Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een winterse wandeling door het witte woud

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een winterse wandeling door het witte woud

8 minuten leestijd

Het bleke ochtendlicht strooit glanzen door het bos en over de sneeuw. Er is juist genoeg gevallen om het beeld echt winters te maken, te weinig om alles onder te dekken. Het groen van dennen en sparren is fijn afgezet met een dun laagje wit. Jonge eiken en beuken, vol roestbruin blad, zijn zachter van kleur door de fijne poeder die erover is gestrooid. De ruige bosbodem, heien graspollen zijn ook zo versierd. De dunne sneeuwdeken heeft de kleuren niet ondergedekt maar verdoezeld, zwak en teer gemaakt als pastel. Nog stiller dan anders is het daardoor. Tussen verspreide grove dennen staan groepjes douglassparren als op een kerstkaart. In een bed van lichtroze getinte wolken rijst de zon boven de horizon en strooit goud tussen de dennen.

Er is niet het minste geluid., ,De wind houdt zich behoedzaam stil. . .", dichtte Jacqueline van der Waals, die oog had en woorden vond voor schoonheid die ook winterdagen vol vreugde kunnen maken. Tussen de kaarsrechte stammen in het beukenbos hangt een dunne melkwitte nevel, waardoor die stammen zwart lijken. De zon worstelt als een bleke schijf met de wolken.

"Half onthuld en half verborgen, Liep ik in den stillen morgen, Waar de zonne, rond en bleek, Wel een zilvren munt geleek..."

Waardoor is dit alles zo mooi? Vogels hoor ik nog niet, het is te vroeg. De bloemen zijn verwelkt, het insektenleger verdwenen. Wat leeft er nog? De stilte, als een weldaad om mij heen! Wat wens ik meer? De natuur is in rust, maar het leven sluimert in de knoppen van boom en struik in alleriei vorm en veleriei kleur. Verscholen in mos en blad, onder de grond en in andere schuilplaatsen wacht en slaapt het klein gedierte de winter door. Maar het leeft! Guido Gezelle wist het ook:

"Dood en is daar niets: al levend al bewegend, al bespraakt is dat licht en leven gevend werk van Een die eeuwig waakt."

Dan komt het moment dat de wolken vaneen gaan, de zon er even doorpriemt. Meteen klinkt het geroep van een Vlaamse gaai en komt van dichtbij het geluid van een koppel mezen. Het bos wordt wakker, het zonlicht tovert goudglans op de natte, groenbealgde beukestammen. Aan jonge eiken en beuken hangt nog blad en dat krijgt opnieuw de warme kleur van de herfst.

Vogeldrukte
Een boomklever loopt langs een beukestam behendig omlaag, laat z' n blauwgrijze rug bewonderen, peutert wat tussen schors en vliegt naar een andere stam. Zijn roodbruine borst en buik steken scherp af. Hij kleeft inderdaad tegen de stam, draait zich opzij, kijkt in mijn richting. De zwarte, ver naar de nek doorlopende oogstrepen, vormen als het ware een geheel met de snavel, zitten als een band om z'n kop, fel afstekend tegen de witte wangen. Steeds meer vogelgeluiden komen er, vooral op de grens van bos en weiland, als de zon hoger is geklommen. Tientallen schildvinken zoeken in sneeuw en blad naar beukenoten. Een mezengezelschap doet ijverig mee. Vrijwel de hele familie is present; alleen de staart- en kuifmeesjes zijn er niet bij. Die zijn deftiger, zoeken geen voedsel zo laag bij de grond, blijven in het besneeuwde groen van dennen en sparren. Een bonte specht roept schel en ver klinkend in het stille bos; kiet. . . kiet . . . Metglij-en daalvlucht vliegt hij tussen de stammen door, landt in de ruige kruin van een den, plukt een dennekegel, vliegt ermee weg. Met duidelijk hoorbaar nagelgekletter landt hij op een dode dennestam. Behendig wordt de kegel in een spleet geklemd en dan hamert de specht er geducht op los om er de lekkere zaden uitte pikken.

Winterschoonheid
Kaal zijn de bomen en open is het bos. Vogelzang is beperkt tot het ratelliedje van Klein Jantje, de Winterkoning, die razendsnel wegduikt onder de stronk van een gevallen den. Mensensporen zijn er nog niet op deze vroege morgen, wel die van het wild dat er in de nacht zijn prenten drukte. Die van hert, ree en wild varken, goed herkenbaar en scherp getekend. Allerlei vogelpootjes, drie tenen naar voren, één naar achteren. Als een kralensnoer het spoor van een bosmuis. Rond en als een koord langs het pad slingerend die van de vos.
De ochtend verstrijkt, het bos wordt dunner, de hei ligt voor mij: wit waar pas geplagd is; bruin gemêleerd waar de struikhei tot m'n knieën reikt. Wazig is de bosrand aan de horizon waarboven de zon hoger klimt, nog steeds versluierd. Een grote zwarte vogel strijkt laag over het kale landschap. Diep en sonoor klinkt de zwaar krassende roep van een raaf, waarvan er hier al weer enkele jaren een aantal zwerven: krroa. . . krroa. . . Het is een nog zeldzame vogel, bij ons uitgeroeid en opnieuw met succes uitgezet. Guido Gezelle zag de raaf honderd jaar geleden in Vlaanderen en heeft de vogel goed geobserveerd:

"Ze is zwart gebekt, gepoot, gekopt in 't zwart; als kolen zo staan heur ogen zwart, in hun twee zwarte holen te blinken..."

Meer leven is er deze morgen niet boven de verstilde heide. Hier hebben de leeuweriken gezongen van 's morgens vroeg tot 's avonds laat en die zullen er in februari al weer mee beginnen. Talloze insekten hebben hun zomerlied gebromd en gesjirpt; voordat zij wakker worden duurt meer dan drie maanden. De boomvalk heeft erboven zijn meesterlijke vliegkunst vertoond en zal dat pas in de meimaand opnieuw doen. Buizerds wachten op maartse thermiek om daarop met grote spiralen omhoog te drijven. Maar nu is het winter en slechts de raaf roept nog eens van ver weg, waar hij als een zwarte schim in de nevel verdwijnt.

Kerstplaten in het bos
Al vroeg neigt de middag naar de avond. Op de weilanden langs de bosrand is geen groen meer te zien onder de dunne sneeuwlaag. Hekpalen met puntdraad steken donker af. Nog donkerder is de ineengedoken vogel op een van die palen. Een buizerd, nu niet hoog onder voorjaarsstapelwolken spelend, maar roerloos loerend op. . . ja, waarop? Een muis die van de honger zijn holletje verlaat, of een mol die nog niet door de vorst dieper de grond in is gejaagd en ook weleens een luchtje komt scheppen? Niets zal aan de scherpe ogen van een hongerige buizerd ontgaan. Misschien heeft hij zijn krop echter allang vol gepropt met aas. Wie langs de snelwegen oplet zal vaak zo'n grote vogel stil op een hekpaal zien zitten; aas is er immers steeds en volop waar auto's vele dieren verpletteren. Voor deze buizerd zijn de merels die langs de bosrand het blad uit elkaar pikken ook niet veilig. Als ik dichterbij kom glijdt hij van de paal, zeilt met brede vleugels laag boven de grond, strijkt neer op een andere paal waarmee hij schijnbaar een geheel wordt. Ik volg de brede laan. Hoog boven mij zijn de beuketwijgen tot een koepel naar en in elkaar gegroeid. Een smal bospad voert langs een perceel jonge dennen. Links zijn wat heuvels met verspreide dennen waartussen plukken douglassparretjes kerstkaarten lijken nu ze met sneeuw zijn afgezet.

Ik ga van het pad af, door verdord gras en kaalgeworden bosbessen, half onder sneeuw bedolven. Er klinkt gekraak en gegrom en ik sta roerloos achter een dennestam. Een zwarte schim komt tussen de takken vandaan; een overioper, een big van vorigjaar, kijkt in mijn richting, ziet mij blijkbaar niet, loopt langzaam verder. Op zes meter afstand, onder een scheefgegroeide eik, zie ik een grote zwarte plek in het dunne sneeuwdek. Die plek rijst omhoog en een groot zwijn draait zijn massieve kop in mijn richting. Ook dit bonkige, logge dier blijft een poos staan, even onbeweeglijk als ik. Wat een gevaarte! Hoog in de schoften, naar de achterband wat aflopend, een zwarte brede kop op korte dikke nek. Dreigend ziet hij eruit, maar agressief zijn varkens in deze tijd niet. Het dier laat nog eens een diep gegrom horen en trekt zich dan langzaam terug tussen de sparren waar ik niets meer kan onderscheiden. De zwarte plek onder de eik is er nog steeds. Waar de beide varkens lagen is een zogenaamde,,ketel", een ondiepe kuil, ruim anderhalve meter in doorsnee, de randen opgewroet. Een warme humuskuil, waarin varkens de dag verslapen. Nu is het tijd dat ze tevoorschijn komen, op stille plaatsen soms al vroeg op de avond. Morgen zullen langs de bosweg grote stukken in de witte sneeuw zwart zijn opgewroet.

De avond daalt
De schemer wordt dichter en weer is alle vogelgeluid verstomd. De westerlucht is vol vegen oranje en kopergeel, wordt al vuriger terwijl de grote zonnebal langzaam zakt. Gitzwart zijn de stammen en takken tegen de vlammende lucht getekend alsof ze met houtskool erop zijn aangebracht. Laag aan de horizon wordt het een vlammende oven alsof vuur naar alle kanten wegspat.

"De kriekende zonne
zinkt zachtjes in 't nest
dat God heur gebouwd heeft,
in 't avondgewest
...
Goên avond, o zonne;
goên nacht: uw gestraal,
God zegene en beware 't,
en ons allemaal
(G.G.)

Snel wordt het donker maar de lucht klaart op, wordt strak blauw en de eerste sterren fonkelen, want winterdagen zijn slechts kort. De rust is bedrieglijk want ook in de lange winternacht gaat het leven door. Wat ik ervaar als een grote uil even schrik geeft met zijn schrille roep, als een schim van tussen de dennen komt, als een schaduw boven de sparretjes zweeft en met onhoorbare vleugelslagen in het zwarte beukenbos verdwijnt.

Dit artikel werd u aangeboden door: Terdege

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 8 januari 1986

Terdege | 64 Pagina's

Een winterse wandeling door het witte woud

Bekijk de hele uitgave van woensdag 8 januari 1986

Terdege | 64 Pagina's