Adoptiefkinderen horen ook bij „allen die daar verre zijn"
Adoptie van kinderen uit verre landen: mag dat als een echtpaar kinderloos blijft of ook zelf al kinderen heeft? En kàn het juridisch en financieel? Zijn er bij deze interlandelijke adoptie speciale problemen als het aspirant-ouders in de Gereformeerde gezindte betreft? Mogen we - mede gezien de vele negatieve publiciteit rond dit onderwerp - nog wel aan zulke adopties meewerken en daarbij tal van vervelende bijkomstigheden op de koop toe nemen? <br />Is het te verdedigen dat voor grof geld kinderen uit de derde wereld worden overgeplant in onze kille westerse samenleving? H. H. J. van As sprak over dit soort vragen met ds. A. Bac, voorzitter van de Adoptievereniging der Geref. gezindte en Anneke Verhoeven had vraaggesprekken met een aantal adoptiefkinderen en -ouders.
Zomaar wat krantekoppen van de laatste tijd: „Voor de kinderhandel is een vrouw niet meer dan een baarmoeder." „Adoptief-kinderen worden in Nederland gediscrimineerd." „'Kraamfabriek' op Sicilië". „Kinder-adoptie Sri Lanka loopt uit de hand." „Adoptiekind uit school geroofd." „ In Latijns-Amerika zijn veel kinderen te koop." „Leuke bruine kindertjes worden ongewenste volwassenen in 'n blanke maatschappij." „Einde aan commercie en babykweek: waarom Indonesië adoptie door buitenlandse ouders verbiedt.
Je zou gemakkelijk nog wat kolommen kunnen vullen met verhalen over en schandalen rondom interlandelijke adoptie die de afgelopen maanden de pers hebben bezig gehouden. Zo langzamerhand zouden adoptiefouders - en met name zij die aanvankelijk geen „eigen" kinderen hebben, dus die bewust adopteerden om deze leegte te vullen en niet allereerst om de kindernood in de derde wereld te lenigen - de indruk kunnen krijgen dat zij zich eigenlijk schandalig gedragen.
Ze roven tegen grof geld kinderen bij hun natuurlijke ouders, die zelf maar een fooitje krijgen voor deze gerichte „babykweek", terwijl kwaadwillige tussenhandelaren - van predikanten tot advocaten, van kindertehuis-directrices tot missiezusters - met de winst gaan strijken. Adoptiefouders zouden alleen uit zijn op het verwerven van een kind, hoe en waar dan ook, en geen rekening (wensen te) houden met de nog levende „afstandmoeder" die noodgedwongen haar kind verkoopt. Zo luidt dan de kritiek.
Belooft gij dit kind?
Is die terecht? Ze wordt trouwens van kerkelijke zijde soms met een pijnlijke vraag aangevuld: mag een echtpaar, bij wie God de kinderzegen heeft onthouden, wel langs deze zelfgekozen (lees: eigenwillige) wegen toch een kind „als uit Gods Hand" verwerven? En zo ja, mag dat kind dan evenals de kleine kinderen der gelovigen door die niet-natuurlijke ouders ten doop gehouden worden en zo in de lichtkring van Gods Verbond worden gebracht?
Wanneer mag die doop bediend worden? Als het kind er nog maar net is? Of als het al „op naam staat"? Of pas als het „enige kennis der waarheid" bezit en bijv. zo'n zeven, acht jaar is en het „Onze Vader" of de „Twaalf Artikelen" kan opzeggen? Of dienen we onderscheid te maken tussen hen die uit gekerstende naties komen en hen die stammen uit de „heidenlanden", waartoe ook landen met de Islam of het Boeddhisme worden gerekend?
Waarom Christelijk?
Er zijn zonder twijfel bij kinderloze echtparen honderd keer meer vragen dan er antwoorden komen. Als het om praktische en technische problemen gaat, kunnen aspirant-adoptiefouders gemakkelijk geholpen worden.
Er is tegenwoordig een complete bibliotheek aan boeken over zo ongeveer alle facetten van de interlandelijke adoptie: van de beginselverklaring van Justitie en het gezinsonderzoek door de Raden van kinderbescherming tot en met tropische geneeskunde en de financiële en fiscale gevolgen. Er zijn ook tal van adoptie-bemiddelende organisaties en kanalen voor „zelfdoeners". En een klein lief Bengaleesje is toch een Bengaleesje, ongeacht of het „kanaal" naar Dacca christelijk was of neutraal, Leger des Heils of BIA?
Waarom is er dan toch in 1977 een (Vrijgemaakte) Gereformeerde Adoptie Vereniging opgericht en waarom bestaat de Adoptievereniging der Gereformeerde gezindte al weer vijf jaar? Is zo'n eerste lustrum iets om te vieren of een noodzakelijk kwaad? Wij vroegen dat aan ds. A. Bac, predikant van de Gereformeerde Gemeente van Bodegraven en sinds de oprichting voorzitter van die vereniging. Hoe kwam hij - zelf vader van vier „biologische" zonen - bij deze activiteiten?
„Dat liep via contacten met Ben Zijl van de Vereniging ter bescherming van het ongeboren kind (VBOK), die in Boskoop lid van mijn eerste gemeente was. Zijl kreeg te maken met een vrouw die haar zwangerschap wilde afbreken, maar via deze relatie bracht ze het ter wereld, waarna de moeder het afstond voor adoptie in ons land. Ook kreeg ik in mijn pastoraat te maken met een gezin dat een kind uit Joegoslavië kon adopteren. Een ambtsbroeder, ds. J. Driessen, had datzelfde gedaan."
Vrijmoedig dopen
Zo'n acht jaar geleden was deze ontmoeting van ds. Bac met kinderioze echtparen en de mogelijkheid van adoptie voor hem persoonlijk een openbaring. Zo zelfs, dat hij er in eigen geloofsleven door gesterkt werd en in volle vrijmoedgheid ook de heilige doop durfde gaan bedienen aan deze kinderen, ongeacht hun huidskleur en herkomst.
Dat kon en mocht toen officieel nog niet in de Geref. Gemeenten - al was de praktijk van plaats tot plaats ruimer dan de synode uitspraak - en er waren ook collega's van Bac, die zijn praktijk en zijn latere ijveren voor de adoptievereniging scherp afkeurden.
Bijbel en dogmatiek
Ds. Bac: „Maar voor mij gold dat Handelingen 2 („en allen die daar verre zijn") en de besnijdenispraktijk van Abraham in Genesis 17 („de ingeborene uws huizes en de gekochte met uw geld zal zekerlijk besneden worden"; bij niet-besnijden werd het verbond verbroken!) méér van kracht waren dan de opmerkingen van ds. G. H. Kersten in zijn Geref. Dogmatiek."
Ondertussen was de dooppraktijk in de Geref. Gemeenten sinds de synode van 1965 zo geregeld dat kleine adoptiefkinderen gedoopt konden worden als ze geboren waren op de erve des verbonds in hun voorgeslacht en als er reële waarborgen waren voor een christelijke opvoeding. Dat betekende in de praktijk: Griekse kindertjes wèl, kroost uit het aangrenzende islamitische Turkije niét dopen.
De kinderen moesten bovendien wettig en definitief zijn geadopteerd volgens het Nederlands recht (al staat datzelfde recht zo'n kind nog altijd toe om op 23-jarige leeftijd de adoptie weer ongedaan te maken).
Pastorale vragen
Ds. Bac: „Ik doopte al meteen na hun aankomst, omdat zo'n kind praktisch altijd in het donorland al wettig is afgestaan. De praktijk van het dopen op ongeveer zeven- of achtjarige leeftijd is bijbels nergens vol te houden, is geen kinderdoop op belofte van de ouders en is ook geen volwassenendoop.
Bovendien ging het op de synode van Dordrecht van 1618/1619 om een geheel ander soort kinderen: slaven van de VOC die meegebracht werden uit Indië, maar soms werden doorverkocht of teruggezonden. Nee, men moet zich òf aan de kinderdoop houden òf aan de doop op belijdenis. Wel moeten er voldoende waarborgen zijn voor die christelijke opvoeding."
Maar waarom nu zo'n adoptievereniging in de Geref. gezindte? De voorzitter: „Er bleken ook in onze kringen steeds meer adoptief-kinderen te worden opgenomen. De verschillen in dooppraktijk - ook in éénzelfde kerkverband - deden grote pastorale problemen rijzen. Bovendien bleken orthodox-reformatorische gezinnen in de praktijk toch meer moeite te ondervinden bij hun adoptieaanvraag dan anderen.
Het afwijzen van TV, onze eigen levensstijl, het zich keren tegen „verplichte" inentingen vooraf, de ernstige vraag ook of het kruis van de kinderloosheid op déze wijze mag worden verlicht: dit alles leidde tot een contactmiddag in Gouda met al zo'n 70 à 80 geïnteresseerden."
„Eigen kanalen"
De vereniging groeide snel en het hoofddoel blijft het uitwisselen van contacten en ervaringen, het geven van steun en adviezen o.a. door het blad Adoptie Kontakt en een informatiepakket dat iedere geïnteresseerde kan aanvragen, het houden van bijeenkomsten met deskundige lezingen en diapresentaties. Maar „levert" de vereniging ook kinderen?
Ds. Bac: „Als vereniging niet, maar soms informeel via zijdelingse relaties. Zo is er een lijn gelegd naar Haïti (niet via „Woord en Daad") en op zich zou ik eigen christelijke „kanalen" wel toejuichen, maar dat is praktisch onuitvoerbaar. Je gaat niet even een kistje sigaren halen. Natuurlijk zijn er ook ethische problemen: waar komen die kinderen vandaan? Zijn het weesjes of vondelingen uit een betrouwbaar kindertehuis?"
„Het liefst zouden we", zegt ds. Bac, „een door onszelf te controleren adoptielijn hebben, maar dat kan nu (nog) niet. Trouwens, het wordt mensen uit onze kringen tijdens gezinsonderzoeken toch niet gemakkelijk gemaakt. Wie inenting-op-voorhand afwijst hoeft er niet op te rekenen nog te kunnen adopteren, ondanks de officiële godsdienstvrijheid."
Negatief advies
Ds. Bac wijst er nog op dat via de SGP-Kamerfractie deze gevoelige materie nu politiek opnieuw aan de orde zal komen. Maar er hangt ook veel af van de maatschappelijk werk(st)ers bij de kinderbescherming in wier rapporten zaken als het afwijzen van TV of van een moderne levensstijl zo'n negatief accent kunnen krijgen, dat toestemming toch uitblijft, zij het op andere wèl officieel erkende, gronden.
Dan maar streven naar „eigen" maatschappelijk werkers? Ook dat zal veelal geen haalbare kaart zijn. Maar als nu alle barrières en vooroordelen gepasseerd zijn en de nieuwe ouders zijn thuis met hun bruine, blanke of zwarte kind, is dan het leed geleden?
Wat de kinderdoop betreft zijn er dan in de Gereformeerde Gemeenten sinds de synode van 1977 geen belemmeringen meer, op voorwaarde dat het kind wettig aan de Nederlandse ouders is toegewezen, dus meestal wanneer het, niet korter dan een jaar na aankomst, op naam komt door een uitspraak van de rechtbank.
Dat er predikanten zijn die al kort na aankomst tot de doopbediening overgaan is pastoraal begrijpelijk. In theorie kan het kind nog worden herplaatst, maar de praktijk is wel zo, dat de nieuwe relatie met de komst is bestendigd. De ouders kunnen vrijmoedig ja-zeggen op de belofte dit kind te (doen en helpen) onderwijzen in de voorzeide leer.
Verbondskinderen
Ook in de andere reformatorische kerken zal dit sacrament niet steeds de jonge kinderen worden onthouden, al wordt bijv. in de Geref. Gemeenten in Nederland wel de oude regel van ds. G. H. Kersten gehanteerd: kinderen van de erve des verbonds kunnen wel gedoopt worden; zij die uit de „heidenlanden" komen moeten eerst enige kennis der waarheid bezitten of wachten tot de volwassendoop.
Maar ook in deze gemeenten is het leven soms sterker dan de leer, zoals ons uit een aantal doopbedieningen bekend is, ook van kinderen buiten de erve des verbonds. Ook hier wordt de voorwaarde van op-naam-staan niet altijd strikt toegepast, wat eveneens in de Chr. Geref. Kerken en de Ned. Hervormde Kerk het geval is, al zijn er plaatselijke verschillen.
In de Vrijgemaakte Geref. Kerken was een aantal jaren geleden niet alleen de doop van adoptiefkinderen in discussie, maar de eigenlijke adoptie zelf. Niet zozeer vanwege de vraag of we dit opgelegde kruis zelf mogen wegnemen, maar om de bloedband en de speciale verbondsrelatie: hoe kon een Koreaantje in bijbelse zin tot een Nederlands verbondskind worden, ondanks rechterlijke uitspraken?
Maar ook hier zijn er van synodewege geen beletselen meer als het kind wettig een Nederlands kind is geworden. Dat betekent overigens niet dat de discussie in Vrijgemaakte kring verstomd is. Nog vorig jaar stond de kinderarts mevr. G. van Bruggen lijnrecht tegenover prof. dr. J. Douma inzake het adoptiefouderschap. Mevr. Van Bruggen acht de adoptiewet strijdig met Gods Woord en adoptiefouders moeten naar het vijfde gebod de „echte" ouders blijven eren; eigenlijk zijn adoptiefouders „surrogaat".
Douma bestreed haar mening krachtig en meende ook dat adoptiefouders niet als medeplichtige kunnen worden gezien omdat er nu eenmaal kwade praktijken zijn als kinderhandel en babykweek. Ds. Bac is ook deze mening toegedaan, maar benadrukt dat we niet lichtvaardig tot adoptie moeten besluiten, ook al omdat het in de toekomst voor niet-blanke NeNededanders moeilijker lijkt te worden dan thans.
Zendingsbevel!
„Zo'n opkomende Centrumpartij vindt, hoe onbijbels ook, immers ook in onze kringen hier en daar weerklank! Maar als adoptie voor zo'n kind de enige en juiste oplossing is, mogen wij ook vrijmoedig gebruik maken van de mogelijkheden. Sterker nog: God plaatst die kinderen op onze weg en heel concreet komt het zendingsbevel tot ons.
Zouden wij, als God in Zijn Zoon verloren mensen tot Zijn echte kinderen wil aannemen, deze kleinen afweren en zo menselijkerwijs gesproken de toegang tot Christus versperren, terwijl Hij hen roept?", aldus ds. Bac. Hij wijst er wel op dat we met „eigen" kinderen niet klakkeloos tot adoptie moeten besluiten.
Hij vraagt ook speciale pastorale aandacht voor déze categorie doopouders - evenals voor hen die kinderloos blijven - en beklemtoont in toespraak of dooppreek het „uit alle geslachten en talen en volken" en Psalm 87, ongeacht het land van herkomst. „Want je brengt mensen die totaal vervreemd waren onder Gods Woord. En Hij bouwt Zijn Kerk uit blank en zwart. Dat is de ondertoon van deze doopbedieningen", zegt Bac.
Zendingskanalen
Op onze vraag naar de taak en plaats van bijv. kerkelijke zendingsorganen en deputaten in deze materie merkt hij tot slot op dat hun werkterrein natuuriijk wat anders is. Maar het is denkbaar dat via de zending contacten leiden tot nieuwe adoptiekanalen, al wil ook ds. Bac er niet van weten om - ondanks de vraag - nu maar te trachten zoveel mogelijk kinderen uit Azië of Afrika hierheen te krijgen. Adoptie is een laatste mogelijkheid, geen verplichting en geen automatisme.
INFORMATIE
Wie informatie wil over interlandelijke adoptie of met de Adoptievereniging der Geref. gezindte wil kennis maken kan daarvoor terecht bij de waarnemend secretaris, B. J. Zijl, Ritsema Bosstraat 4 te Boskoop, tel. 01727-4949.
Op zaterdagmiddag 31 maart a.s. houdt deze vereniging weer een vergadering in het zalencentrum bij de Geref. kerk aan de Zijde te Boskoop, waar ook de kinderen welkom zijn. Zij worden daar apart beziggehouden.
„Het zijn voor ons alle drie eigen kinderen"
„Wat doe je nu met Firdanus? Kun je hem nog teruggeven?" Zo reageerden sommige buitenstaanders toen het echtpaar A. Lindenberg uit Capelle a/d IJssel na de adoptie van een Indonesisch jongetje nog twee „eigen" kinderen kreeg („een medisch wonder"): Eric-Jan (4) en Lydia (1).
De opmerkingen waren weliswaar schertsend bedoeld, maar er zat toch een ondertoon van ernst in. Zo van: er gaat niets boven eigen. Mevrouw Lindenberg: „Het zijn voor ons alle drie eigen kinderen, wij zien zelf geen enkel verschil tussen Firdanus en de andere twee. Na Firdanus en Eric-Jan wilden we nog een buitenlands kindje adopteren, maar toen kondigde Lydia zich aan. En eigenlijk vonden we het wel jammer dat we daardoor de adoptieprocedure niet door konden zetten.
Er was overigens wél op een ander terrein verschil met de „eigen" kinderen. Het dopen van adoptief-kinderen was destijds in de Gereformeerde Gemeenten nog een omstreden zaak en ook in het geval-Lindenberg verliep een en ander niet bepaald soepel.
De Lindenbergs waren zes jaar getrouwd toen ze aan de adoptieprocedure begonnen. „We hebben er erg lang over gedacht. Zelf hadden we geen moeite met adoptie, maar het was meer het idee van: hoe zal het kind het later, als het groot is, in Nederland vinden? Ook tegen de gezinsonderzoeken zagen we nogal op, daar hadden we zoveel verhalen over gehoord.
We zijn eerst bezig geweest met Joegoslavië en Libanon. Via een particuliere stichting kregen we op een gegeven moment bericht dat we een jongetje uit Indonesië konden krijgen. Firdanus was toen een paar weken oud.
Foto's
Het duurde nog een halfjaar voordat we hem in Indonesië op konden halen, en omdat we regelmatig foto's van hem kregen toegestuurd kenden we hem al vrij goed voordat we hem gezien hadden. De twee andere kinderen waren, toen we ze kregen, voor ons veel vreemder. Verder wisten we trouwens heel weinig van zijn achtergrond, alleen uit welk dorp hij kwam.
Omdat we bij de eerste groep zelfhalers behoorden werden we door de beheerders van het kindertehuis waar hij was ondergebracht enorm in de watten gelegd. We hebben veel van het land gezien, maar van een vakantie kon je natuurlijk niet spreken, je was niet echt ontspannen voordat je eindelijk met je kind naar huis kon gaan."
Firdanus (man uit het Paradijs) is tenger, vrij klein voor zijn leeftijd en onHollands vlug en beweeglijk. Ook qua karakter een oosterling? Zijn vader: „In sommige opzichten wel. Hij is heel erg teruggetrokken, kan zichzelf goed amuseren, is spontaan en hoffelijk."
Met zijn afkomst is hij van kleins af aan op de hoogte. „Soms is hij er gewoon trots op," aldus zijn moeder. „Tegen vriendjes is het dan: Ik kom lekker helemaal uit Indonesië. We hopen er trouwens in de toekomst nog wel eens te gaan kijken. En als hij er blijven wil, om er te werken en te wonen? Dan zullen we hem niet tegenhouden. Het is toch precies hetzelfde als wanneer je kinderen gaan emigreren? Dan zul je ze óók los moeten laten."
„We hebben het nooit als een offer ervaren"
Nee, het was niet om filantropische redenen dat wij onze kinderen hebben geadopteerd. We verlangden gewoon erg naar kinderen. Dus de gedachte die je nogal eens hoort: „Wij, rijke westerlingen, brengen een offer en nemen een kind uit de Derde Wereld," heeft er bij ons niet achter gezeten. Wij hebben de adoptie in elk geval nooit als een offer ervaren."
Ds. en mevrouw De Reuver uit Capelle a/d IJssel zijn vader en moeder van Esther en Hannah, beiden uit Colombia. „We hadden eigenlijk drie adoptief kinderen kunnen hebben maar het tweede dat ons was toegewezen is overleden kort voordat ze gekomen zou zijn. Een hele merkwaardige ervaring: we wisten de naam en hadden de foto al in huis en daarmee was ze als het ware ons kind geworden.
We hadden niet echt het gevoel dat we een kind verloren hadden, want dat merk ik wel in de gemeente: ouders die dat hebben meegemaakt overgroeien dat nauwelijks. Zo was het bij ons beslist niet, maar we zijn er wel dagen mee bezig geweest."
Eerst niets
Nadat ze de boodschap hadden gekregen dat ze hoogstwaarschijnlijk kinderloos zouden blijven, begonnen ds. en mevrouw De Reuver langzamerhand aan adoptie te denken. „Maar toen we de principetoestemming eenmaal in huis hadden, hebben we er eerst een tijd niets mee gedaan."
„In '75 ontmoetten we in Zwitseriand een familie met drie geadopteerde kinderen; we voelden aan den lijve hoe fijn dat was en waren meteen enthousiast. Toen we terug waren in Holland hebben we onmiddellijk een aanvraag ingediend en na drie weken hadden we de foto van Esther al in huis! Na haar aankomst in Holland - we hoefden haar niet zelf te halen - hebben we haar slechts een uur of anderhalf in huis gehad: ze moest direct naar het ziekenhuis en is daar drie maanden gebleven. Niet dat ze ernstig ziek was, maar ze was goed ondervoed."
Zowel Esther als Hannah, die een paar jaar later haar intree deed, heeft het aan belangstelling nooit ontbroken; het feit dat ze als kinderen van een predikant toch een beetje in het middelpunt stonden, speelde daarbij zeker een rol.
Mevrouw De Reuver: „Toen Esther pas op de kleuterschool ging, zaten de kinderen uit de klas allemaal aan d'r te frunniken. De juf heeft daar wat van gezegd toen ze een keer ziek was, en vanaf dat moment was het ook meteen afgelopen." Ze hebben nu noch van positieve, noch van negatieve discriminatie last.
„We hebben eigenlijk maar één keer een negatieve reactie gehad," aldus hun vader. „Een Duitser vroeg eens, wijzend op Esther: Waar komt dat kind vandaan? Hij vond het maar niks om zo'n kind uit den vreemde hier over te plaatsen in het Westen. Nu moet ik zeggen dat onze kinderen hier in Capelle, waar vrij veel gekleurde mensen wonen, helemaal niet opvallen. Er zal best eens een keer iets over hun afkomst gezegd zijn, maar ik heb veel meer het gevoel dat ze zijn geïntegreerd en geaccepteerd."
Adopteren als zodanig is nooit een discussiepunt geweest. ,,We hebben weinig last gehad van de aanvechting: mag dat nu wel of niet? We zien de kinderen als een rechtstreeks geschenk van God, we hebben ze uit Zijn hand ontvangen. Weliswaar op een andere wijze, maar toch uit Gods hand."
„Korea interesseert me eigenlijk niet zoveel"
Afgezien van haar onmiskenbaar zuidoostaziatische uiterlijk is de uit Zuid-Korea afkomstige Fransisca van Keulen uit Elspeet zo Hollands, of liever gezegd Veluws, als een 15-jarig meisje maar zijn kan. „Ik voel me gewoon Nederlandse, niet anders dan andere meisjes uit m'n klas, en ik word ook niet anders behandeld," zegt ze met een onmiskenbaar Elspeets accent.
Ze zit in de derde klas van de Godefridus Udemans-scholengemeenschap in Nijkerk. Wanneer ze haar diploma heeft wil ze werk op een kantoor zien te krijgen maar net als voor haar leeftijdgenoten liggen ook voor haar de banen niet voor het opscheppen. Als baby werd Fransisca te vondeling gelegd, waarna ze bij een kindertehuis in Seoel terechtkwam.
Tweeëneenhalf was ze toen ze door haar Nederlandse ouders van Schiphol werd afgehaald. „We hebben Fransisca geadopteerd via het BIA," vertelt haar vader. „Het was niet zo dat we een speciale voorkeur hadden voor Korea, maar in die tijd was dat het land waarmee men hiervandaan de beste contacten had. Over een Nederiands kindje hebben we nooit gedacht; het idee dat je op een gegeven moment de ouders tegenkomt die het kind terug willen hebben. . ."
Gedoopt
Enige tijd na Fransisca's komst zette het echtpaar Van Keulen de procedure in gang voor een tweede adoptiekind. Omdat ze principiële bezwaren hadden tegen inenting kwam Korea nu niet meer in aanmerking, maar al vrij snel konden ze een jongetje ophalen uit Joegoslavië: Gert. Eveneens op en top een Elspetertje, zonder enige buitenlandse uitstraling, al heeft hij voor westerse begrippen wel een erg donkere oogopslag. Beide kinderen zijn gedoopt in de Gereformeerde Gemeente in Nederland.
Binnen dit kerkgenootschap is de doop van adoptiefkinderen die niet op het „christelijk erf'' zijn geboren door de synode (nog) niet aanvaard, maar kennelijk is de praktijk in sommige gevallen ruimer dan de officiële gedragslijn. Fransisca is één van de oudste buitenlandse geadopteerde kinderen in reformatorisch Nederland; in haar woonplaats, toen Uddel, was ze de eerste.
De publieke belangstelling was, zelfs vóór haar komst, dan ook groot. „Hee, wanneer komt die nikker nou bij jullie?" hoorde Van Keulen ooit uit de mond van een passerende dorpsgenoot. Hoewel getuigend van enig onbegrip, was die opmerking niet discriminerend bedoeld. „Discriminatie? Nee, daar zijn we tevoren nooit bang voor geweest en Fransisca heeft er tot op heden ook geen last van gehad.
Iedereen leefde juist erg mee, we kregen ontzettend veel leuke reacties. De mensen hier vonden het prachtig, zo'n kind; als je met de wandelwagen ging rijden kwam je zowat niet door het dorp heen."
Pop op haar rug
Uit haar eerste Nederlandse jaren kan Fransisca zich weinig herinneren. Wel weet ze, uit overlevering, dat ze, volgens goed Koreaans gebruik, een pop niet anders wilde vervoeren dan vastgebonden op haar rug. En dat ze eens, nadat ze de eerste regels van een in het Nederiands gezongen kinderliedje hoorde, in het Koreaans op dezelfde manier verder ging.
Evenals haar broertje, die onder geen beding naar Joegoslavië zou willen, voelt Fransisca zich totaal niet betrokken bij haar land van herkomst. „Ik heb wel boeken over Korea en als er iets bijzonders gebeurt, zoals laatst met dat vliegtuigongeluk, dan lees ik dat wel, maar verder interesseert het me niet zoveel. Ik heb er ook helemaal geen behoefte aan om er eens te gaan kijken, ik zou de mensen daar niet eens verstaan! Nee, ik ben blij dat ik hier in Holland ben."
„Hoe zou het zijn als ik in mijn land was gebleven?"
Ze zijn gewoon opgegroeid met de wetenschap dat ze ergens anders vandaan komen en praten er ook wel eens over; „Hoe zou het met mijn bruine vader en moeder zijn" vragen ze dan, of: „Wat zou er gebeurd zijn als ik in mijn land gebleven was?" En soms zeggen ze er dan achteraan: Misschien was ik dan wel gestorven. . ."
Sunanda (11) werd geboren in India en dat is haar aan te zien: een diepbruine huid en krullend zwart haar, een Indira Gandhi in het klein. Arina (9) uit Bangla Desh is heel wat minder „buitenlands" en zou bijna voor een erg donker uitgevallen Nederlandse door kunnen gaan. Beiden waren tweeëneenhalf jaar toen ze door het echtpaar G. van Dam in Bodegraven werden geadopteerd.
Mevrouw Van Dam: „Tegenwoordig is het: we nemen zo- en zoveel kinderen, maar toen wij trouwden, 22 jaar geleden, praatte je niet in de trant van: wij doen dit en wij doen dat. Je hoopte gewoon dat je gauw kinderen zou krijgen."
Toen bleek dat die wens niet in vervulling zou gaan kwam na verioop van tijd de mogelijkheid van adopteren ter sprake. „Zelf had ik geen probleem met een gekleurd kindje, maar mijn man moest er eerst erg aan wennen. Nadat we ergens een gezin gezien hadden waar ze vier gekleurde meisjes hadden geadopteerd, was hij echter helemaal verkocht.''
Aandacht
„Toen we Sunanda van Schiphol af mochten halen, herkenden we haar meteen. Ze had trouwens toen al een heel leventje achter zich, sprak Engels, maar dat was binnen de kortste keren verdwenen. We wilden vlug een tweede, omdat het ons niet zo goed leek dat ze lang alleen zou zijn; ze kreeg alle aandacht. 't Was net een pop, ze werd op straat door vreemde mensen opgetild en als iemand haar handje pakte, tippelde ze rustig mee."
Van de achtergronden van beide meisjes is weinig bekend. Sunanda is opgegroeid in een rooms-katholiek kindertehuis. Arina, die ook even in een kindertehuis is geweest, werd afgestaan omdat haar moeder haar niet te eten kon geven. Alle twee zijn ze vrij kort na hun aankomst in de Ned. Hervormde Kerk gedoopt.
„We hadden graag nog een derde gewild, maar de maatschappelijk werkster die bij ons het gezinsonderzoek deed heeft dat afgeraden. „Bij drie kinderen valt er altijd één uit de boot," was haar argument."
„Echt fijn"
„Buitenstaanders zien Sunanda en Arina misschien als een noodoplossing voor onze kinderloosheid, voor ons zijn het gewoon eigen kinderen. Je kunt ook aan alles merken dat ze echt helemaal hier zijn opgegroeid. Op school zitten nog een paar gekleurde kinderen en zelf had ik wel gedacht dat ze zich daar bijzonder toe aangetrokken voelden.
Maar nee hoor, ze hebben er geen bijzondere contacten mee en spelen gewoon met blanke vriendinnetjes. Wat zo leuk is met deze kinderen; ze zijn echt tevreden. Als je ze dan 's avonds naar bed brengt vertrouwen ze je wel eens toe: „Het is hier echt fijn. Ik ben zó blij dat ik bij jullie ben."
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 maart 1984
Terdege | 60 Pagina's