Lof en kritiek op „Klacht en Jubel"
Historie rond ds. N. H. Beversluis
Dit jaar, 1984, staat in het teken van de herdenking van de Afscheiding. Op 13 oktober 1834, 150 jaar geleden, werd het „Hervormd Kerkgenootschap" opgeschrikt door de „Acte van Afscheiding of Wederkeering" van de gemeente te Ulrum en haar predikant, ds. Hendrik de Cock. Vanaf dat moment begint de „Kleine kerkgeschiedenis". <br />Voor dat deel van de vaderlandse kerkgeschiedenis is grote belangstelling in de Gereformeerde gezindte. Aan de vele boeken, die op dit gebied zijn verschenen, is er weer één toegevoegd: „Klacht en Jubel. Facetten uit de „kleine kerkhistorie" rondom ds. Nicolaas Hendrik Beversluis (1850-1931)", geschreven door C. de Jongste uit Gouda. <br />
Ds. Beversluis was voorzitter van de gezamenlijke synode van Ledeboeriaanse en Kruisgemeenten, die op 9 en 10 oktober 1907 werd gehouden. Dit was de synode, waaruit de Gereformeerde Gemeenten als kerkverband is ontstaan. Scriba van die synode was ds. G. H. Kersten. Volgens De Jongste is de betekenis van ds. Beversluis lang, té lang onder een waas bedekt gebleven. Kerkhistorisch verdween het aandeel van ds. Beversluis in de vereniging „in de zware slagschaduw van ds. Kersten". Het is de verdienste van de auteur een poging te hebben gedaan om de balans weer wat in evenwicht te brengen.
Lijvig boekwerk
Het resultaat van die poging is een lijvig boekwerk van 482 bladzijden geworden, verlucht met veel foto' s en door de uitgever fraai verzorgd. Veel speurwerk moet aan het schrijven van dit boek ten grondslag hebben gelegen. Dat blijkt ook wel uit de noten, die aan het einde van elk van de 19 hoofdstukken, zijn opgenomen.
Lof, wie lof toekomt. Niet aflatende ijver en doorzettingsvermogen zijn noodzakelijke eigenschappen om een dergelijk omvangrijk werk tot een einde te brengen. De Jongste bezat die eigenschappen kennelijk, ook daarvoor is lof op z'n plaats. De auteur heeft kans gezien alle gegevens zodanig weer te geven, dat het geheel zich laat lezen als een roman. Ook dat is op zich een verdienste. Hierdoor is het boek toegankelijk voor iedere geïnteresseerde, onverschillig de mate van opleiding.
Alhoewel De Jongste het overgrote deel van het boek heeft geschreven of samengesteld, zijn een drietal onderdelen door anderen vervaardigd. Ds. A. Moerkerken, predikant van de Gereformeerde Gemeente in Nieuw-Beijerland, schreef een „Ten Geleide". De prediking van ds. Beversluis wordt beoordeeld door ds. M. Pronk, predikant van de Oud Gereformeerde Gemeente te Ede. Tenslotte geeft E. Kooijmans, neerlandicus aan de Van Lodensteinscholengemeenschap in Amersfoort, zijn visie op de poëzie van ds. Beversluis.
Raadpleging
Bovendien blijkt uit verschillende noten, dat de auteur met name voor kerkrecht ds. K. de Gier, predikant van de Gereformeerde Gemeente Den Haag-centrum, heeft geraadpleegd. Ook zakelijk gezien, is het geen slechte gedachte geweest auteurs uit andere kerkverbanden te vragen hun bijdragen te leveren. De Jongste zelf behoort tot de Gereformeerde Gemeenten in Nederland (buiten verband).
De levensgeschiedenis van ds. Beversluis is op zich vrij kort weer te geven. Hij werd in 1850 in Nieuw-Beijerland geboren. Aanvankelijk was hij politie-agent, maar in 1881 werd hij onderwijzer, na hiervoor de akte en hoofdakte behaald te hebben. Tien jaar later gevoelde Beversluis zich geroepen tot het ambt van voorganger. Hij gaat voor het eerst voor in zijn geboorteplaats. Vervolgens wordt hij beroepbaar gesteld door de Algemene Vergadering van de Ledeboeriaanse gemeenten.
Na veel verwikkelingen, waaraan ook Beversluis niet onschuldig is, wordt hij op 24 november 1901 door ds. L. van der Velde tot de volle bediening van herder en leraar ingeleid, „in de linie van Ledeboer". Hij dient dan de Ledeboeriaanse gemeente in Rotterdam aan de Korte Warande, later Slachthuiskade.
Verandering
In die gemeente ondergaat ds. Beversluis een opmerkenswaardige verandering van opvatting over de waarde van de Ledeboeriaanse traditie. Wat tot voor kort uiterst belangrijk voor hem was, wordt gaandeweg minder belangrijk, zo zelfs dat hij met ds. Kersten gaat ijveren voor de vereniging van Kruisgemeenten en Ledeboeriaanse gemeenten.
Een half jaar, nadat de vereniging tot stand is gekomen, vertrekt ds. Beversluis naar Paterson in de Verenigde Staten. Daar overlijdt hij in 1931. Ik besef, dat hiermee de levensgeschiedenis van ds. Beversluis uiterst summier is weergegeven.
Zo summier als ik ben geweest, zo uitvoerig is de Jongste in zijn boek. Het heeft er alle schijn van, dat hij alle kennis, die hij zich had verworven, in dit boek heeft willen spuien. Daarbij heeft de auteur zich niet beperkt tot ds. Beversluis. De lijn in het boek wordt regelmatig verstoord door hoofdstukken, waarin Beversluis niet of nauwelijks aan de orde komt. Dat doet de opbouw van het geheel geen goed.
„In de beperking toont zich de meester". De Jongste had er goed aan gedaan dit spreekwoord voor ogen te houden. Of ziet hij de dikte van het boek ook als behorend tot het noodzakelijke „eerherstel" van ds. Beversluis?
Roman
In het voorgaande schreef ik, dat het boek gemakkelijk te lezen was, dat het zich liet lezen als een roman. Dat heb ik een verdienste genoemd. Toch is De Jongste daarbij niet ontkomen aan de strikken van romantiseren en de valkuilen van gezwollen, bombastisch taalgebruik. Dat nu zijn facetten, die in een kerkhistorisch werk niet thuishoren.
Een enkele voorbeeld daarvan: De geboorte van ds. Beversluis beschrijft De Jongste als volgt: „Klagend is het tere jongske ter wereld gekomen, als een zondig gevallen Adamskind; jubelend zal hij dit ondermaanse verlaten, als een kind en knecht Gods, om in te gaan in de vreugde zijns Heeren" (11). Als dat „jubelend verlaten" vergeleken wordt met de beschrijving van het sterven van ds. Beversluis (392), kan de zucht tot dramatiseren niet ontkend worden.
Glibberig is het pad van een historiebeschrijver. Al te gemakkelijk trekt hij vanuit zijn overzicht op de historie conclusies, die onbewijsbaar zijn. Ook het gevaar van „inlegkunde" is niet uitsluitend voorbehouden aan predikanten. Voor historici is dit gevaar ook levensgroot aanwezig. De Jongste is aan dat gevaar niet ontkomen. Vanuit zijn kennis interpreteert hij daden van ds. Beversluis, trekt hij conclusies, waarbij het maar zeer de vraag is, of deze predikant zo gedacht heeft, of dit of dat inderdaad zijn bedoeling was.
Hoogbejaarden
Blijkens de noten gaat De Jongste veelvuldig af op mededelingen van soms hoogbejaarden, op herinneringen. Dat is uitermate gevaarlijk, voor geschiedschrijving zelfs onaanvaardbaar, zeker als die mededelingen niet te verifiëren zijn.
Het proces van losweking van ds. Beversluis uit de Ledeboeriaanse linie en traditie beschrijft De Jongste vanuit zijn eigen achtergrond, zonder er blijk van te geven over voldoende invoelingsvermogen te beschikken aangaande datgene, wat voor Ledeboer en Boone zo essentieel was. Zou met name die losweking niet meer aandacht verdiend hebben? Zou daarbij die losweking niet getoetst moeten worden aan hetgeen ds. Ledeboer bezield heeft?
Als kandidaat wenste Beversluis vast te houden aan het historisch standpunt van ds. Ledeboer. „Die weg dient bewandeld te worden, zo concludeert hij" (134). De bevestiging in de linie was voor hem bittere noodzaak, evenals de handhaving van de Psalmberijming van Datheen (117). Maar even verder (196) schrijft De Jongste dat Beversluis zich er heilig van bewust was, dat „in de onderhouding van de Dordtse Kerkenorde zegen is in te wachten".
Daarna wierp ds. Beversluis zich op als een krachtig pleitbezorger van de vereniging (268) en meende hij als synodevoorzitter, ds. Boone „onverwijld te moeten schorsen, opdat het kwaad van de scheuring niet voortwoekere" (298/299). Hoever staat ds. Beversluis hierin van het standpunt van ds. Ledeboer!
Reststroompjes?
Nog een laatste punt van inhoudelijke kritiek. Kruisgezinden en Ledeboerianen noemt De Jongste reststroompjes uit de Afscheiding van 1834 (269). Dat is kerkhistorisch onjuist. Kruisgezinden en Ledeboerianen zijn stroompjes naast de afscheidingsstroom, vooral wortelend in het gezelschapsleven. Van daaruit werd met heimwee naar de Hervormde kerk gekeken, als de kerk der reformatie, door God Zelf in Nederland geplant, gegrond op het bloed der martelaren.
Ik keer terug naar mijn uitgangspunt. Lof voor De Jongste voor dit boek. Het biedt de lezer een schat aan informatie en documentatie. Mijn kritiek doet van die lof niets af. Lof ook voor de uitgever, die er een zeer verzorgd geheel van maakte. Daarbij blijft mijn kritiek overeind. Met die kritiek in het achterhoofd, is „Klacht en Jubel" een lezenswaardig boek.
N.a.v. „Klacht en Jubel. Facetten uit de "kleine kerkhistorie" rondom ds. Nicolaas Hendrik Beversluis (1850-1931)" door C. de Jongste. Uitgeverij Van den Berg, Zwijndrecht, prijs ƒ 42,50.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 februari 1984
Terdege | 56 Pagina's