Op 'pelgrimstocht' langs de kloosters van Athos
Gastvrijheid is er traditie, maar geldt beslist alleen voor mannen.
Al meer dan duizend jaar wordt het religieuze centrum van de Oosters-Orthodoxe Kerk gevormd door de monnikenrepubliek op het Griekse schiereilandje Athos. In tientallen kloosters en een onbekend aantal kluizenaarshutten en grotwoningen proberen nog zo'n twaalfhonderd monniken en heremieten zich voor te bereiden op het 'Hemelse Koninkrijk' en bieden er geestelijke hulp en leiding aan een onverminderd aanhoudende stroom pelgrims. Lambert van der Aalsvoort trok mee met deze stoet.<br />
De slechts 45 km lange en 8 km brede bergachtige landstrook in een uithoek van Chaldidike is een van de onherbergzaamste en ontoegankelijkste oorden van de wereld. Maar voor de monniken is het de Tuin van de Moeder Gods. Zij geloven dat Maria, toen zij eens met Johannes op weg was naar Cyprus om Lazarus te bezoeken, door een plotseling opstekende storm naar Athos werd gevoerd. Ze werd zo diep getroffen door de natuurlijke schoonheid van de omgeving dat ze haar Zoon vroeg om het schiereiland aan haar ten geschenke te geven. Daarop werd volgens de legende als antwoord uit de hemel een stem gehoord die zei: , ,Laat deze plaats uw erfenis en tuin |> zijn, en een thuishaven en paradijs ter verlossing van hen die gered willen worden." Historisch staat vast dat zich al vanaf de zevende eeuw asceten in rotsspleten van Athos hebben gevestigd. Het eerste klooster dateert uit de negende eeuw, toen aan de voet van de Berg der Stilte Megiste Lavra werd gebouwd, dat nog steeds het belangrijkste klooster is van de twintig die tegenwoordig nog worden bewoond.
Autonoom
Door de eeuwen heen heeft de monnikenrepubliek een volledig autonome status weten te handhaven. En hoewel men zich bij de stichting van de Griekse staat officieel aan haar grondwet onderwierp, is de regeringsstructuur van de kloosterstaat onaangetast gebleven en gelden er nog steeds dezelfde eeuwenoude kloosterwetten. Dat betekent dat het vrouwen ten strengste verboden is voet aan wal te zetten. Ook voor mannelijke bezoekers is het echter niet echt gemakkelijk om toegang tot Athos te krijgen. Buitenlanders dienen zich eerst te verzekeren van een introduktiebrief van de ambassade van het land van herkomst. Hiermee moet men zich vervoegen bij het ministerie van buitenlandse zaken in Athene of het departement daarvan in Thessaloniki. Bij mijn bezoek in december vertelde de dienstdoende ambtenaar me dat in de zomermaanden ondanks deze administratieve rompslomp vele honderden buitenlandse jongeren de weg naar zijn kantoor wisten te vinden. Ze hebben over de gastentraditie van Athos gehoord, die de kloosters verplicht om bezoekers gedurende een etmaal gratis voeding en logies te verschaffen.
Wachttijd
Deze rugzaktoeristen hebben er door het beperkt aantal gastenverblijven van de Athoskloosters vaak tot enkele weken uitlopende wachttijden best voor over om het felbegeerde inreisvisum overhandigd te krijgen. Welke bedenkelijke vormen dit toerisme de laatste jaren is gaan aannemen bleek wel in Ouranouspolis (letteriijkHemelstad), het grensdorpje waarmee de over land hermetisch afgesloten kloosterstaat een dagelijkse veerbootverbinding onderhoudt. Als plaats met een monopolie op de voorlopig laatste mogelijkheden tot werelds vertier, puilt de kleine nederzetting uit van de openlucht-restaurants, bars, disco's, supermarkten en jongerenhotels. In deze wintermaand lag alles er echter stil en verlaten bij. Terwijl de plaatselijke middenstand zich in het dorpscafé vermaakte, stonden slechts enkele pelgrims en terugkerende monniken op de kade, in afwachting van de veerboot. Deze voer ons in enkele uren langs de nevelige kust van het schiereiland tot aan Daphne, een vervallen kloosterhaventje. Daar nam een rammelende oude bus het vervoer over en bracht het gezelschapje over een kronkelende bergweg naar Karyes. In dit in 'eeuwige' mist verzonken hoofdstadje van het monnikenrijk zetelen het dagelijks bestuur en de overige overlegorganen, die uit jaarlijks nieuw gekozen vertegenwoordigers van de verschillende Griekse, Bulgaarse, Servische en Russische kloosters bestaan.
Urenlange mars
In een met veel plechtig marmer uitgevoerde ontvangsthal reikt een monnik in ruil voor het inreisvisum en een luttel bedrag aan stempelgeld een Diamonitirion uit, een vergunning om vijf dagen op de Hagion Oros (de Heilige Berg, zoals Athos officieel heet) te verblijven. Ook het document dat toegang geeft tot alle kloosters mag ik in ontvangst nemen. Karyes bleek niet meer dan enige sombere bestuurs- en administratiegebouwen en enkele primitieve werkplaatsen te omvatten. Daarom liet ik me opnemen in een groepje ervaren Athosgangers en volgde hen in een urenlange mars over smalle rotspaden naar een van de meest nabijgelegen kloosters, het 10eeeuwse Xeropotamou, dat hoog boven de stormachtige branding van de Singitische Golf op de westelijke helling ligt. De ligging is indrukwekkend en spectaculair gebleven maar het klooster zelf is nog slechts een schaduw van wat het was in de roemrijke tijden die zijn historie gekend moet hebben. Het uitgestrekte complex van monnikencellen, gastenverblijven, kerken, kapellen, landbouwschuren, tuinen en akkers, ateliers en opslagplaatsen is praktisch helemaal tot een spookachtige ruïne vervallen. Een kleine, vergrijsde gemeenschap van veertig monniken houdt de kloostertraditie nog gaande. Ze hebben zich verschanst in een provisorisch met ruwhouten planken dichtgetimmerd gedeelte waar ze hun aloude ritme van bidden, werken en slapen niet laten verstoren door de tand des tijds.
Verkleumd
De gastenmonnik brengt het gearriveerde gezelschap onder in een apart gastenkwartier van sober ingerichte maar keurig verzorgde kamers, waar hij de olielampen ontsteekt, de houtkachels roodgloeiend stookt en ons een glaasje hartverwarmende Griekse Ouzo met een stukje mierzoete Loukoumi voorzet. Dit ontvangstritueel ga je vanzelf begrijpen en meer nog waarderen wanneer je iedere dag weer over kille winderige berghellingen klimt en klautert naar een volgend klooster waar je telkens tot op het bot verkleumd aankomt. Het gastenboek van Xeropotamou waar pelgrims hun Diamonitirionnummer en andere persoonlijke gegevens in vastleggen leerde me dat het nagenoeg uitgestorven convent jaarlijks meer dan vierduizend gasten onderdak biedt. In de zomermaanden vooral buitenlandse jongeren tot uit de Verenigde Staten en Japan toe en het hele jaar door de orthodox-christelijke pelgrims uit vooral Griekenland en Cyprus. Ook de andere kloosters bleken dergelijke aantallen gasten te verwerken te krijgen. Niet alleen het ontzagwekkend gesitueerde Simonopetras, dat vooral een trekpleister is voor de rugzaktoeristen, maar bij- \> voorbeeld ook het Russische St. Panteleïnnon, waar nog slechts twaalf hoogbejaarde monniken wonen in een kloosterstad die in de vorige eeuw tijdens het hoogtepunt van de Russische invloed op Athos aan meer dan duizend monniken onderdak bood.
Afstandelijk
Het is steeds weer een onwerkelijke en naargeestige ervaring om tussen de verlaten en vaak tot ruïnes vervallen gebouwen van weer een volgend klooster te zoeken naar een beschut gedeelte, waar hooguit enige tientallen monniken de schijn van het verleden proberen levend te houden. De ontvangst is overal even vriendelijk, maar afstandelijk. De monniken zoeken geen ontmoeting met de pelgrims en bezoekers, wiens aantal vaak het hunne verre overtreft. De meeste pelgrims komen hier ook niet voor de Athos, ze willen hun bedevaart langs de kloosters beleven als een persoonlijke retraite. Stilzwijgend voegen ze zich naar de dagorde van de monniken, nemen deel aan de' s nachts liefst zes uur durende gebedsdiensten en trekken in alle vroegte weer verder naar de volgende halteplaats. Anderen kampen met persoonlijke problemen en komen om raad te vragen bij de monniken, van wie sommige in heel de Orthodoxe wereld bekend staan om hun wijsheid. Ware wonderverhalen worden ver
teld over de genezende gaven en mysterieuze vermogens die sommige Athonieten zouden hebben. Vooral de heremieten hebben een naam op dit gebied. Ze verblijven in eeuwenoude, in de steile rotswanden uitgehakte grotwoningen, die alleen via een ingewikkeld stelsel van houten ladders zijn te bereiken. Deze kluizenaars wijden zich hier in nagenoeg volstrekte eenzaamheid en onthouding aan de strijd met de innerlijke 'demonen'. Ze denken op deze manier uiteindelijk het Koninkrijk Gods te kunnen binnengaan. Ze houden zich in leven met regenwater en voedselgiften, die door de weinige tot hen doordringende pelgrims worden achtergelaten. De levenswijze van de in kloosters wonende monniken, die zich richten naar een individuele of gemeenschappelijke regel, is iets minder streng. Maar hun verankering in het innerlijke leven is niettemin zo diep dat het hen onbegrijpelijk veraf doet staan van werkelijk begrip van bezoekers uit de 20e-eeuwse buitenwereld.
Respect
Binnen de nog zeer traditionele verhoudingen kunnen de monniken en orthodoxe pelgrims echter in vrede en met wederzijds respect het gemeenschappelijke geloof belijden. Moeilijker ligt het met de zomerse golf van buitenlandse jongeren. Hun gebrek aan discipline en respect en hun overdaad aan nieuwsgierigheid heeft de monniken genoopt een gedetailleerde, in het Engels gestelde gedragscode op te hangen in de gastenverblijven.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van woensdag 16 september 1987
Terdege | 96 Pagina's