Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voedselketens: eten en gegeten worden

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voedselketens: eten en gegeten worden

Soms lijkt de natuur wreed

8 minuten leestijd

Een roofvogel die een muis verorbert, een vogel die een rups opeet, een snoek die een kikkervisje vangt. Geen wreedheid, maar noodzakelijke schakels in de natuurlijke kringloop. Maar toch ook: een gevolg van de zondeval van de mens.

Een vlinder dartelt met grillige bewegingen boven bloeiende bloemen. Een kleurig geheel. Het prachtig gekleurde dier wappert van bloem tot bloem, rust er maar even op. Wat wil het toch? Ook voor het zo kortstondige vlinderleven is voedsel nodig. Al „wikkelend" nipt de vlinder aan de bloemkelken en heeft dan steeds weer „een zeupke uit haar kelk gezopen", zoals Guido Gezelle dichtte.

Vlinders blijven in leven van nectar die door planten wordt gemaakt. Hier ligt het begin van een voedselketen. De basis is altijd plantaardig. Waarom? Planten beschikken over het vermogen om koolhydraten te vormen. Ze maken van anorganische stoffen uit de levenloze natuur (koolzuur, wateren zouten) organische. Die kunnen dienen als voedsel voor mens en dier.

Schakels in de keten
De vlinder wappert weg naar de bosrand. Daar koestert een hagedis zich in de zon. Een felle uitval: de vlinder verdwijnt in de hagedissenbek. Terwijl het reptiel op de volgende prooi wacht komt een torenvalk overvliegen; de hagedis ontsnapt niet aan zijn scherpe blik. De vogel staat even vleugelklappend te „bidden" boven de prooi, zakt een stukje, weer even wiekelen, nog wat lager. Dan een scherpe duik: de hagedis dient als voedsel. Einde van een voedselketen met drie schakels.

In dit voorbeeld kan de keten er een apart schakeltje bij krijgen. Als volgt. De vlinder dartelt naar een koolveld. Tussen de struiken door, aan de onderkant van bladeren, weer verder als een vlek tussen de kroezige boerenkool. Wat zoekt zo'n bloemenvriend bij die nuchtere koolstruiken? Niet meer dan een plek voor z'n nageslacht. Aan de onderkant van de bladeren zet hij hier en daar kleine gele stippen af: eitjes. Al gauw kruipen er rupsen over de kool. Een zijtak en nieuw begin van een voedselketen: de rups voedt zich met bladgroen.

Zijtakken
De rups is nog niet half volgroeid als een pientere koolmees het smakelijke hapje ontdekt. Weer een rups minder. Het si-siga. . . si-si-ga klinkt helder en blij. Op de schuurnok zit een stel mussen behaaglijk te sjilpen. Plotseling laat een van het stel een schelle alarmroep horen. Tegelijk stuiven ze in de beukenhaag.

De koolmees reageert iets te laat. Om de hoek van het woonhuis komt een sperwer aanrazen. Een angstschreeuw verstilt meteen. De sperwer vliegt naar de vlierstruik, groen met gele veertjes stuiven in het rond. Eind van de voedselketen: kool, rups, koolmees, sperwer. En de vlinder, de moeder van de rups? Die hoort niet bij de keten, want de rups leeft niet van de vlinder.

De keten kan anders gaan, een zijtak vormen en langer zijn. Let maar op. Terwijl de jonge rups van het koolblad eet, vliegt een klein sluipwespje rond. Dat legt eitjes op het rupsje. De larven die daaruit komen dringen het dier binnen. Parasieten! Die leven van de rups, die er niet direct van doodgaat. Pas als de rups bijna volgroeid is zijn de larven zo groot dat ze hun gastheer vrijwel leegvreten. Ze verlaten het restant en verpoppen zich.

Uit de cocons komen nieuwe sluipwespjes die op zoek gaan naar rupsen. Een huismus, die niet zo van rupsen houdt, ziet het sluipwespje vliegen. Hij wipt omlaag, maakt enkele behendige vliegzwenkingen, hapt feilloos het juist geboren sluipwespje uit de lucht. Even let hij niet op; de schaduw van een grote kat valt over hem. Ook de huismus schreeuwt maar even. Eind van een voedselketen, want een poes heeft geen predator boven zich, een dier dat hem opeet. In ons land althans niet.

Soorten
Voedselketens worden verdeeld in twee soorten. De zogenaamde „grazende voedselketen" heeft planten als basis voor de daarop volgende relaties. Ze worden gegeten door bepaalde dieren, herbivoren genoemd. Die leven vreedzaam naast elkaar. Andere dieren eten vlees, worden carnivoren genoemd. Die hebben elkaar nodig om in leven te blijven.

Het dier dat een ander dier eet is daarvan de predator. De mus heeft de sperwer als predator. Maar ook andere roofvogels en katten. Predatoren zijn nodig om de populatie gezond en binnen de perken te houden. Zwakke of zieke dieren worden meestal als eerste geslagen. Zelf kunnen predatoren een predator boven zich hebben, ook de kans lopen gegeten te worden.

In elke voedselketen wordt het ene organisme door een ander opgegeten. Het aantal schakels daarin is niet gelijk, blijft meestal beperkt tot drie of vier. Langere zijn zeldzaam. Er is ook een zogenaamde „afbraakvoedselketen". Die is zelfs belangrijker dan de „grazende keten". Niet alle plantenmateriaal wordt immers opgegeten, integendeel. Het meeste gaat dood en moet worden omgezet in nieuw bruikbaar materiaal.

De dode organische stoffen worden afgebroken door bacteriën, schimmels en andere kleine micro-organismen. Die voedselketen is onopvallend maar van groot belang. Daardoor worden opnieuw voedingsstoffen bereid die de groei van planten mogelijk maken. De „grazende voedselketen" sluit er op aan. Het is met voedselketens niet zo simpel als het bovenstaande zou doen denken.

Wel kan men op deze wijze een groot aantal van die ketens met enkele schakels ontdekken. Elk organisme heeft een plaats in zo'n keten. De primitieve plantaardige steeds helemaal onderaan. Andere erboven, in het midden of aan de top. Die aan de top staan worden niet belaagd door opvolgende predatoren. Ze zijn echter evenzeer afhankelijk van de voedselketen.

Piramide
Doordat naar boven toe de dieren steeds groter worden, kan men ook van  voedselpiramide spreken. Het volgende voorbeeld treft men in de zee aan. Daar wordt de basis van de voedselketen gelegd door algen, plantaardig dus. Die zijn in grote hoeveelheden nodig en dienen als voedsel voor de eerste planteneters. Dat zijn de uiterste kleine vormen van dieriijk plankton. Ook die zijn er in groot aantal.

Hierna komen de vleeseters van de eerste orde aan de beurt, het visbroed, kleine visjes. Die zoeken hun voedsel in grote scholen. Als we in aantallen denken zijn die al veel minder dan van het aantal planktondiertjes. De tweede en derde laag zijn smaller geworden. Die kleine vissen worden belaagd door grotere van de tweede orde. Daarboven komen soorten van de derde orde. Dat zijn grote zeedieren: haaien, zeehonden en dergelijke.

Er zijn veel minder zeehonden dan grote vissen. Daarvan zijn er weer minder dan van het vissenbroed. Naar boven toe worden de dieren groter en kleiner in aantal. Om de grote dieren in leven te houden zijn aan de basis van de voedselpiramine enorme aantallen kleine dieren nodig.

Voedselweb
Het begrip voedselketen of -piramide is niet helemaal juist. Het woord voedselweb geeft de situatie beter weer. De lijn die met een voedselketen wordt getrokken is te strak. Meteen al komen er vertakkingen, zoals ik bij de sluipwesp al schreef. Plankton gaat via kleine kreeftjes rechtstreeks naar enorme baleinwalvissen. Minder schakels dus. Kleine visjes hebben niet één soort predator maar vele.

De voedselketen gaat via verschillende dieren in evenveel verschillende richtingen. Hij eindigt bij grote dieren die niet door andere worden belaagd. Vaak ook bij de mens. Bij vissen kunnen veel schakels voorkomen doordat ze in afmeting zo verschillen. Breekt zo'n keten abrupt af aan de top? Nee, er is nog een heel andere schakel.

Dieren aan de top gaan dood. Bacteriën breken het dode organische materiaal af tot minerale stoffen. In zee zullen algen daarvan groeien, op land ook allerlei plantaardig leven. Dan zijn we weer aan het begin. De voedselketens zijn omgebogen tot cirkels. De kring is gesloten, het proces begint opnieuw. Daarom wordt van kringloop gesproken. De gesloten kring ontstaat niet alleen aan het eind van de keten. Ook er middenin of aan het begin.

Want niet alle organismen worden door andere gegeten; er zijn er veel te veel. Grote aantallen gaan zonder predator dood. Tenslotte is er nog een variant mogelijk. Een dood dier wordt door aaseters verorberd. Ook leven er maden in die via de hengelaar hun weg gaan. En bedenk zo maar meer mogelijkheden. Al met al hebben voedselketens een vorm die het best met een spinneweb kan worden vergeleken.

Het was zeer goed
De basis van een voedselketen is altijd plantaardig, schreef ik. Eens was die basis zelfs uitsluitend de bron van voedsel. In Genesis 1 vers 29 geeft God de mens het zaadzaaiende kruid en boomvrucht tot spijs. Aan al het gedierte en gevogelte werd het groene kruid gegeven. In het paradijs aten de dieren elkaar niet, want de dood was er onbekend. Dus geen voedselketens. Wel was er blijkbaar de kringloop, want het kruid werd gegeten.

God had voor de mens een lusfhof gemaakt waarin de dieren niet tot voedsel dienden. In het paradijs was alles schoon en goed en heel de schepping getuigde daarvan. Bloemen en planten, vogels en allerlei andere dieren leefden met de mens en elkaar in harmonie. Door de zondeval is ook dit veranderd. Paulus schrijft in Romeinen 8 over het schepsel dat „zal vrijgemaakt worden van de dienstbaarheid der verderfenis".

De val van de mens bracht de dood met de noodzaak tot offers. Abel offerde al van zijn schapen. Maar pas in Genesis 9:3, na de zondvloed, zegt God tot Noach: „Al wat zich roert, dat levend is, zij u tot spijze. Ik heb het u alles gegeven, gelijk het groene kruid." De kanttekenaars schrijven ervan dat toen pas het levend gedierte aan de spijze werd toegevoegd.

Het zal eenmaal weer worden zoals God het oorspronkelijk bedoelde en schiep: zeer goed! Zonder de dood. Hoe precies? Zoals onze belijdenis het zegt: „Als een schoon boek, in hetwelk alle schepselen, grote en kleine, gelijk als letteren zijn, die ons de onzienlijke dingen Gods geven te aanschouwen, namelijk zijn eeuwige kracht en Goddelijkheid."

Dit artikel werd u aangeboden door: Terdege

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 februari 1984

Terdege | 56 Pagina's

Voedselketens: eten en gegeten worden

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 februari 1984

Terdege | 56 Pagina's