Een baaien gezondheid en een muts met zestig spelden
,,Niet op z'n zondags'' toont daagse klederdrachten
In het huidige modebeeld spelen klederdrachten nauwelijks meer een rol van betekenis. In sommige streken waar men oorspronkelijk wel klederdracht droeg, haalt men alleen op bepaalde hoogtijdagen de streekdracht, als men die nog heeft tenminste, uit de kast. Meestal is dat de zondagse dracht. Ook de in souvenirwinkels te koop aangeboden klederdrachtpoppen zijn vrijwel altijd getooid met de, ,pronkkleding''. Dat is jammer, want zo raakt de kleding die het meest gedragen werd in het vergeetboek. Terwijl die toch ook de moeite van het bekijken waard is, zo blijkt op de tentoonstelling , ,Niet op z' n zondags" in de klederdrachtenzaal van het Openluchtmuseum te Arnhem. De naam van de expositie zegt het al: hier wordt een ander aspect van de klederdrachten getoond dan tot nu toe gebruikelijk was. In zes grote en een aantal kleine vitrines worden van verschillende dorpen en streken de diverse soorten ,,goed" getoond. Je kunt namelijk niet zomaar spreken over,, daags goed''. Niet-zondags goed wordt onderverdeeld in daags goed, werkgoed, beroepskledingen opknappersgoed. Dit laatste droeg men onder andere als men op visite of naar de markt ging. Vooral de wouw wisselde per dag wel een paar keer van schort en muts. De grote vitrines zijn het aardigst, zij laten de gewone dracht namelijk zien in een dagelijkse situatie. Meteen in de eerste vitrine wordt dat al duidelijk: wasdagin Bunschoten (ca. 1930). In een bijkeuken is een aantal personen verzameld rond het middelpunt op deze dag: de wastobbe. Eén vrouw staat aan de tobbe, een andere zoekt het wasgoed uit en grootmoeder staat met haar kleinzoontje in de deuropening: ze neemt nog even een kijkje in het washok, op weg om boodschappen te doen. Het daagse goed is hier gecombineerd met werkkleding, terwijl grootmoeder haar ,, middaggoed" draagt. Haarkleinzoontjeisnog,,in de rokken", die door jongefles van 1 tot 4 jaar gedragen werden.
Gezondheid
Naast dit tafereel is een uitstalling met kleren uit Bunschoten/Spakenbug. Ook kledingstukken die in de vitrines niet te zien zijn hangen hier: onderkleren bijvoorbeeld en de ,,gezondheid", een soort gordel van handgeweven wol die om het onderste deel van het bovenlijf werd gedragen. Daar hadïnen dan al een katoenen en een roodbaaien hemd onder. Het deed mij denken aan de tegenwoordig bij rug- en spierklachten aanbevolen gordels, die heel wat meer kosten dan een eenvoudige maar doeltreffende baaien gezondheid! Een opvallende pet in een andere vitrine is de Staphorster „lottepet", waarbij als jaartal 1910 genoemd wordt. Het is een gewone pet, die helemaal versierd is met bloemetjes, veerfles en andere kleinigheden. Zo'n versierd geval werd gedragen na vrijloting van militaire dienst.
Kroon
Het grootste tafereel, ,,0p de markt", 's Hertogenbosch, ca. 1910, laat tegelijkertijd de meeste variatie in kleding zien. De verkoopsters dragen werkkleding, de vrouwen die inkopen doen hebben zich over het algemeen in het opknappersgoed gestoken. Een enkeling is zo uit het werk naar de markt gelopen. Het verschil tussen een stadse en een plattelandsdienstbode is duidelijk te zien. Sommige stadse dames zijn volgens de laatste mode gekleed en hebben dus niet de gebruikelijke combinatie jak-rok-schort. Van één dame wordt vermeld dat ze uit de Baronie van Breda komt en waarschijnlijk toevallig op de markt is terecht gekomen terwijl ze voor familiebezoek in Den Bosch was. Ze draagt een,, kroon" op haar muts; deze bestaat uit allemaal kleine bloemetjes en glazen druppels. Aan het aantal druppels is te zien dat het een rijke vrouw is.
Mutsen plooien
De huiskamer van de mutsenmaakster in Hoogland (1940) geeft een heel huiselijk beeld. De mutsenmaakster maakte niet alleen mutsen, zij waste en plooide ook „bestaande" mutsen, aangezien het wassen en opnieuw plooien van de vrouwelijke hoofddeksels een behoorlijk karwei was, dat de vrouwen meestal uitbesteedden. Bij deze mutsenmaakster (in daagse kleding) is een aantal vrouwen op bezoek die hun nieuwe of gewassen mutsen komen halen. Ze dragen opknappersgoed, sommigen in een overgangsvorm naar modekieding. Voor het plooien van de mutsen kwamen heel wat attributen kijken. Die zijn te zien in een aparte vitrine, waar onder andere plooiplankjes, plooiblokken en piooitangetjes liggen. Ook staat er een kacheltje waarop de strijkijzers warm gehouden werden. Het resultaat van al dat was- en plooiwerk is schitterend. Even verderop is namelijk een hele verzameling mutsen te bewonderen. Jammer genoeg staat er niet bij uit welke streken de mutsen komen en van welke tijd ze zijn.
Zestig spelden
Dat het maken van mutsen een heel karwei was blijkt ook uit een andere voorstelling, hooien op Marken, ca. 1900. De Markense vrouwen dragen een hoofdtooi die bestaat uit twaalf losse delen die met ongeveer zestig spelden bij elkaar gehouden worden. Eer die vrouwen 's avonds in bed lagen zal er wel heel wat tijd verstreken zijn, en een uur eerder opstaan lijkt me ook geen overbodige luxe. Het onderscheid tussen jongens- en meisjeskleding is goed te zien, hoewel de jongens tot vijfjaar ook rokken dragen. Een rok met druivenmotief is uitsluitend jongenskleding, zijn mutsje is anders en het borstlapje dat opgespeld wordt is bij de jongens van geruite stof met een reep broderie; de meisjes dragen gebloemde stof. Zoals bij wel meer klederdrachten gebruikelijk, naaide men op Marken aan het rijglijf op taillehoogte opgevulde repen stof, rolletjes, die bedoeld waren om de rok meer volume te geven. Het gezin uit Drenthe (ca. 1910) heeft de huisnaaister op bezoek. Moeder de vrouw is aan het verstellen, de heer des huizes kijkt op z' n gemak toe (in de kamer heeft hij z' n pet op en klompen aan) en de jongste dochter moet haar tien naadjes breien voor ze mag spelen. De dienstbode draagt een werkschort van zelfgesponnen wol, waarvan de wever stof heeft geweven. Men noemt dit wel eigengereide stof. Aan de balken hangen een paar lekkere worsten. Verschillende kleinere onderdelen van de drachten zijn te bezichtigen in aparte vitrines, waar bijvoorbeeld kousen, moffen en mouwen of hals-, omslag- en zakdoeken verzameld zijn.
Wilhelmina-coUectie
De laatste voorstelling is het uitgaan van een Rijssense fabriek, ca. 1930. Mannen en (meest) vrouwen stromen naar buiten en hebben zo veel haast dat ze op straat hun jak nog aan het dichtknopen zijn,of nog een nette schort voordoen in plaats van hun katoenen werkschort. Het doet wat vreemd aan dat de man de fabriek uitkomt met een stropdas om. Hij heeft een oud zondags jasje aan, dat hij nu voor daags afdraagt. De overall is in 1930 hier nog niet gebruikelijk als werkkleding. Wie de kledingstukken in de klederdrachtenzaal bewonderd heeft vraagt zich ongetwijfeld af hoe men aan de originele stoffen gekomen is. Een groot deel van de tentoonstelling bestaat uit een collectie klederdrachten die koningin Wilhelmina bij haar 50-jarig regeringsjubileum in 1948 door het Nederlandse volk is aangeboden. Enkele stukken op de tentoonstelling zijn door particulieren aangeboden. De Stichting Nederlandse Volksklederdrachten,, Collectie Koningin Wilhelmina" draagt zorg voor de instandhouding en uitbreiding van de collectie. Het bezoeken van de tentoonstelling ,, Niet op z' n zondags" kost volwassenen dan ook een kwartje ten behoeve van deze stichting. Kinderen betalen een dubbeltje. De tentoonstelling blijft het gehele museumseizoen, toten met31 oktober, te bezichtigen. Ter gelegenheid van de tentoonstelling is er een boekje verschenen, dat ook,,Niet op z'n zondags" heet. Fea Livestro-Nieuwenhuis geeft hierin zeer veel informatie over allerlei aspecten van de daagse dracht. Tevens bevat het boekje een catalogus van de tentoonstelling. Wie z'n eigen daagse plunje toch wel wat gewoontes vindt en zich graag eens in echte klederdracht zou hullen, kan in de klederdrachtenzaal kledingpakketten kopen, die patronen van vrouwenklederdracht bevatten. Aan de hand van een uitgebreide handleiding kunt u zich dan in Bunschoter of Marker dracht steken. Voor de toegang tot het Openluchtmuseum betalen volwassenen vijf gulden, kinderen tot 18 jaar en 65plussers drie gulden, terwijl een gezins(dag)kaart elf gulden kost. Op maandag betaalt u half geld, maar dan is er een beperkte museumopenstelling. De tentoonstelling ,,Niet op z'n zondags' ' is dan in ieder geval wel te bezichtigen.
Openingstijden: ma. t/m vrij. van 9.00-17.00 uur, zaterdag van 10.00 tot 17.00 uur.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 mei 1985
Terdege | 64 Pagina's