamheid. Op de tweede mei waren de Geneefse predikanten op zijn uitdrukkelijk verzoek nog bij hem in huis om de maaltijd te gebruiken. Zij deden dat regelmatig om elkaar broederlijk te vermanen. Het was een soort onderlinge censuur. Het gebed heeft hij toen nog uitgesproken, maar voor het eten zelf was hij te zwak en liet zich naar zijn kamer terugbrengen. Hij heeft zijn bed niet meer verlaten.
Farel is nog overgekomen, te voet uit Neuchatel. Samen herdachten ze de jaren van trouwe vriendschap. Het was Beza, die voortdurend bij de stervende was, die ons daarvan ook mededeling heeft gedaan.
Op 27 mei 1564 is hij het Vaderhuis ingegaan. In sobere eenvoud heeft vervolgens de begrafenis plaatsgevonden zoals de overledene dat wenste. Zelfs geen grafsteen mocht zijn laatste rustplaats aangeven. Die plaats is dan ook in vergetelheid geraakt. Dat geeft ook niet. Want iets dat veel belangrijker is, houdt de herinnering aan hem levend. Zijn werk is dat waarmee hij ook nu nog in 2012 dienstbaar is in Gods Koninkrijk.
Ten besluite
Over de mens Calvijn is de laatste tijd veel geschreven. Het is waar, niets menselijks was hem vreemd. Niemand wist dat beter dan dat hij zelf dat wist. Menigmaal heeft hij zijn verontschuldigingen uitgesproken voor zijn mateloze boosheid waarvan soms sprake was, voor zijn driftbuien waarmee hij soms te maken had. Scherp kon hij zijn, cynisch vaak. Ondanks dat had hij vele vrienden, velen die graag in zijn directe nabijheid verkeerden, zelfs in zijn omgeving kwamen wonen. Hij was namelijk een zeer beminnelijk mens voor hen die hij kende en die hem kenden. Vriendelijk en meelevend. Echt niet de mens die zijn vijanden vaak van hem maakten. Weet u wat hij ook vond van zichzelf? Dat hij lui was. Maar daar zijn vriend en vijand het over eens: het is onbegrijpelijk dat een mens in zo weinig jaren zoveel heeft kunnen doen. Wat hij naliet, was echter niet alleen veel, maar vooral waardevol. Ten slotte nog dit: Theodorus Beza sprak aan het einde van zijn grafrede: "Geen boze heeft hem ooit kunnen horen zonder te sidderen, geen goede zonder hem lief te hebben." En zo was het, omdat hij nooit anders heeft gewild dan God te bedoelen. Zijn eer. Zijn Institutiesloot hij daarom dan ook af met: "Gode zij lof."
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van maandag 1 oktober 2012
In het spoor | 56 Pagina's