Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Johannes Eusebius Voet

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Johannes Eusebius Voet

Een piëtistische psalmberijmer

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

In een groot deel van de gereformeerde gezindte staat "1773" onwankelbaar vast. De kritiek van weleer op de opvolger van "Datheen" heeft plaatsgemaakt voor een sterk gevoel van verbondenheid met deze inmiddels oude berijming. Het werk van Johannes Eusebius Voet, Hendrik Ghijsen en het genootschap "Laus Deo, Salus Populo" verduurt de eeuwen. Zij het met een enkele kanttekening bij de Psalmen 1 en 101, vanwege een vermeende verheerlijking van de deugd. Was berijmer Voet inderdaad een kind van de Verlichting?

Moeders met een volgeladen winkelwagentje. Een kind dat vlug een boodschap doet. Een man met een kratje bier. Geld verdwijnt in de kassa. Een gewone supermarkt: een huis van koophandel. Kerkgangers. Stemmig geklede mannen en vrouwen, een kerkboek in hand, zak of tas. Een kind dat trots in zijn nieuwe pakje meestapt. Geld verdwijnt in de collectezak. Een oude kerk: een huis van God. Veel kerkgebouwen hebben hun oorspronkelijke betekenis verloren. Ook de Nieuwe Kerk in Dordrecht. De spijs der ziel, om niet verkocht, is er vervangen door de spijs die vergaat. Hoevelen die er hun dagelijks werk vinden of hun boodschappen doen, beseffen het? Nog minder zullen zij weten dat zij vele malen al langs of over het graf gelopen hebben van een man die eens in hun stad een belangrijke plaats innam. Ook onder degenen die de psalmen in de berijming van 1773 zingen, zullen er zeer weinigen zijn die weten dat de naam van die man hun al vele jaren onder de ogen gekomen is: Johannes Eusebius Voet.

Leven
Voet wordt op 24 januari 1706 in Dordrecht geboren. In die stad heeft hij het grootste deel van zijn leven doorgebracht. Hij bezoekt er de Latijnse school. Daarna moet hij, van 1720 tot voorjaar 1723, student geweest zijn aan het beroemde Atheneum Illustre in Deventer. Twee jaar later promoveert hij te Leiden tot doctor in de medicijnen. Een maand na zijn promotie trouwt hij met Sara van Outshoorn, afkomstig uit Leiden. Hij vestigt zich in Dordrecht als arts, niet in Den Haag, zoals bijna overal vermeld is. Pas vijfendertig later verhuist Voet naar laatstgenoemde plaats, maar hij blijft in Dordt als arts geregistreerd. Een jaar na zijn aanstelling als arts wordt hij benoemd tot luitenant van de burgerwacht. Voorts is hij diverse malen kerkeraadslid geweest, drie keer als diaken, vier keer als ouderling. Behalve als dokter is Voet ook werkzaam geweest als 'collectioneur van 's Lands middelen' In later jaren spijt het hem dat hij die functie ooit aanvaard heeft. Het werk voor de fiscus bezorgt hem niet alleen vijanden, maar ook wordt zijn dokterspraktijk erdoor geruïneerd. Bij zijn vertrek naar Den Haag houdt Voet zijn woning in Dordt, aan de Voorstraat, aan; het pand wordt pas na zijn dood verkocht. Zoals gezegd, wordt hij in die stad ook begraven, bij zijn eerste vrouw. Dat gebeurt op de avond van 2 oktober 1778, nog geen twee maanden nadat zijn tweede vrouw, Elisabeth Ghijben, in dezelfde kerk ter aarde is besteld. Haar naam ontbreekt op de grafsteen, die niet meer laat zien dan de woorden: 'Het graf van Dr: I:E: Voet en S:V: Outshoorn'.

Piëtistisch dichter
"Voet, die verdienstelijke Voet, is een man, die, onder de hedendaagse dichters, in het vak der stichtelijke poëzij, mogelijk wel den eersten rang bekleedt." Zo schrijft de jonge theologiestudent en dichter Jacobus Bellamy over zijn ruim een halve eeuw oudere tijdgenoot, die sinds 1754 twee delen Stichtelijke Gedichten en een bundel Stichtelijke Gezangen had gepubliceerd (na zijn dood verschenen nog Nagelaten Stichtelijke Gezangen en Mengeldichten). Bellamy heeft niets te veel gezegd. Voets gedichten vinden in zijn tijd ruime waardering, ook buiten de kring van gelijkgezinden. Er wordt van hem getuigd dat hij 'veel vernuft, een gemakkelijke versificatie, losse zwier en een bevallige eenvoud' heeft en dat aan zijn werk 'vuur en leven' niet ontzegd kan worden. Zijn gebruik van 'tale Kanaans' staat kennelijk ook voor buitenstaanders de verstaanbaarheid niet in de weg. Dat is wel anders bij die piëtisten wier gedichten ontboezemingen van eigen zielsgestalten zijn. Bij Voet treffen we hoogstzelden een persoonlijk 'ik' aan. Zijn gedichten zijn meest geloofsliederen met een objectief, verkondigend karakter.

Theoloog
Plaatsruimte verbiedt hier uitvoerig stil te staan bij Voet als theoloog. Ik volsta met te vermelden dat hij de laatste tien jaar van zijn leven een aantal geschriften over diverse onderwerpen het licht heeft doen zien die hem doen kennen als een orthodox-gereformeerd man. Van die geschriften noem ik slechts de vijf verhandelingen over de heerlijkheid van God in Jezus Christus. Aan het eind van de laatste verhandeling, getiteld Gods Waarheid verheerlijkt in Jezus Christus, belijdt hij: "Maar nu, ik geloofden God der waarheid: Hij heeft mij in Zijn onschatbaar woord gezegd, dat Hij voor mij, en voor allen die door Christus tot Hem wederkeeren, verzoend is, en dat Hij onze zonden op den grooten verzoendag van het Nieuwe Testament vergeeven heeft, en dat zij voor eeuwig verzegeld zijn; en dat Hij mijn God en mijn deel kan zijn, zijn wil, en zijn zal, en hierop zegt mijn gansche hart AMEN!"

Psalmberijmer
In de loop van 1762 verschijnt ter tafel van de classes een 'proeve van een nieuwe berijming van het boek der Psalmen door een genootschap van leden der gereformeerde kerk in Nederland'. Het is een bundeltje met een berijming van de psalmen 1 t/m 41. In de voorrede wordt gevraagd om aanmerkingen die zouden kunnen strekken 'om de berijming nader aan de Psalmen in Prose te brengen'. De voorrede is namens het genootschap ondertekend door Johannes Eusebius Voet. Het werk is ter hand genomen in nauwe samenwerking met Rutger Schutte, de Amsterdamse predikant met wie Voet in Dordrecht vriendschap heeft gesloten. Elk heeft zijn eigen taak. Schutte maakt een vertaling uit de Hebreeuwse grondtekst, Voet gebruikt die voor de berijming, die vervolgens door Schutte taalkundig gecorrigeerd wordt. Op die wijze komen de eerste tweeëntwintig rijmpsalmen tot stand. Lang duurt de intensieve samenwerking niet. In Utrecht is een commissie bezig uit twee bestaande berijmingen één nieuwe te vervaardigen. Voet en Schutte achten die werkwijze niet juist en stellen voor met hen samen te werken. Men gaat akkoord. Maar omdat nauwere aansluiting aan de Statenbijbel geëist wordt, kan Schutte voor zichzelf geen andere taak meer zien dan het dichtwerk van Voet achteraf te 'beschaven'.

Datheen
In 1764 is het werk gereed en verschijnt "Het Boek der Psal- > men, nevens de Gezangen, by de Hervormde Kerk in gebruik; allen, volgens de gewone Zangwyzen opnieuw in Dichtmaat gebragt door Joannes Eusebius Voet". Het titelblad vermeldt voorts dat de gedichten zijn 'beschaafd en dus vervoltooid door een Genootschap van Godgeleerden, Taal- en Dichtminnaars, te samen Leden der gereformeerde kerke in Nederland'. Was de 'proeve' al goed ontvangen, ook de hele berijming ondervindt veel waardering. Terecht: de berijming is beslist niet de slechtste. Allerwegen wordt in de achttiende eeuw de behoefte aan een nieuwe bundel voor het kerkgezang gevoeld. Kritiek op de berijming van Datheen is er trouwens van het begin af geweest. Voorname bezwaren zijn de botsing van woord- en melodie-accent en de aanwezigheid van veel stoplappen, vooral in het rijm. Soms is er ook inhoudelijk bezwaar. De bezwaren leven niet alleen bij dichters als Marnix, Huygens of Revius, maar evenzeer bij theologen als Koelman en Wilhelmus a Brakel. Mogelijk zijn Voet en Schutte tot hun besluit om een nieuwe berijming te maken geïnspireerd door de "Aanmerkingen op de psalmberijming van Petrus Dathenus..." (1756) van Andreas Andriessen, predikant te Veere. Twee jaar later verschijnt een geschrift onder de titel Datheeniana. Anders dan het werk van Andriessen is dit een spotschrift onder pseudoniem, waarschijnlijk van de hand van Jean Guépin, een stadgenoot van Andriessen. Daarin wordt Datheen quasigeleerd 'verdedigd'.

Voet favoriet
Duidelijk is dat er eindelijk wat gebeuren moet. Op kerkelijke vergaderingen (classes en synoden) passeren verscheidene berijmingen de revue. Het werk van Voet c.s. blijkt favoriet. De reden daarvan is kort en bondig geformuleerd door de synode van Zuid-Holland: "In dat Psalmboek was de zin van Gods Woord en onzer Overzettinge, klaar en met krachtige bewoordingen, der Goddelijke Majesteit betamende, zonder aanstotelijke laagheid, uitgedrukt, beter dan in alle andere Psalmdichten. Het kwam uit den schoot der Hervormde Kerke, en van een Kunstgenootschap, 't geen genen lof daardoor bedoelde. Men had er dezelfde zangwijzen, hetzelfde getal van verzen en regelen in acht genomen, aan welke de Gemeenten gewend waren." Tot integrale invoering van Voets berijming zal het niet komen, want de synode van Noord-Holland, in het bijzonder de classis Amsterdam, blijft dwarsliggen. Pas na jaren, als Zuid-Holland besluit zich bij het standpunt van Noord-Holland neer te leggen, komt de doorbraak. Aan de Staten van Holland en West-Friesland wordt voorgesteld een selectie te laten maken uit de bundels van Voet, Ghijsen en het genootschap "Laus Deo Salus Populo". Op 6 mei 1772 sluiten de Staten-Generaal zich daarbij aan. Op 12 januari 1773 begint de 'commissie ter verbetering der Nederduytsche Rijmpsalmen' haar werkzaamheden. De negen leden, allen predikanten en kenners van poëzie (hun namen zijn in elk psalmboek met de berijming van 1773 te vinden) zijn benoemd door de Staten van de onderscheiden gewesten. Op 19 juH is het werk voltooid. Er zijn dan, in de bovenzaal van het Mauritshuis in Den Haag, 121 zittingen gehouden, in aanwezigheid van twee commissarissen der Staten-Generaal met hun amanuenses. Uit drie bundels mocht de commissie keuzes maken. Den Hoonig-Raat der Psalmdichten (1686), door Hendrik Ghysen uit zeventien andere berijmingen samengesteld. Het Boek der Psalmen nevens de Gezangen...(1760) van het Amsterdamse genootschap "Laus Deo Salus Populo" (eer aan God, heil voor het volk). En de gelijknamige bundel (1764) van Johannes Eusebius Voet. Voor de keuze had de commissie een aantal 'stokregels' opgesteld. Men lette vooral op de mate van aansluiting bij de Statenbijbel en de Hervormde leer. Voet blijft favoriet. Van hem kiest men 82 psalmen. Laus Deo levert er 58. Ghysen slechts tien. Van Voet kiest de commissie ook De Tien Geboden, De Lofzang van Maria, Het Gebed des Heeren en De tweede berijming des Geloofs.

Verlichting
Voet leeft in het tijdperk van de Verlichting, een geestelijke beweging die streeft naar ontplooiing en vervolmaking van de mens. Het hulpmiddel daarvoor is de rede, het gezonde verstand. Groot is het vooruit- > gangsgeloof. De mens is van nature goed, maar leeft in de duisternis van vooroordeel, bijgeloof en onderworpenheid aan traditioneel gezag. Daar strijden de filosofen van de Verlichting tegen. Hun taak is die van opvoeding, verlichting. Leer de mensen hun gezond verstand te gebruiken en de wereld zal een paradijs worden van gelukkige, tevreden, verdraagzame mensen.

Moralisme
Het openbaringsgeloof blijft niet buiten schot. Er ontstaat een 'redelijk' Godsbeeld (deïsme en pantheïsme) of men vervalt tot atheïsme. Verdraagzaamheid is de leus van de 'verlichte' geesten bij hun aanvallen op de gevestigde kerk, en met name op de orthodoxe gereformeerde leer. Hoe weinig tolerant zij zelf vaak zijn, ontgaat hen. Er wordt nogal eens beweerd dat de berijmers van 1773 beïnvloed zijn door de Verlichting. Men meent die invloed in bepaalde woorden te kunnen aanwijzen. In de aanduiding van God als Opperwezen, maar vooral in het gebruik van het woord 'deugd'. In de Griekse oudheid al kreeg 'deugd' een ethische betekenis. Deugd is een verworven eigenschap om volgens eigen inzicht te handelen, zonder norm of gebod van buiten de mens. Men onderscheidde vier hoofddeugden: wijsheid, rechtvaardigheid, dapperheid en bezonnenheid. Aan deze door menselijke inspanning verworven, natuurlijke deugden voegen de Middeleeuwen drie bovennatuurlijke toe, die met de genade worden ingestort: geloof, hoop en liefde. De Reformatie, overtuigd van 's mensen zondigheid-van-nature, kan met het overgeleverde deugdbegrip weinig of niets beginnen. In de tijd van de Verlichting, als het gezag van God steeds minder wordt erkend, krijgen de deugden een grotere en zelfstandiger betekenis. Toch blijft het begrip 'deugd' in de gereformeerde wereld voortleven. De Statenbijbel heeft het woord vijf keer ( 1 Petrus 2 : 9, 2 Petrus 1 : 3 en 5 en Filippenzen 4 : 8). Wat betekent het woord 'deugd' in onze psalmberijming? Is het inderdaad ingegeven door het moralisme van de achttiende eeuw?

Pad der deugd
Iemand heeft eens schertsend opgemerkt: "Er loopt een pad der deugd door onze psalmbundel". Dat pad blijkt korter te zijn dan doorgaans wordt gedacht. Het eindigt bij psalm 119. In psalm 96 vers 5 en 103 vers 11 heeft het woord deugd betrekking op de eigenschappen van God. 21 keer (afleidingen als 'deugdzaam' buiten beschouwing gelaten) heb ik het aangetroffen als betrekking hebbend op het zedelijk handelen van de mens. Op drie na (19:4, 52:1 en 105:12) zijn hetopmerkelijk feit! - allemaal bewerkingen van psalmen van Voet. Voet werd theologisch betrouwbaar geacht en aan het woord 'deugd' hebben de negen herzieners kennelijk geen aanstoot genomen. Zij hebben het woord zelfs tweemaal zelf ingevoerd. In psalm 73 vers 3 worden de regels "Waar dat men d' oogen op hen slaat, 't Geweld dekt hen als een gewaad", vervangen door: "'t Geweld dat deugd en plicht versmaadt. Bedekt hen als een praalgewaad". En in psalm 119 vers 78 wordt "godgewijde zeden" veranderd in "deugd en reine zeden".

Geloofsactiviteit
Wat is bij Voet de inhoud van het begrip 'deugd'? Driemaal spreekt hij over het pad, tweemaal over het spoor der deugd. In al deze gevallen gaat het om wat de bijbeltekst de weg der rechtvaardigen (ps. 1), de oprechte weg (ps. 101) noemt. Om wat goed doen in Gods ogen is (ps. 15 en 53), om het niet wijken van Gods rechten (ps. 119). Ook in alle andere gevallen blijkt 'deugd' een aanduiding te zijn voor het handelen van de rechtvaardigen overeenkomstig Gods getuigenis. Deugd is geloofsactiviteit, dat wat de Heidelbergse Catechismus het doen van 'goede werken' noemt. Er is geen reden om met wantrouwen naar het woord 'deugd' in onze psalmberijming te kijken. Wel is het, in de betekenis die het bij Voet en de psalmherzieners van 1773 heeft, een verouderd woord. Zulke verouderde woorden en uitdrukkingen zijn er meer in ons psalmboek. Het goede van Gods woning verzadigt reis op reis (65:3). Wij zingen rustig over een volle beek van wellust (36:2). Wij vragen God zelfs of Zijn gramschap eindelijk niet eens zal worden afgewend (85:2). Kan het oneerbiediger?

Dit artikel werd u aangeboden door: Terdege

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 7 februari 1996

Terdege | 80 Pagina's

Johannes Eusebius Voet

Bekijk de hele uitgave van woensdag 7 februari 1996

Terdege | 80 Pagina's