Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Sibrandus Lubbertus (1555-1625), leider van de Friese contraremonstranten

Bekijk het origineel

Sibrandus Lubbertus (1555-1625), leider van de Friese contraremonstranten

30 minuten leestijd

Inleiding

Enige tijd geleden heeft drs. P.H. op ’t Hof in dit blad enige artikelen geschreven over graaf Willem Lodewijk (1560-1620) van Friesland. In zijn artikelenserie wordt de predikant en hoogleraar Sibrandus Lubbertus kort genoemd. In dit artikel willen we deze Lubbertus, één der voormannen van de contraremonstranten, voor het voetlicht halen. Hij was hoogleraar aan de Universiteit van Franeker (1585-1625). Hij leefde van 1555 tot 1625. Volgens prof. A.A. van Schelven was Sibrandus Lubbertus ‘gierig, weinig beschaafd, driftig en twistziek’. Reitsma noemde Lubbertus ‘een zeer lelijk man met een onaangenaam, boers voorkomen’. En door iemand werd hij ‘de querulant van Franeker’ genoemd. Dat Lubbertus niet makkelijk was, komt duidelijk naar voren in het proefschrift van dr. C. van der Woude, getiteld: Sibrandus Lubbertus. Leven en werk, in het bijzonder naar zijn correspondentie (1963). Bovenstaande beschrijvingen zijn echter voornamelijk verkeerde interpretaties. Lubbertus was een strijdbaar held. Hij heeft gestreden tegen roomsen, remonstranten, socinianen etc. Polemieken gevoerd met Hugo de Groot (Grotius), Drusius, Maccovius en vele anderen. Veel werken zijn van zijn hand verschenen en zeer vele brieven - voornamelijk in het Latijn - heeft hij geschreven.

Als hoogleraar werd hem partijdigheid verweten voor de contraremonstrantse zaak. Van der Woude stelt echter dat hij geen “vrees voor mensen of zucht naar populariteit kende (…) evenmin als Gomarus.”1 Wel erkent Van der Woude dat Lubbertus een ‘heftige natuur’ had die hij niet altijd in toom kon houden. Zowel Gomarus als Lubbertus werden op de Synode van Dordrecht bijvoorbeeld scherp bekritiseerd om hun heftigheid waarmee zij Martinius van Bremen bestreden. Beiden hebben hiervoor echter excuus aangeboden en dat strekt beiden tot eer.

Jeugdjaren

Sibet Lubben werd geboren in het dorpje Langwarden in het noordoosten van Oldenburg (Duitsland). Zijn voorvaderen waren invloedrijke dorpelingen. Lubbertus zal later nauwelijks verwijzen naar zijn ouders, maar wel naar zijn grootvader. De bekende Groninger Ubbo Emmius deelde mee dat Lubbertus “zijn [grootvaders] stand, vermogen en naam heeft geërfd.”2 De politieke situatie waarin Lubbertus groot werd, was niet makkelijk. De Reformatie was al in 1525 in Oldenburg doorgedrongen. Graaf Anton I van Oldenburg (1529-1574)3 zorgde ervoor dat de Augsburgse Confessie algemeen geldend werd in zijn graafschap. Graaf Anton I had echter ook verschillende burchten van ‘hoofdelingen’ (zo werden de opvolgers van de graven genoemd) afgebroken en vestingskerken gesloopt zoals die van Langwarden. Dit verbitterde de Friese boeren en er ontstond een opstandige beweging die de twaalfjarige Lubbertus niet voorbij is gegaan.

Het eerste onderwijs volgde Lubbertus op de plaatselijke school. Dat onderwijs stond op een bedroevend laag peil. De ouders van Lubbertus hebben er echter alles aan gedaan om hun zoon goed onderwijs te geven. Hij werd naar de beroemde school van Molanus in Bremen gestuurd. Deze school was in 1525 in Breinen gesticht. Het onderwijs van Molanus is voor Lubbertus van grote betekenis geweest. Molanus was een ‘bekwaam en moedig’ man die met beslistheid voor de Reformatie had gekozen. Calvijn prees hem zelfs4. Molanus en Lubbertus bleven met elkaar schrijven. Tijdens zijn promotie in 1587 aan de Universiteit van Heidelberg herdacht Lubbertus de dan reeds overleden Molanus, samen met de andere oud-leerlingen. Tot op vergevorderde leeftijd onderhield Lubbertus contacten met zijn vriendenkring uit Bremen en Heidelberg.

Studententijd

In mei 1575 ging Lubbertus naar het Lutherse Wittenberg om daar aan de universiteit te gaan studeren. Deze universiteit was na de dood van Melanchthon niet meer wat het was geweest. Er was een slappe tucht en Lubbertus vond er niet wat hij er dacht te vinden. Lubbertus werd niet beïnvloed door dit alles. Hij ging zijn eigen weg. Dit bracht hem naar het calvinistische Genève, waar hij onder het gehoor kwam van Theodorus Beza. Niet alleen van hem kreeg hij college, ook van Fr. Hot-man (1524-1590) en H. Donellus (1527-1591), beiden gevluchte Franse hugenoten, en van L. Danaeus (1530-1595). Fransiscus Portus gaf colleges in de Letteren. Hier bleef hij maar een korte tijd. Hier kwam hij ook voor het eerst in contact met Ubbo Emmius. In augustus 1577 is Lubbertus in Bazel aangeland om vervolgens terug te gaan naar Marburg. Marburg is de universiteit in die tijd waar veel protestanten studeerden. Theodorus Beza uit Genève stond in correspondentie met landgraaf Willem van Hessen5 (Marburg), een man die de zuivere religie beleed, ondanks dat hij geen zwingliaan of calvinist wilde heten. Pas in 1578 liet Lubbertus zich inschrijven aan de Universiteit van Marburg. De reden daarvan is niet bekend. Tot ongeveer november 1580 bleef Lubbertus in Marburg. Daarna ging hij naar Neustadt aan de Haardt.

Zacharias Ursinus

Lubbertus heeft in Neustadt een zeer vertrouwelijke en vriendschappelijke omgang met Zacharius Ursinus. Van der Woude schrijft: “De ontmoeting met Ursinus heeft een onvergetelijke indruk op hem gemaakt. Amama weet hun eerste gesprek tot in finesses mee te delen en kan dit niet anders dan van Lubbertus zelf hebben gehoord. Ursinus herinnerde aan de brief die hij enkele jaren tevoren van Molanus had ontvangen, en informeerde of Lubbertus ‘ille Sibrandus’ was over wie Molanus had geschreven. Op de vraag van Ursinus waarom hij niet eerder was gekomen, erkende Lubbertus dat de vrees voor Ursinus’ discipline hem had weerhouden. Lachend gaf deze ten antwoord dat Lubbertus hem als zeer vriendelijk zou leren kennen als hij zich verstandig, maar als zeer streng wanneer hij zich verkeerd gedroeg. Want niemand had ooit over zijn strengheid te klagen gehad die zich hield aan de wetten.”6 Lubbertus was een goede student. Zo zelfs dat hij Ursinus een keer - in alle bescheidenheid en met eerbied - corrigeerde. Deze ging met hem mee naar de bibliotheek en zag dat hij fout was. Ten overstaan van de andere studenten erkende hij zijn fout en stelde hij Lubbertus ten voorbeeld.

Niet alleen kreeg Lubbertus onderwijs van Ursinus in Neustadt, ook kreeg hij les van Johannes Piscator (1546-1626). Piscator werkte aan een Bijbelvertaling en gaf les in de Heidelbergse Catechismus. David Pareus was een andere docent van Lubbertus. Zowel Piscator als Pareus werden later vrienden van hem. Dit bleek uit zijn geregelde correspondentie met beiden. Als student ontmoette Lubbertus hier ook voor het eerst Gomarus. De brieven en correspondentie die Lubbertus voerde met hoogleraren en belangrijke figuren uit die tijd, laten zien dat hij uitblonk boven de meeste studenten.

Emden

Nadat Lubbertus in 1582 beroepbaar was gesteld, kreeg hij een beroep van de gemeente in Brussel. Hier bedankte hij voor. Ursinus raadde hem aan het beroep naar Emden (Oost-Friesland) aan te nemen. Deze stad was in de tweede helft van de zestiende eeuw een krachtig steunpunt van het calvinisme. Johannes a Las-co heeft het kerkelijk leven hier in goede banen geleid. Ds. Albert Hardenberg (1510-1574) heeft dit samen met ds. Menso Alting (1541-1612) verder versterkt. Lubbertus nam het beroep naar deze stad aan. Hij begon zijn arbeid met Pasen 1582. Er waren toen vier predikanten te Emden, namelijk Menso Alting, Johannes Petrejus, Oyerus Althes en Johannes Zuidlareus (of Pilsumanus). Lubbertus’ rijke talenten vielen op in die dagen. Hij zat in de kost bij ouderling Gerardus Bolardus. Deze behoorde tot de oudste en aanzienlijkste families van Emden. De omgang met hooggeplaatste mensen zal Lubbertus hebben geholpen in zijn arbeid.

Hoogleraar te Franeker

Op 29 juli 1585 wordt Lubbertus hoogleraar aan de Universiteit van Franeker. Hij is de jongste van de drie. Martinus Lydius, zijn collega, had een rijke kerkelijke ervaring en samen met Ursinus had hij nog les gegeven aan de Universiteit van Heidelberg. De andere hoogleraar, Henricus Antonides Nerdenus, was bijzonder begaafd in het geven van lessen praktische vorming voor het predikambt. In 1587 promoveerde Lubbertus aan de Universiteit van Heidelberg. Zowel de Friese Staten als zijn collega’s achten het een eer dat hij de doctorstitel kreeg. Woensdag 17 mei 1587 vonden de eerste examens plaats, tien dagen daarna hield Lubbertus een publieke disputatie met een omvang van vier pagina’s en vijfentwintig stellingen. Op woensdag 31 mei hield hij een lezing over Galaten 2 vers 15. Lubbertus promoveerde onder Daniel Tossanus. De preses was Georg Sohnius, onder wie hij nog gestudeerd had in Marburg. Fransiscus Junius was decaan. Allen waren geen onbekenden voor Lubbertus.

Op 22 juli 1594 moest de stad Groningen zich overgeven aan Maurits en Willem Lodewijk (1560-1620)7 van Friesland. Willem Lodewijk had Menso Alting verzocht de eerste predicatie in de terugveroverde stad te houden. Ook nodigde hij Martinus Lydius en Lubbertus uit om enige gewichtige zaken rondom het kerkelijk leven in het pas veroverde Groningen te bespreken. Op 27 juli 1594 preekte Menso Alting voor het eerst in de van altaren en beelden gezuiverde Martinikerk. Zijn tekst koos hij uit Psalm 118 vers 22-24. De volgende dag gingen Lydius en Lubbertus voor. De reformatie, zowel van de kerk als van de school, werd voortvarend ter hand genomen. Het resultaat was een tweetal kerkordeningen; één voor de stad Groningen (mede ondertekend door de overheid in de persoon van Willem Lodewijk) en één voor de Ommelanden.8 Op 11 mei 1596 is Lubbertus op de Synode te Groningen aanwezig om samen met Lydius de leiding te hebben. Tijdens deze vergadering werd Lydius tot preses gekozen. Ook stadhouder Willem Lodewijk was aanwezig.

Strijdbaar held

Lubbertus heeft vele polemieken gevoerd tegen de winden van leer die de jonge Republiek doortrokken. Ook toen waren er allerlei ketterijen en theologische opvattingen die aanvallen deden op de zuivere leer der waarheid. Lubbertus heeft tegen die ketterijen, die telkens weer in een andere gedaante opdoken, bijna geheel zijn leven gestreden. Enkele polemieken willen we noemen.

Bellarminus

Veel heeft Lubbertus gepubliceerd tegen Bellarminus, een zeer geleerde roomse die het boek Disputationes de controversiis christianae fidei adversus huius temporis haereticos geschreven heeft. Dit werk wordt wel de machtigste theologische aanval op het protestantisme van de zestiende eeuw genoemd. Het leverde bij de Jezuïeten groot gejuich op en bij de protestanten ontsteltenis. Slechts weinig theologen waren in staat om Bellarminus van repliek te dienen. In Engeland nam William Whitakker, in Duitsland David Pareus, in Frankrijk Daniel Chamier en in Nederland Sibran-dus Lubbertus deze taak op zich. Het voert voor dit blad te ver om de hele discussie uit te spitten, maar duidelijk is hieruit wel dat Lubbertus een in zijn tijd vooraanstaand theoloog is geweest. In de zomer van 1594 verscheen Lubbertus’ tweede boek tegen Bellarminus. Dit boek heeft hij opgedragen aan de Staten van Friesland. In deze opdracht memoreert hij, aldus Van der Woude,

“de tyrannie waarmee de ‘Papa Romanus’ de kerk heeft verdrukt en lichamen en zielen der gelovigen geweld heeft aangedaan. Hij tekent de machtsusur-patie van de paus, die zijn decreten gelijkstelt met het Woord Gods, zichzelf onfeilbaarheid toekent (…); het noodzakelijk ter zaligheid acht dat ieder hem gelooft en aan hem zich onderwerpt; zich het recht toekent over alle mensen te oordelen, terwijl hijzelf door niemand kan worden geoordeeld, noch iemand rekenschap hoeft te geven, en zichzelf zo’n macht toekent over hemel en hel dat hij, wie hij wil, uit de hemel kan werpen en in de hel kan stoten en vice versa. Ja, dat hij zich de macht heeft aangematigd van de overdracht van de koninkrijken en het beschikken over alle goederen der Christenen. En hierdoor de ‘universa ecclesia’ onder het juk heeft gebracht en zich als een aards god ter aanbidding heeft vertoond. Hoewel alle vromen in Europa deze misdaden verfoeien, beweren sommigen toch dat zij naar recht geschieden. Onder hen: R. Bellarminus.

Als motief voor zijn opdracht noemt Lubbertus dat de Staten alle plannen van vrede en oorlog moeten combineren tot bestrijding van de antichrist. Hun vredesplan bleek bij de stichting der Franeker Academie. Hun oorlogsplan, in het tot vrede brengen van een naburige provincie. Een groot deel van deze eer komt toe aan de twee ‘fulmina belli’ van Nassau. Maar het nageslacht dient ook te weten door wie Friesland werd geregeerd, toen deze dingen gebeurden. Lubbertus noemt dan de namen van hen die bij de stichting der Franeker academie en bij de verovering van Groningen Statenlid waren.

Ook uit hij de wens dat de Groningers het voorbeeld der Friese Staten zullen volgen en een instituut zullen stichten tot bevordering van Christus’ Rijk en tot neerwerping van de macht van de antichrist. Hij noemt voorts de namen van hen aan wie de Nas-sau’s het bestuur van Groningen hebben opgedragen, en memoreert het werk van de ‘summus theologus Menso Alting, qui ecclesiam ad exemplum Belgicarum Ecclesiarum instaurat’.”9

Het boek van Lubbertus is met blijdschap ontvangen. Goulartius schrijft uit Genève dat het werk hem met grote vreugde heeft vervuld. Ook Beza acht het werk van Lubbertus hoog. Er verschijnen een aantal delen tegen Bellarminus.

Gretzerus

Een volgende polemiek voerde Lubbertus met de jezuiet Jacob Gretzerus (1562-1625) uit Ingolstadt. Gretzerus neemt het op voor Bellarminus en Lubbertus dient hem van repliek. Ubbo Emmius steunt hem hierin. Hij schrijft op 22 november 1607 aan Lubbertus:

Ik beschouw het niet als een smaad, maar als een eer dat ge wordt belasterd door Gretzerus, een kwaadsprekend mens en een Jezuïet. Ge moet er niet om treuren, maar er blij om zijn. Wie verwacht iets anders van een Jezuïet en dan nog wel een Gretzerus. Dit slag mensen staat bekend om zijn onbeschaamdheid, brutaliteit, leugens en misdaden. Maar het is goed zo spoedig mogelijk te antwoorden.”10

Niet alleen Ubbo Emmius steunde Lubbertus, maar ook Festus Hommius en vanuit Londen Thomas Morton.

Socinus

Een derde polemiek voerde Lubbertus met Faustus Socinus (1539-1604) en het socinianisme. Zij uitten rationalistische kritiek op de kerk en lieten weinig leerstellingen van de kerk onaangetast. Ze loochenden de Drie-eenheid van God en verwierpen de Godheid van Christus en van de Heilige Geest. De Soci-nianen bestreden de leer van de voldoening, erfzonde en kinderdoop. Lubbertus reageerde fel op deze ketterse leer. Hij schreef tegen Socinus het boek De Jesu Christo Servatore.

In dit boek betoogt Lubbertus dat er zoveel mensen met de religie spotten en menen dat de strijd over de leer slechts een woordenstrijd is. Ds. Lubbertus:

“De mensen klagen dat de algemene rust door het verschil in religie wordt verstoord, hoewel ze zelf zo lichtvaardig van geest zijn dat zij de handige lieden die nieuwe dogmata verzinnen, toejuichen, opdat, wanneer vrome doctoren daartegen opkomen, zij van dat schouwspel kunnen genieten en de leer, die zij haten, bij het volk in verachting kunnen brengen. Er zijn er ook die verhinderen dat leergeschillen op een wettige manier worden bijgelegd en, terwijl ze zelf in de Christelijke leer onkundig zijn, er zich het hoogste oordeel over aanmatigen.”11

Lubbertus’ werk tegen Socinus, wel genoemd zijn Anti-Socinus, werd door de verdedigers van de zuivere waarheid hartelijk ontvangen. Zo schreef Hendrik Alting - de zoon van Menso Alting - een hartelijke brief uit Heidelberg en reageerde Piscator uit Herborn gunstig. Vanuit Geneve reageerde Antonius Fayus positief op het boek tegen Socinus. Ook vanuit Frankrijk komen via de predikant van Terneuzen, Petrus Hondius, positieve reacties: cum mirifico applausu. Uit Groot-Brit-tannië reageerde Joannes Regius met een dankbrief. En op 3 juli 1611 schreef Thomas Morton uit Winton een reactie. Het boek van Lubbertus is in Polen en Pruisen een wapen geweest tegen de verderfelijke leer van het socinianisme.

Arminius

Met Arminius had Lubbertus pas op latere leeftijd contact. Arminius is niet positief over Lubbertus. Hij beschuldigt Lubbertus ervan dat hij “een zaakje” maakt van zijn studie ofwel door geldgierigheid wordt gedreven. Ook vindt hij dat Lubbertus wel erg fanatiek voor zijn partij opkomt. Deze onterechte laster verraadt een vooringenomen gemoed van Arminius ten aanzien van Lubbertus. Overigens vindt Arminius Lubbertus wel “een geleerd, nauwgezet en ijverig” man.12 Lubbertus voerde een discussie met een van Arminius’ trouwste leerlingen en na zijn dood de leider van de remonstranten, Simon Episcopius (1583-1643), over de ‘justificatie’ (rechtvaardigmaking). Later voerde Lubbertus een polemiek met C. Vorstius (1569-1622), een remonstrantste hoogleraar in Leiden, met J. Maccovius (1588-1644), een uit Polen afkomstige hoogleraar te Franeker, en met Hugo de Groot (1583-1645), de bekende remonstrantse rechtsgeleerde. Laatstgenoemde was slechts dertig jaar oud toen hij in het strijdperk trad met Lubbertus. Met recht kan Lubbertus een strijdbaar held worden genoemd.

Synode van Dordrecht

In 1618 wordt hij adviseur van de Synode van Dordrecht.13 Hij behoorde tot de contraremonstranten. Johannes Bogerman van Leeuwarden hield Lubbertus goed op de hoogte van de ontwikkelingen. Uit de briefwisseling tussen Bogerman en Lubbertus bleek dat Bogerman erg op prins Maurits gesteld is. Hij schreef: “Met de prins gaat het goed. Als God ons hem zou ontrukken, zouden we, naar de mens gesproken, in [grote problemen] vervallen.”14 Lubbertus was nog niet aanwezig toen de Nationale Synode op 13 november 1618 werd geopend. De problemen met Maccovius hielden hem nog in Friesland. Op 23 november verscheen hij ter vergadering. Men discussieerde volop over de ‘aanspraak’ van God in de nog te maken nieuwe Bijbelvertaling. De Friezen en Lubbertus wilden God met “Du” aanspreken. Uiteindelijk kiest de Synode voor het verhevenere “Ghij”. Enkele dagen later werd Lubbertus benoemd tot revisor van het Oude Testament. Ook bracht hij ter vergadering in dat er in veel gemeenten geen Catechismusprediking werd gedaan. Hij vond het noodzakelijk dat dit wel gebeurde.

Volgens Lubbertus moeten predikanten tijdens huisbezoeken de leden opwekken om trouw ter kerke te gaan en anderzijds moest de overheid op zondag geen landarbeid toelaten (wat wel gebeurde). Tijdens de discussie over de visitatie van scholen werd besloten dat een predikant, een ouderling en zo nodig een magistraatspersoon (overheidsdienaar) op bezoek zouden gaan in de scholen. Lubbertus wilde dat er altijd een magistraatspersoon meeging. Hierin volgde de Synode hem dus niet helemaal.

Doop van heidenkinderen

Ook werd er gediscussieerd over de doop van heidenkinderen (zoals er in onze tijd nog discussie is over het dopen van geadopteerde kinderen). Lubbertus dacht hierin hetzelfde als de andere adviserende Nederlandse hoogleraren op de Synode:

“Naar hun oordeel mochten [heiden]kinderen die vatbaar zijn voor godsdienstonderwijs, niet eerder worden gedoopt dan na onderwijs en belijdenis des geloofs, naar het bevel van Christus (Matth. 28:19) en het voorbeeld van Filippus (Hand. 8:37). Over kleine kinderen bij wie deze vatbaarheid nog niet aanwezig was, oordeelden zij anders. Wanneer zulke kinderen zo in de macht van een Christenhuisvader zijn dat noch hun ouders noch ongelovige heren enig recht meer op hen hebben, zouden zij gedoopt mogen worden naar analogie van wat Abraham deed (Gen. 17:12, 13 en 23), echter onder voorwaarde dat bekwame getuigen beloven deze kinderen in de ware Godsvrucht te zullen opvoeden of te doen opvoeden. Zij stelden verder de conditie dat Christenen deze heidenkinderen, die ze hadden aangenomen, nooit weer naar de heidenen mochten terugzenden of verkopen of laten verkopen. En ook dat niet alleen de doopgetuigen borg moesten zijn voor een goede en trouwe onderwijzing, maar dat heel de kerk zoveel mogelijk de zorg voor deze taak bijzonder op zich zou moeten nemen.”15

Over het dopen van kleine kinderen van heidense afkomst dacht de Synode echter anders. De meerderheid van de Synode vond dat op grond van 1 Korinthe 7 vers 14 en Handelingen 2 vers 39 “geboorte uit gelovige ouders als regel moest worden gesteld.” Hiertegenover stond een sterke minderheid die vond “dat zulke kinderen waren opgenomen in een gelovig gezinsverband.” Naast de professoren hadden de Engelsen, Hessen, Bremers, Zeeuwen, Stichtse (Utrechtse) contraremonstranten, Friezen en Walen ook deze visie. Ondanks het gezag dat de professoren hadden, was er toch een meerderheid voor de opvatting dat “geboorte uit gelovige ouders als regel moest worden gesteld.” Dit alles had te maken met de visie op het Christelijke gezin. Kan men van een Christelijk gezin alleen lid worden door geboorte uit gelovige ouders of kan dat ook langs legale weg door adoptie? Lubbertus stond op het tweede standpunt, de meerderheid van de Synode was het eerste standpunt toegedaan. Dat er tegenwoordig nog predikanten zijn die geen adoptiekinderen willen dopen, is dus helemaal volgens de opvatting van de Nationale Synode te Dordrecht gehouden in de jaren 1618 en 1619. Helaas wordt dit standpunt in onze tolerante dagen steeds minder begrepen.

Driftig

Zoals in de inleiding al opgemerkt, had Lubbertus een driftige natuur. Soms kon hij zich niet in toom houden en liet hij zich gaan, zoals in de 125e sessie, gehouden op 21 maart 1619. In de brieven van de Schot dr. Walter Balcanqual (1586-1645) worden hij en Gomarus daarom negatief beschreven. Balcanqual verwijt hen “dat zij beiden bij beurten hun buien en ‘tijden van dulheid’ hadden, doch men dit hun even weinig kon toerekenen, als men een steen kan bestraffen dat hij naar beneden valt, omdat het hun beider natuurlijke eigenschap was.”16 Ook verderop in de Synodevergaderingen is het gebeurd dat hij samen met Gomarus tot de orde moest worden geroepen. Het zou zelfs een keer gebeurd zijn dat, toen professor Antonius Thysius het voor een tegenstander van hen opnam, Lubbertus en Gomarus hem hierom aan zijn kleed terugtrokken en hem hierover bekeven voor het aanhoren van de gehele synode. Dit komt echter wel uit de koker van Balcanqual, die een gekleurd en partijdig verslag van de Synode heeft gemaakt. Maar geheel verzonnen zal het anderzijds ook niet zijn.17

Verkiezing - verwerping

Dat Lubbertus tot de contraremonstranten behoorde, blijkt onder meer uit het feit dat hij een voorstander was van de zogenaamde dubbele predestinatieleer (verkiezing én verwerping) en als oorzaak van verkiezing en verwerping het “allervrijste welbehagen Gods” aanwijst. Een en ander komt duidelijk naar voren in de samenvatting die dr. Van der Woude gemaakt heeft van een door Lubbertus geschreven verhandeling hierover. Lubbertus gaat, aldus Van der Woude,

“uit van het in Adam gevallen menselijk geslacht dat rechtens de dood heeft verdiend, maar waarover God nog barmhartig is. Hij heeft van eeuwigheid ‘enige ellendige zondaren in Jezus Christus verkoren’ naar het welbehagen van Zijn wil. Anderen is hij echter ‘voorbijgegaan’, dat is, heeft Hij verworpen. De predestinatie omvat deze beide besluiten. Het feit van deze verkiezing en verwerping wordt met een reeks voorbeelden uit de Heilige Schrift aangetoond. De verkiezing is ook ‘een en dezelfde’, dat is, tot de middelen en tot het doel (Ef. 1:5, Rom. 8:29-30). De oorzaak waarom niet alle mensen verkoren noch alle verworpen zijn, ligt in het ‘allervrijste welbehagen Gods’. God heeft ons niet verkoren om het voorgezien geloof, noch om de voorgeziene bekering. Het geloof is ook niet een ‘voorgaande conditie van de verkiezing’, maar een vrucht die daarop volgt.

Inzake de verwerping leert hij dat het welbehagen Gods de ware oorzaak is van het ‘voorbijgaan’, dat is, de negatieve verwerping, maar niet de ware oorzaak van de zonde. Want God is de Auteur van Zijn werk, dat recht is, en niet van onze zonden, die onrecht zijn. Waaruit volgt dat het geloof wel een werk der verkiezing is, maar de zonde niet een werk der verwerping. Want zoals God, verkiezende, in de uitverkorenen het geloof en de bekering werkt, zo werkt Hij, verwerpende, in de verworpenen niet de boosheid en de zonde.

De verkorenen en verworpenen zijn, in zichzelf bezien, alle gelijk. Ze zijn niet om enige hoedanigheid van zichzelf verkoren of verworpen. Het is zelfs zo dat uitstekende mensen als Cato, Scipio, Aristides, Fabricius, Phocion, Pomponius, Atticus e.a. door God zijn voorbijgegaan, terwijl een vervolger der gemeente als Paulus en de moordenaar aan het kruis werden aangenomen (Rom. 11:33).

De verkiezing Gods is ook onveranderlijk. Het getal der verkorenen en verworpenen kan niet vermeerderd noch verminderd worden. Om te weten of wij uitverkoren zijn, moeten we niet indringen in de verborgen raad Gods, maar onszelf naarstig onderzoeken of Christus in ons woont. Want de ware vruchten der verkiezing zijn een krachtige roeping, het geloof door de Heilige Geest door de stem van het Evangelie in ons gewekt, een nieuwe gehoorzaamheid, vrede in God [en] het getuigenis van de Heilige Geest van onze aanneming tot kinderen. We kunnen daaruit van onze zaligheid verzekerd zijn. Geen gelovige heeft dan ook oorzaak om te wanhopen of mismoedig te zijn, want ‘dit is het fundament der Christelijke religie zelfs in de dood te weten dat wie gebouwd is op de steenrots Christus, nimmermeer zal vergaan.’ (…) God wil de bekering en zaligheid van alle mensen. Dit strijdt niet met de leer van verkiezing en verwerping. Een Godvrezend rechter wil enerzijds de dood van een doodslager als een rechtvaardige straf; hij wil die anderzijds niet, in zover het is de verbreking van een mensenleven. God heeft ook niet door een ‘blote en absolute wil of besluit’ zonder aanzien van de zonde tot de verwerping van sommigen besloten, maar alleen tot een betoon van Zijn gerechtigheid over de zonde. Er heeft geen straf plaats, wanneer de zonde niet is voorafgegaan.”18

Lubbertus was een man van respect en invloed. Dat bleek tijdens de Dordtse Synode, maar ook bijvoorbeeld uit het feit dat tijdens de herdenking van het eeuwfeest van de Reformatie te Zürich alleen Lubbertus uitgenodigd werd, als enige van alle Nederlandse professoren.

Politiek

Nog veel meer polemieken heeft Lubbertus gevoerd. Het voert te ver om ze allemaal hier te verhalen. Interessant is echter nog wel zijn politieke belangstelling. Zijn correspondentie bevat allerlei bijzonderheden over het politieke leven. In deze tijd komt het voornaamste nieuws via brieven en ontmoetingen. Lubbertus had veel belangstelling voor nieuws. Zo stimuleerde hij zijn buitenlandse kennissen om nieuws door te geven.

Hessel Aysma

Toen de graaf van Leicester (spreek uit: Lester) in Nederland kwam, kreeg hij ruzie met de Fries Hessel Aysma, de president van het Hof van Friesland. Aysma wilde dat het Hof niet alleen juridische, maar ook politieke regeermacht kreeg, zoals in de Spaanse tijd. Een aantal predikanten in Friesland ondersteunden Aysma hierin. Het is zelfs aanhangig gemaakt op de Synode van Friesland. Willem Lodewijk en de Staten waren hier niet blij mee. Zeker niet toen er ook nog een predikant naar Engeland gezonden werd. Aysma maakte het nog erger door de graaf van Leicester die in het (nu Noord-Hollandse) stadje Hoorn was, uit te nodigen om naar Friesland te komen om de Staten uit hun ambten te ontzetten. Tevens werden alle Friese steden en grietenijen uitgenodigd voor een Landdag in Franeker. Dit conflict heeft een aantal jaren geduurd. Zelfs in 1590 probeerden sommigen de naam van stadhouder Willem Lodewijk nog te besmeuren. Lubbertus dacht waarschijnlijk niet anders dan de andere gereformeerde predikanten over Leicester. Anders zou de zogenaamde ‘Leicestersynode’, in 1586 te Den Haag gehouden, Lubbertus niet hebben voorgedragen als adviseur van een belangrijk deputaatschap.

Zijn verhouding tot Aysma was ook goed te noemen. Toen Aysma in november 1587 werd gearresteerd, koos Lubbertus duidelijk positie tegen de Leicestergroep en voor Willem Lodewijk en de Staten.

Namens Willem Lodewijk moest hij in 1588 de Synode te Bolsward bijwonen. Hij had dus nu heel duidelijk het vertrouwen van Willem Lodewijk. Dat blijkt ook uit het feit dat hij in 1590 een lastig uit te voeren opdracht van Willem Lodewijk kreeg. Hij roept daarbij de hulp in van Karel Roorda, de Friese vertegenwoordiger in de Staten-Generaal en een fel tegenstander van de graaf van Leicester.

Zo blijkt dan uit deze zaken dat Lubbertus in deze roerige jaren zijn invloed aangewend heeft om tot een goede relatie tussen overheid en kerk te komen.

Roorda en de Roordisten

In 1593 ontstond er een conflict over de vraag of er in Hasselt een Fries garnizoen moest liggen. Dit geschil leidde tot een jarenlang geruzie. In die tijd ontstond een Fries-nationale partij, de zogenaamde Roordisten, genoemd naar de al vermelde Karel Roorda. Zij verschilden van mening met Willem Lodewijk over het bestuur van Friesland, de oorlogsstrategie, de benoemingen enz. Invloedrijke Friezen als Eelco Isbrandi (secretaris/griffier van de Staten), Kempo van Donia, Abel Frankena en Epo Juckema steunden de Roordisten. Hun voornaamste grief was dat de stadhouder zijn opdracht van de Staten-Generaal en niet van de Friese Staten ontving. Lubbertus stond in een spagaat. Hij was zowel met Willem Lodewijk als met Karel Roorda bevriend. Hij koos voor Willem Lodewijk. Dit bleek uit zijn mede optrekken naar de stad Groningen, want de Roordisten waren tegen een militaire bevrijding van Groningen.

Later nam Lubbertus steeds meer afscheid van de Roordisten. Als ze in 1598 laster over de Friese stadhouder verspreiden, maakt Lubbertus de raadsman van de stadhouder, de heer Van Reydt, daarop attent. Van Reydt dankt hem hiervoor per brief:

“Ik waardeer u, heer Doctor, om uw zorg voor de Staat. Gij roert immers de kardinale punten aan, waarin ge meent dat de graaf moet worden gewaarschuwd. Ik zal het zeker haastig doen, met verzwijging, om bepaalde redenen die ge wel begrijpt, van uw naam. (…) Omdat immers de mensen van nature luisteren naar verdachtmakingen, staan ze veel begeriger open voor kleinering dan voor de lof van de magnaten… Gij [Lubbertus; HT] met uw inzicht begrijpt gemakkelijk in welke een labyrinth men terecht komt door die laster van het streven naar heerschappij [men strooide het lasterverhaaltje rond dat Willem Lodewijk streefde naar de alleenheerschappij; HT]. Die andere daden van hem, waarover ge schrijft, kan men verdedigen en de leugens weerleggen met goede bewijzen. Maar tegen de laster baat geen apologie, geen zuivering, geen eed. Hij zal het dadelijk horen, als ge daarnaar streeft. (…) “19

Lubbertus wil Willem Lodewijk zuiveren van de laster die over hem uitgestort is door de Roordisten. De brief bewijst ook dat Lubbertus nauw contact had met de kring rond Willem Lodewijk en dat hij achter de schermen probeerde politieke invloed uit te oefenen en zodoende de positie van Willem Lodewijk te versterken. Uit dit alles blijkt dat Lubbertus een levendig aandeel aan het politieke leven in zijn tijd heeft gehad. Hij was wars van revolutionaire woelingen, hij was bezorgd over de positie van het hoogste gerechtshof in Friesland, het Hof, en hij streefde naar een oplossing van het conflict door verzoening.

Internationale belangstelling

Lubbertus was door zijn internationale contacten sterk geïnteresseerd in de internationale ontwikkelingen. De vrijheidstrijd met Spanje vervulde hem met zorgen. Ook was hij diep onder de indruk van het oorlogsleed. Hij gruwde van de oorlogsellende. Lubbertus was echter niet enthousiast over het Twaalfjarig Bestand. Hij wantrouwde de Spanjaarden. Evenals Maurits, Willem Lodewijk en vele gereformeerde predikanten wilde Lubbertus de oorlog tegen Spanje voortzetten. Toen de roomse veldheer Tilly in 1623 Heidelberg verwoestte, stuurde Abraham Scultetus uit Emden hem een brief. “Geen tranen genoeg om de ellende van Heidelberg te bewenen,” zo schreef hij. Lubbertus was diep geschokt toen hij het lot van de oude universiteit en de bibliotheek hoorde. De Beierse keurvorst zond de bibliotheek, geladen op 125 muilezels, als buit naar de paus in Rome. Elke muilezel had een opschrift om zijn nek met de herkomst van de boeken.20 Quis non fieret (wie zou niet wenen)?

Afsluiting

Lubbertus was een strijdbaar held die door Gods genade opkwam voor de zuivere leer der waarheid in kerk en staat. Zulke mannen zijn zeldzaamheden, in het bijzonder in onze tijd. De Heere geeft echter op de juiste tijd (Zijn tijd) de juiste personen (hoe tegenstrijdig voor ons gevoel dat juist een Paulus, een vervolger der gemeente, een voorvechter wordt van de enige leer der waarheid) om te strijden voor Zijn eer. Lubbertus heeft gestreden in de kracht Gods voor Gods eer. Hij was er door Gods Geest van overtuigd dat de zaligheid niet in hemzelf, maar in een Ander vastlag.

Aan het eind van zijn leven werd hij ernstig ziek. Op 8 januari 1625 kwam zijn vriend en collega-hoogleraar Sixtinus Amama (1593-1629) bij hem. Hij zei hoop op het herstel van Lubbertus te hebben. Maar Lubbertus gaf aan van het leven verzadigd te zijn en voegde eraan toe dat hij er volkomen op vertrouwde dat al zijn zonden wegens het bloed van de Middelaar Jezus Christus hem waren vergeven. Telkens herhaalde hij: “Ik wens ontbonden te worden en met Christus te zijn.” Zijn stem begaf het en hij was voortdurend aan het zuchten en bidden, te merken aan de beweging van zijn lippen en het vouwen van de handen en het opzien naar boven. Uiteindelijk overleed Lubbertus op 11 januari 1625, rond middernacht. In de hope des eeuwigen levens… Dat is de gelukzaligheid van een volk dat in het verbond met God staat. “‘Ik zal u tot een God zijn’, houdt een recht op God in en op alles wat in Hem is, persoonlijke gemeenschap met Hem en een mededeling van alle goeds van Hem. Ja, deze uitdrukking bevat zelfs nog meer dan door woorden bekendgemaakt kan worden; ze houdt meer in dan: Ik zal u tot een Vader, Vriend, Man, Weldoener, enz. zijn; meer dan: Ik zal u de hemel en het eeuwige leven geven, of alle zegeningen des hemels en der aarde, van tijd en eeuwigheid. Wel, Ik zal u meer geven, Ik zal u Mijzelf geven, Jehova, een gehele Godheid, dat is, alles wat Ik kan doen, is uwe. O, de overvloedige gave Gods, want Hij had niets groters, niets beters om Zijn volk te schenken; Hij schenkt Zich aan hen weg. U zegt misschien: Hoe kan dit zijn? Een oneindig God, zo groot, zo heerlijk kunnen wij niet ontvangen, begrijpen of genieten. Voor zover u Hem kunt ontvangen en genieten, is Hij de uwe; alles wat in Hem is, is u gegeven tot uw nut.”21 Wat een gezegend volk dat deze weldaad mag ontvangen uit genade. Lubbertus zei: “Wie altijd nabij God wil zijn, moet veel bidden en lezen. Want wanneer we bidden, spreken we met God; wanneer we echter lezen, spreekt God met ons.”22

Noten:

1) C. van der Woude, Sibrandus Lubbertus. Leven en werken, in het bijzonder naar zijn correspondentie, Kampen 1963, p. 470. Voor dit artikel is voornamelijk van dit proefschrift gebruikgemaakt (hierna te noemen: Van der Woude).

2) Van der Woude, p. 20

3) H. Platte, Das Haus Oldenburg, Börde-Verlag, Werl 2008 p. 7. Onder de regering van Anton I wordt Delmenhorst op de bisschop van Munster, Hendrik van Schwarzburg, terugveroverd.

4) Van der Woude, p. 22

5) Zie over landgraaf Willem IV van Hessen (1567-1592): In het Spoor, 35e jaargang, no. 5, p. 196. Meer over de protestantse Duitse vorstenhuizen is te lezen in het boek van B. Hooghwerff, Op u zo wil ik bouwen, Houten 2011 en in mijn artikelenserie ‘Protestantse vorstenhuizen in Duitsland’, in: In het Spoor, 34e jaargang, no. 5, december 2010, p. 249-254; 35e jaargang, no. 2, mei 2011, p. 99-102 en 35e jaargang, no. 5, december 2011, p. 195-199.

6) Van der Woude, p. 32

7) Zie over stadhouder Willem Lodewijk van Friesland (1560-1620) de artikelenserie van drs. P.H. op ’t Hof in: In het Spoor, 33e jaargang, no. 6, december 2009, p. 220-230; 34e jaargang, no. 1, februari 2010, p. 22-33 en 34e jaargang, no. 4, oktober 2010, p. 184-196.

8) Zie ook: In het Spoor, 33e jaargang, no. 6, december 2009, p. 226

9) Van der Woude, p. 82-83

10) Van der Woude, p. 110

11) Van der Woude, p. 139

12) Van der Woude, p. 149

13) Zie ook: In het Spoor, 34e jaargang, no. 4 oktober 2010, p. 192. Dit gedeelte gaat over de inzet van Willem Lodewijk inzake het handhaven van de zuivere religie.

14) Van der Woude, p. 454

15) Van der Woude, p. 458

16) Van der Woude, p. 462

17) Van der Woude, p. 467

18) Van der Woude, p. 464-465. Lubbertus wilde dus duidelijk geen kerk van enkel ware gelovigen, zoals de Frans-Waalse predikant Jean de Labadie (1610-1674), die zo extreem was dat het Heilig Avondmaal nauwelijks meer door hem werd gevierd. Jean de Labadie legde sterke nadruk op innerlijk licht (bevinding vanuit de mens zelf) boven Gods Woord. Daarom is het zo noodzakelijk om bevinding te toetsen aan Gods Woord. Ware bevinding maakt klein voor God en mensen. Dan wordt God op het hoogst verhoogd en de zondaar op het diepst vernederd (dit is voor een natuurlijk mens onmogelijk en kan alleen door Gods Geest gewerkt worden).

19) Van der Woude, p. 479

20) Van der Woude, p. 489

21) J. Willison, ‘De gelukzaligheid van het volk dat in het verbond met God staat’, Bibliotheek Overjarig Koren, 67e jaargang, oktober 1992, no. 6, p. 9

22) Van der Woude, p. 471

Dit artikel werd u aangeboden door: In het spoor

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 december 2012

In het spoor | 64 Pagina's

Sibrandus Lubbertus (1555-1625), leider van de Friese contraremonstranten

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 december 2012

In het spoor | 64 Pagina's