Meerkoeten
Prima duikers maar slechte vliegers
<br />
Het opvallendste van de meerkoet is zijn witte bles. Die sluit op zijn voorhoofd precies aan bij zijn al even witte snavel. Vooral de laatste is typisch en springt sterk in het oog. Ik ken geen andere inlandse vogel die zo'n duidelijk helderwitte snavel heeft. Omdat de meerkoet zelf helemaal zwart is contrasteren die kleuren heel sterk. De vogel valt daardoor al van ver op. Daarbij is hij talrijk en buiten het broedseizoen niet schuw. Door het hele land heen kun je deze „waterkip" vinden. Verwar hem echter niet met het waterhoen van vijvers en kleine waterpartijen. Die is in alle opzichten sierlijker maar ook schuwer. En hij heeft een rode bles. Er staat een koet tussen een groepje lisdodden waarin de dikke bruine „rietsigaren" alweerzitten, want het is in het laatst van augustus. De grote heldere plas, waar het tijdens de zonnige vakantieweken druk was, is weer alleen voor de vogels. Honderden kapmeeuwen drijven als een grote witte vlek op het water en maken nogal kabaal. De meerkoet staat zich stil te pluizen in het ondiepe water. Alle vogels zijn zuinig op hun verenpak; watervogels besteden er extra zorg aan, moeten hun verenkleed vettig houden en goed aaneensluitend. Er mag geen water doordringen tijdens het zwemmen en duiken. Een paar meter uit de kant zwemmen nog een paar koeten, oude en jonge. De laatste al bijna volgroeid, maar nog niet deftig in het zwarte pak.
Het begin
Het leven van een meerkoet begint vroeg in de lente in een stevig nest van allerlei overjarig plantaardig materiaal. Dat maakt de oude vogel soms midden in ondiep water, maar vaker tussen het nieuw ontloken groen van biezen, lisdodden, mattenbies of andere hoog oprijzende water- of moerasplanten. In het eerste geval steekt het tot wel dertig centimeter boven de waterspiegel uit. Vergeleken met het moddernest van de fuut, die we vrijwel altijd bij koeten aantreffen, is het een hecht en stevig geheel. In dichte oevervegetatie is het groot en breed. Omdat het hoog wordt gebouwd maakt de vogel een soort aanloopsteigertje en in dichte oeverbegroeiing voert er een duidelijk platgetreden paadje naar toe. Een typische gewoonte van de ralachtige vogels, waartoe de meerkoet behoort, is dat het nest vaak enigszins wordt overhuifd. Van de koet heb ik dat in de Kortenhoefse plassen vaak gezien. Dan worden stengels van planten keurig als een ijle koepel over de broedkom gevlochten. Juist voldoende om de broedende vogel aan het gezicht te onttrekken. In april liggen er gemiddeld acht eieren in. Voor die tijd is er al heel wat onderlinge ruzie geweest. De mannetjes zijn in maart hun partner aan het zoeken en voor het toekomstige gezin een territorium aan het afbakenen. Dat gaat gepaard met heftige gevechten waarbij geen bloed vloeit maar enorm veel water opspat. Ik heb ze vaak zo bezig gezien waarbij ze vooral met de poten elkaar bevechten. Ze steunen dan op hun opengevouwen vleugels en zijn heel venijnig. Later bewaakt de man zijn gebied en broedende partner. Zelf neemt hij de taak van het broeden ook over; de ouders wisselen elkaar af.
Zwarte donsbailetjes
Na een week of drie komen de kuikentjes tevoorschijn. Dat zijn nog eens leuke pullen; zwarte donsballetjes zijn het. De oude vogels vallen op door hun witte koptooi. . . hun kuikentjes doen dat door de rode veerpluisjes op hun kop. Bar leuk spul is het. Ze verlaten het nest meteen en zwemmen alsof ze dat in het ei al deden. Er zijn zaken die pasgeboren kleine dieren niet hoeven te leren. . . Met veel gepiep zijn ze, met de oude dichtbij, tussen de oevervegetatie aan het zoeken naar alleriei eetbaars. De eerste weken worden ze gevoerd maar ze pikken toch al gauw zelf naar kleine insekten. Het verlaten nest wordt niet afgedankt; het wordt nog lang als een soort platform gebruikt. De eerste tijd blijven de jonge vogels in de veilige begroeiing waar ze tussen riet en biezen zwemwater en volop voedsel vinden. Meerkoeten vinden we in de broedtijd dan ook in ondiep water met dichte oeverbegroeiing, aan de kant van veenplassen, of in kreken en inhammen. Jonge meerkoeten groeien snel, worden zelfstandig en de oude vogels krijgen tijd voor een tweede broedsel. Tot in augustus kunnen we ze broedend aantreffen. Die geen broedzorgen meer hebben zijn almaar ijverig aan het voedselzoeken of ze staan zich langdurig te pluizen zoals de koet tussen de lisdodden die mij tot dit verhaal inspireerde. Of het een vader of moeder is weet ik niet; ze verschillen niet in uiterlijk. Een van de halfwas koeten bedelt om voedsel met vragend-piepende geluidjes, maar de oude vogel pikt duidelijk geïrriteerd naar hem. De jongen kunnen nu ook best voor zichzelf zorgen. Ze zijn halfwas, hebben een vaalzwarte rug, veel wit aan de kop en in de hals, maar geen witte bles en snavel. Die horen bij de volwassenheid. . .
Prima duikers
Meerkoeten vliegen niet graag omdat ze het niet zo best kunnen. Ze hebben een lange startbaan nodig. Voor ze uit het water zijn, loskomend als een startend vliegtuig, hebben ze al watertrappelend een lange baan afgelegd. Eindelijk vliegen ze vrij, maar blijven laag en landen zo gauw mogelijk. Dan remmen ze met hun naar voren gehouden poten in een baan opspattend water hun snelheid af. Bij gevaar verdwijnen ze meestal zwemmend tussen de begroeiing. Het vliegen mag wat moeilijk gaan, duiken kunnen koeten als de beste. Met een behendig „sprongetje" verdwijnen ze wippend onder water en komen veerkrachtig boven alsof ze van kurk zijn en nauwelijks onder water kunnen blijven. Voor het duiken en zwemmen zijn ze goed toegerust; hun tenen zijn gelobd, voorzien van vliezige halfronde uitgroeisels. Daarmee kunnen ze het water goed verplaatsen bij het duiken naar voedsel, vooral plantendelen. Dat meerkoeten zoveel plantaardig voedsel nuttigen is waardevol voor onze plassen en andere ,,wetlands". De snel toenemende vegetatie kan vooral ondiep water snel doen verlanden. Dan blijft er al gauw niet veel meer over dan moeras. Hoe mooi dat ook is, we willen graag ons waterland behouden. Voor de vele boeiende vogels die dat nodig hebben. Meerkoeten helpen mee om te snelle aanwas van het plantenareaal tegen te gaan. Ze doen dat gratis en op de beste manier. Ze worden erbij geholpen door knobbelzwanen en in de winter ook door de vele ganzen. In onze beroemde Oostvaardersplassen wordt het werk van de planteneters hoog gewaardeerd. In de winter kun je grote troepen meerkoeten in weilanden en bermen zien grazen. Ze blijven dan wel dicht bij het water waarin ze bij onraad vluchten. Ze kunnen boeren en tuinders weleens wat last bezorgen want ze pikken ook van op het veld staande groenten.
Overgroot aantal
Het is niet moeilijk om meerkoeten te leren kennen en bestuderen. Thijsse schreef tachtig jaar geleden al datze ,,in overgroot aantal ons moerassig vaderland bewonen". Onsvadedand is in die tijd nogal veranderd maar voor de koeten is het niet slechter geworden. Je kan ze door het hele land aantreffen. In enkele echt droge gebieden, zoals van de Veluwe, in Brabant en deAchterhoek moetje naar ze zoeken. Maar als ergens maar redelijk wat water is dan zijn er ook meerkoeten. Sloten en kanalen, fortgrachten en rivierarmen, plassen en doorbraakkolken, ze zijn allemaal geschikt voor de zwarte waterkippen. En overal hoor je hun ketsend geroep. Daaraan danken ze hun naam, beweren sommigen. Het klinkt ongeveer als,, kew'' of ,,ków", hard en keffend. Ook maken ze een karakteristiek geluid, ketsend, dat Thijsse goed omschreef met: ,,datlijktnet alsof er met een houten hamer hard op een paaltje wordt geslagen". Laten we nog even kijken bij de meerkoet tussen de lisdodden. De glasheldere en goed met waterplanten begroeide plas ligt rimpelloos en is op deze warme augustusmorgen vredig en stil. Op de natte zanderige oever strijken grote blauwgrijze libellen neer, de zogenaamde platbuiken. Tussen de velden drijvend fonteinkruid verschuilen zich kikkers; hun krakend gekwaak is het enige geluid dat ik hoor. Koddige kleine kikkertjes, die nog maar net ,,compleet" zijn, springen behendig van de kant. Over enkele weken zullen de meerkoeten voor een deel wegtrekken maar er komen zoveel noordelijke vogels naar onze streken dat er' s winters nog meer zijn dan in de zomer. Dan concentreren ze zich in grote troepen op het IJsselmeer en in de randmeren van Flevoland. Ook in de binnenwateren tref je dan veel meerkoeten aan. Het aantal meerkoeten schijnt in onze eeuw te zijn toegenomen. Men denkt dat dit komt door de toename van de driehoeksmossel. Die leefde oorspronkelijk alleen in zee, maar heeft zich sinds het begin van de vorige eeuw verspreid over het zoete water van Europa. Deze mossel vermeerdert zich explosief; hij produceert tussen de 5000 en 10.000 eitjes! In watertransportbuizen komen driehoeksmossels soms zo massaal voor dat er verstopping ontstaat. Meerkoeten eten ze graag. Vooral in de winter, als ander voedsel schaars of niet beschikbaar is, vormen driehoeksmossels een belangrijke voedselbron. Volgens onderzoekers kan een groep van honderd meerkoeten in een uur 4000 tot 6000 van die mossels consumeren. De vogels helpen dus mee om het natuudijk evenwicht te bewaren.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 september 1984
Terdege | 64 Pagina's