De teloorgang van het Staphorster goed
Terwijl elders de traditionele dracht meer en meer verdween, bleef Staphorst standvastig. Toch worden nu ook in het laatste klederdrachtbolwerk van Nederland zware bressen geslagen. De laatste wever van het Staphorster goed zit nog maar zelden achter z'n weefgetouw. Het plaatselijke nieuwsblad meldt geregeld een verkoping bij opbod van een collectie Staphorster goed. En de plaatselijke goud- en zilversmid vervaardigde dit jaar nog maar één oorijzer. Voor het Drents museum. Een reportage over borstrokken en kraplappen, oorijzers en toefmutsen. Nu het nog kan.
Als kristal ligt de rijm op de daken, vastgevroren aan het riet. Een koperkleurige winterzon verguldt de scheppingspracht. Uit de houten schoorstenen van de lage boerderijen kringelt traag rook omhoog. Op het dak van een van de hoeven langs de Oude Rijksweg trotseren rietdekkers de novemberwinter. Staphorst, monument van het negentiende-eeuwse dorpsleven. Met z'n eigen dracht, z'n eeuwenoude gebruiken, z'n ongeschreven wetten, z'n koperen harten om de sleutelgaten en smeedijzeren levensbomen boven de voordeuren van de boerderijen. Waar in de rest van agrarisch Nederland de melktank de erosie van de romantiek van het landleven symboliseert, staan in Staphorst de melkbussen nog langs de weg. Het is een nijver volkje. Er wordt getimmerd en gemetseld. De lichtgroene luiken van de boerderijen zijn vrij van elke smet. En de hele dag door is er koffie. Als het meezit met zelfgebakken koek. Je wordt ontvangen als een oude bekende, je warmt je voeten bij de haard en je wijst naar buiten, waar een oude vrouw voorbij fietst. Aan de voeten witte klompen en gehuld in de traditionele dracht. Vanzelfsprekend. Of toch niet? De jonge vrouw die achter haar fietst gaat in burger. En een groep opgeschoten meisjes ook. Waar gaat dat heen?
"Klerenkiste"
Halverwege het lintdorp Rouveen, dat met Staphorst is vergroeid, ligt de boerderij van gepensioneerd varkensinseminator Evert Slager en echtgenote Hendrikje. Annekie, zeggen ze in Rouveen en Staphorst. De wanden van de pronkkamer zijn bekleed met siertegels, waartegen de blankhouten spinde fris afsteekt. Tot voor een jaar of tien bestrooiden ze de plavuizen vloer nog met zand. De bedsteden zijn verdwenen, maar de deurtjes gehandhaafd, zodat er uiterlijk niets veranderd is. Alleen als ze opengaan wordt de aanpassing zichtpaar. Waar eens de bewoners hun stramme leden strekten, heeft Hendrikje nu haar serviesgoed en "tierelantijnties" opgeborgen. Haar grootste schat ligt opgeslagen in het eiken "kammenet" en de besneden "kierenkiste". Jolig met de heupen draaiend, waardoor de rok vrolijk opbolt, opent ze de kist en vergunt ons > een blik in haar goed. Een onoverzienbare voorraad lappen en borstrokken, kraplappen en doeken, bovenrokken en onderrokken, schorten en mutsen. Fleurig rood voor blijde dagen, donkerblauw voor droeve dagen en lichtblauw voor de dagen van lichte rouw. „Ho, ik heb mien olde stellechien nog an", roept ze verschrikt als ze op de foto gaat, en begint voortvarend in de kist te graaien. In minder dan geen tijd heeft ze een zondagse schort voor, een nette kraplap en een zwarte regencape met zilveren haken.
Rouwdracht
Het rode goed ligt onder in de kist, want Hendrikje is in de diepe rouw. Staphorst rouwt om een overleden vader of moeder vier jaar, om een broer of zus twee jaar, om een oom of tante zestien weken, om een buurman of kennis acht weken. Rouveen, dat in alle opzichten wat rekkelijker is, hanteert kortere perioden. Nu de jonge generatie de dracht meer en meer aflegt, overheerst in beide dorpen het blauw. Als je de vijftig gepasseerd bent, is de kans groot dat je niet meer in het rode goed komt. Hendrikje is al twaalf jaar in de rouw, met twee korte onderbrekingen. „Nog niet zo lang terug was ik net drie weken in het rood, toen een zwager overleed. Dan begin je weer met de diepe rouw. Ik vind het mooi als ik weer in het rood benne, maar wij rouwt zoals onze gewoonte is. Als je dat niet meer wilt moet je de dracht afleggen." Trouwens, ook in de rouwdracht is de nodige variatie. Voor een buitenstaander nauwelijks zichtbaar, maar de draagsters zien het onderscheid direct. Het motief op de ene kraplap is net even anders dan dat op de andere, de plooien in de ene rok zijn een fractie breder dan die in de volgende. „Er zijn er die een halfjaar lang iets verschillends naar de kerk aan kunnen trekken", zegt Hendrikje. „Zoveel heb ik niet. Maar een maand of vier kan ik wel naar de kerk, zonder een keer hetzelfde aan te hebben." De variatie in het daagse goed is nog groter. Veertig schorten en honderd kraplappen is niks bijzonders.
Kalf
De omvang van de collectie valt grotendeels te verklaren uit het feit dat zelden iets wordt weggegooid. Burgerdracht die uit de mode is gaat naar het Leger des Heils of Roemenië, maar het Staphorster goed blijft bewaard tot het volledig doorgesleten is. Dat telt aan. Een voorraad stelletjes voor de daagse dracht, een voorraad voor de lichte rouw en een voorraad voor de diepe rouw. Elke categorie is weer onderverdeeld in doordeweeks goed, uitgaansgoed en kerkgoed. Wat zelfs voor doordeweeks te slecht is, kan allicht nog dienst doen als werkkleding. In de stal of bij de traditionele huisvlijt: het aanbrengen van Staphorster stipwerk. Het bestippelen van goed, in Staphorster jargon "drukken", neemt met de verdwijning van de dracht af De volkskunst wordt nu vooral als decoratie aangebracht op plankjes, dienbladen en melkbussen. Alie Troost heeft van de plaatselijke melkfabriek een opdracht gekregen voor 75 kaasplankjes die door Harm, haar wederhelft, zwart zijn geschilderd. Met een oude schort voor zit ze in haar werkkamertje voor in hun Staphorster boerderij aan de Oude Rijksweg te stippelen. Tot Harm komt melden dat de vaars zo ver is. Vanuit het woonhuis stappen we zo de stal in, waar de geur van mest en warme koeielijven ons tegemoet dampt. Terwijl Harm de geboortekrik hanteert, bevrijdt Alie de kop van het kalf uit het lichaam van de in barensnood verkerende koe. De rest van het jonge beest glijdt probleemloos naar buiten. „Pracht van een kalf', glundert Harm en haalt een oud kleed waarmee ze het dier naar een hok achter in de stal sjouwen.
Stof tot spreken
Onder de mannen is de klederdracht nagenoeg verdwenen. Op Staphorst lopen nog enkele grijsaards in het oude pak rond. In Rouveen is dit geslacht al uitgestorven. Evert Slager heeft z'n leven lang in burger gelopen. Alleen met Staphorster dagen hijst hij zich in klederdracht: een rouwpak. De mannen die nog dagelijks in dracht lopen voelen daar niet voor. Die schuwen alle publiciteit. Bij de vrouwen ligt dat anders. „Ik heb liefde voor dit goed", zegt Hendrikje Slager. „Ik hoef nooit iets anders. Als ik op vakantie ga houd ik 't gewoon an. En of ze me nou aangapen of mekaar aanstoten as ik voorbij kom, dat doet me niks. Ik draag het met plezier. En die zijn er gelukkig nog wel meer. Als ik 's visite heb van vrouwen die nog in klederdracht gaan, dan heb je het toch nog wel vaak over de kleren." Evert knikt bevestigend. Regelmatig gaat hij met z'n echtgenote naar het Duitse Nordhorn. Kijken of er nog een mooie lap te vinden is. Iets dat bij de dracht past en in Staphorst niet te krijgen is. Stof tot spreken.
Nieuwbouw
De meeste klederdrachtdraagsters zijn te vinden aan de Oude Rijksweg, met z'n karakteristieke Staphorster boerderijen. In de nieuwbouw vormen ze een minderheid. Toch zijn er ook daar die het Staphorster goed trouw blijven. Zoals Hendrikje Koobs aan de Bergerslag. Het dragen van Staphorster kleding is voor haar geen principiële, maar een praktische keuze. „In gewoon goed voel ik me niet prettig. Ik heb 's een jurk van m'n dochter aan gehad, maar dat beviel me niks. Zo warm in de nek en het haar zo los voor het gezicht. Niks waard." Het gebeurt wel dat passanten de auto stil zetten als ze in de tuin bezig is. Om stiekem een foto van haar te maken. Dan draait ze zich meteen om. Maar wie het beleefd vraagt kan z'n gang gaan. „Veel mensen vinden het mooi", lacht ze. „Waarom zou je er dan geheimzinnig over doen?" Bereidwillig haalt ze een zondagse kraplap op, om het verschil met een doordeweekse aan te tonen. Zelfs het oorijzer, dat normaal alleen bij kerkgang en bijzondere gelegenheden wordt gedragen, wil ze wel even op het hoofd zetten.
Oorijzers
Het ijzer is gesmeed door haar buurman, goud- en zilversmid Freddy Drost. In z'n glorietijd produceerde hij 65 ijzers per jaar. Staphorster meisjes die naar de tweede klas gingen, kregen hun eerste oorijzer. Als ze twaalf jaar werden, zette de edelsmid er gouden krullen aan. Bij het bereiken van de volwassenheid werd nog één keer een nieuw oorijzer aangemeten. \> In 1983 zakte de omzet onverwachts tot 38. Zes jaar later viel de produktie opnieuw fors terug, tot twaalf. In '90 waren het er nog maar negen. In '91 en '92 drie. In 1993 slecht één. Voor het Drents museum, in Assen. De produktie van het sieraad werd door een filmploeg vastgelegd. Opdat het nageslacht zal weten hoe eens in Staphorst een oorijzer werd gemaakt. Ook in de verkoop van de kostbare zilveren schoengespen zit de klad. Een generatie terug gingen ze als warme broodjes over de toonbank. Kleine gespen voor op de nette schoenen, voor feestelijke gebeurtenissen, catechisatie en doordeweekse kerkgang. Grote gespen voor op de zondagse schoenen. Dit jaar heeft Drost er nog niet één verkocht. Niet dat hij daar mee zit. Hij is inmiddels 65 jaar en heeft z'n winkel al aan de kant gedaan. Alleen z'n werkplaats heeft hij aangehouden. Daar volgt hij de afbouw van de Staphorster dracht op de voet.
Gekleurde dobbers
De edelsmid verklaart de snelheid waarmee de klederdracht momenteel verdwijnt uit groepsgedrag. „Als zo'n proces eenmaal is ingezet gaat het razendsnel. In Rouveen hebben ze het eerst de Staphorster kleding uitgetrokken. Dat had in drie jaar tijd z'n beslag. Nu zie je op Staphorst hetzelfde gebeuren. Vijf vriendinnen. De eerste trekt de Staphorster kleding uit en wordt voor stapelgek verklaard. De tweede volgt aarzelend. De derde wil niet achterblijven. Voor de vierde is het vanzelfsprekend. En de laatste die het goed aanhoudt is weer stapelgek. Zo werkt dat. Let op mijn woorden, over vier jaar heeft niemand beneden de twintig meer Staphorster goed aan. Misschien voor de aardigheid nog eens, maar niemand zal het meer kopen. Persoonlijk vind ik het heel erg jammer, maar ik kan ze geen ongelijk geven. Deze mensen lopen als gekleurde dobbers op het water. Ze worden door iedereen gezien. Dat is het probleem. De mensen willen graag opgaan in de massa. Ik sprak eens een Staphorster vrouw die naar de Keukenhof was geweest. Die had daar geen leven. Iedereen wilde haar tussen die bloemen op de foto zetten."
De laatse wever
De draagsters van Staphorster goed vallen tegenwoordig in vier groepen uiteen. De oude generatie gaat altijd in klederdracht. Meisjes in de lagereschooUeeftijd dragen het buiten het zomerseizoen. Een groot deel van de tieners gaat er alleen mee naar de kerk. Als laatste zijn er de vrouwen en kinderen die het goed uitsluitend aantrekken met Staphorster dagen en klederdrachtshows. Grote stimulator achter deze toeristische trekpleisters is Dirk Kok, die in zijn persoon de functies van archivaris, beheerder van de museumboerderij en laatste wever van het Staphorster goed verenigt. Oorspronkelijk werd deze stof in Meppel geweven. Toen in 1976 van de honderden wevers er nog maar twee over waren, kocht de gemeente Staphorst een weverij op om de produktie van het Staphorster goed veilig te stellen. Dirk Kok werd gevraagd het ambacht te leren. Na anderhalfjaar werden de twee weefgetouwen naar Staphorst gehaald. Sinds '82 zijn ze ondergebracht in de museumboerderij.
Verkoping
Wie een nieuwe rok wil hebben, moet zelf voor wol zorgen. Die wordt door de verver in Meppel op kleur gebracht. Daarna kan Kok aan de slag. De geweven lap gaat opnieuw naar de verver, waar hij geperst wordt. Na een week wordt het stuk textiel opgehaald door de klant en in de plooien geregen. Om vervolgens voor driekwart jaar onder de matras te verdwijnen. Door de warmte en de druk moeten de plooien erin gelegen worden, zoals dat heet. Op het weefgetouw in de museumboerderij ligt een lap gereed voor transport naar Meppel. Het is een tref, want meestentijds ligt er niets meer. „Ik maak er nog maar zo'n twee, drie per jaar", vertrouwt Kok ons droefgeestig toe. „Niet alleen het eind van het weven komt in zicht, ook de kennis verdwijnt. Nu moet ik soms al denken: hoe zit het ook alweer." De verkoop van nieuw Staphorster goed staat sterk onder druk door alles wat tweedehands wordt aangeboden. Vroeger bleef de kleding in de familie, maar nu de jongere generatie steeds vaker in burger loopt, is het niet ongebruikelijk dat de dracht van moeder na haar overlijden bij opbod wordt verkocht in zaal Spoorzicht. Zo'n evenement wordt aangekondigd in "De Staphorster". De belangstelling is in het algemeen groot. Onlangs leverde de collectie van een overleden dorpelinge, van wie bekend was dat ze "een bult kleren" had, twaalf en een half duizend gulden op.
Eigen taal
„De klederdracht vormt volgens Dirk Kok een gedeelte van de identiteit van Staphorst. „Het goed spreekt een eigen taal, die onder de ouderen nog functioneert. Aan de details kon je iets aflezen over de leeftijd, de stand. Bepaalde families werden geacht bepaalde materialen te dragen omdat ze tot een bepaalde stand behoorden. Terwijl voor andere families een ongeschreven verbod gold om dat goed te dragen. De zondag was bij uitstek de dag om te laten zien wat je had. Men liet zich bekijken en bekeek zelfde anderen. Er zijn nog wel vrouwen die precies weten wat de buurvrouw drie weken geleden in de kerk aan had. De kleding en de versiering waren de belangrijkste statussymbolen." In Rouveen kwam daar het eerst de klad in. De gereformeerden namen het voortouw in het afleggen van de dracht en staken al snel de hervormden aan. Van Rouveen sloeg deze ontwikkeling over naar Staphorst. Zoals dat daar met alle nieuwigheid gaat.
Toerist
Nog ingrijpender dan de invloed van Rouveen is die van de toerist. „Die draagt overal ter wereld bij aan de vernietiging van datgene waarvoor hij komt", constateert Kok. „Je ziet dat niet direct, maar na een aantal jaren neemt de bevolking allerlei dingen van de toerist over, waardoor de oorspronkelijke cultuur wordt aangetast." De laatste Staphorster wever is reahst genoeg om onder ogen te zien dat zo'n ontwikkeling zich niet tegen laat houden. Het is nu al zo ver dat jonge vrouwen in klederdracht zelfs binnen de Staphorster gemeenschap beginnen op te vallen. Daarmee is de slotfase van het traditionele gewaad aangebroken. Kok geeft het nog één generatie. Dan is het definitief gebeurd en zal de dracht slechts een folkloristische waarde hebben. Leuk met Staphorster dagen en klederdrachtshows. Voor Hendrikje de Boer zijn dat nu al de enige gelegenheden waarbij ze het Staphorster goed draagt. Als kind gaf ze de voorkeur aan klederdracht, maar haar moeder koos voor burgerkleding. „Dat had je als je in Rouveen woonde. Bij m'n vriendin was het andersom. Die hep graag in burger, maar moest de dracht aan. Daarom wisselden we vaak, als we met elkaar speelden. Ik vond dat goed prachtig. En nog steeds."
Kopzorgen
Om alle wetenswaardigheden over de traditionele dracht voor het nageslacht te bewaren, probeert Dirk Kok zo veel mogelijk schriftelijk vast te leggen. Een monnikenklus, waar hij al jaren mee bezig is. ,Je hebt de informatie van de ouderen nodig, maar die zien er niet zo de noodzaak van in. Veel jongeren trouwens ook niet. Maar er komt een tijd dat men er gelukkig mee is, daar ben ik van overtuigd." Inmiddels heeft hij verschillende boekjes gepubliceerd, waaronder "Kopzorgen over hoofdzaken", een handzaam werkje over de Staphorster hoofdbedekking. Op de omslag prijkt Hillegje van Dijk-Koobs uit Rouveen, een van de laatste mutsenmaaksters. De keuken van haar nieuwbouwwoning doet dienst als atelier. Zittend in een hoek, met één voet op een stoof, vervaardigt ze toefinutsen voor de zondagse dracht. Die houdt het langst stand. Wat dat betreft verkeren de mutsenmaaksters in een voordelige positie. Wel wordt het een steeds groter probleem om aan de stofte komen. „Er zijn bijna geen fabrieken meer die het willen of kunnen maken", zegt Hillegje. , Je moet lang van tevoren bestellen en veel tegelijk af
Karkasdraad
De met Staphorster stipwerk versierde daagse muts, die de misleidende naam "slaapmuts" draagt, wordt door de draagsters zelfgemaakt. De vervaardiging van de zwarte muts voor onder en de met kant afgezette toefmuts voor over het oorijzer > besteden de meesten uit aan een mutsenmaakster. De laatste jaren loopt het aantal opdrachten voor een nieuwe toefmuts duidelijk terug. Toch houdt Hillegje behoorlijk werk, want de hoofddeksels moeten geregeld ook schoongemaakt en opgeknapt worden. „Daar zit soms nog meer werk in dan in een nieuwe muts. Zeker als het karkasdraad vervangen moet worden. Je moet zo'n muts dan helemaal losmaken, met zeep wassen, stukjes erbij aanzetten, weer op maat maken, nieuw karkasdraad erin... Daar ben je alles bij elkaar soms wel een uur of twaalf mee bezig. De oudere meisjes die alleen op zondag nog klederdracht dragen, schaffen niet al te veel toefmutsen meer aan. Het is toch een aflopende zaak. „Vroeger hadden ze met hun achttiende jaar wel tien mutsen", zegt Hillegje. „Als ze er nu drie hebben is het op. Die moeten ze daardoor wel vaker laten wassen."
Schooljeugd
Op de lagere scholen in de nieuwbouw is het Staphorster goed nagenoeg verdwenen. In de dorpskern ligt dat anders. Als we de ds. Harmen Doornveldschool naderen, worden we gepasseerd door meiskes die zo van een plaat van Jetses lijken te zijn weggelopen. Het haar teruggeslagen over de "nette", de zwarte kindermuts met de zilveren gesp. Over borstrok en kraplap een blauw vest, tegen de kou. We zijn volgens directeur B. Hoeve op een goed moment gekomen. Sinds de herfstvakantie loopt ruim een derde van de meisjes weer in dracht. Toch is ook hij van mening dat de dagen van de traditionele kleding geteld zijn. De periode waarin de meisjes in burger lopen wordt steeds langer. In de jongste groepen vormen de klederdrachtdragers een kleine minderheid. Zijn het er in groep 4 nog negen van de dertien, in groep 1 slechts drie van de twaalf De teloorgang van het Staphorster goed is in een stroomversnelling geraakt door de verdwijning van de plaatselijke Willem-Sluiterscholengemeenschap. De middelbare-schooljeugd moet nu naar Kampen of Meppel. Dat heeft ertoe geleid dat het gros van de meisjes in groep zeven van de basisschool omschakelt naar burgerkleding. „In klederdracht ben je buiten dit dorp een bezienswaardigheid", verklaart Hoeve begripvol.
Enkeling
Een enkeling trotseert de publieke opinie, zoals de 21-jarige Hillie Bisschop van het oudgereformeerde "Bisschoppenkerkje" in Rouveen. Haar jongere zus is overgestapt op burgergoed, maar zij houdt vast aan de verdwijnende Rouveense dracht. Ze is in het dorp de enige van haar leeftijd die doordeweeks nog in klederdracht loopt. Er ook mee naar haar werk gaat, een groentehandel in Nieuwleusen. Het netje in het achterwiel van haar fiets correspondeert met de dracht die ze draagt. Blauw met wit als ze in de rouw is. Rood als er geen dode te betreuren valt. Ondanks haar uitzonderingspositie beschouwt ze zichzelf niet als een bijzonder geval. „Ik heb altijd klederdracht gedragen en ik heb er geen hekel aan. M'n vriend maakt het niet uit. Waarom zou ik dan burgerkleding aandoen? Zomers heb ik wel burgergoed aan. Met warm weer vind ik dat prettiger. En in Staphorst dragen ze dan ook allemaal burgerkleding. Maar zo rond oktober vind ik het weer leuk om de Staphorster kleren aan te trekken."
Anoniem
In Staphorst heeft ze nog heel wat medestanders. De vraag is wel hoe lang. Dit jaar namen veel Staphorster tieners, meer dan eens tot verdriet van vader en moeder, de laatste stap en trokken ook zondags het burgergoed aan. Teken dat het eind van het Staphorster goed nabij is. En de Staphorster cultuur. Want de klederdracht staat niet op zichzelf Een jaar of tien geleden stonden de deerns op zaterdagavond nog in Staphorster dracht tussen Waanders en de spoorlijn te lonken naar de jongens, vertelt Hendrikje Slager uit Rouveen. „Was er een bij met burgerkleren, dan lag die er echt een beetje buiten. Die kon niet meepraten over het goed. Nu is het precies andersom." „Als je d'r nog 's een Staphorster fiets met een net ziet staan, zit er geen volk meer bij", bevestigt echtgenoot Evert. „Die bent weg, met de auto. En waar gaat ze heen? Ze vliegen de wereld in. Niemand die weet waar ze uithangen, want in burger bent ze anoniem."
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van woensdag 29 december 1993
Terdege | 72 Pagina's