Verzetstrijder Joke Folmer,
De laatste arrestante van een pilotenlijn
Tussen Lauwersoog en Schiermonnikoog steekt een zeehond even de kop boven het water uit, om daarna ijlings weer onder te duiken. Zo werkte het verzet dat tijdens de Tweede Wereldoorlog de Duitse dwingelandij bevocht: even verschijnen, snel weer verdwijnen. Aan alle kanten loerde het gevaar en in elke vriend kon een verrader schuilgaan. Ex-pilotenhelpster J.M. Folmer (74) woont aan de rand van de duinen op Schiermonnikoog te midden van rust en stilte. Het staat in schril contrast met de veelbewogen oorlogsjaren. Joke Folmer op 17-jarige leeftijd.
Deze maand is het 54 jaar geleden dat Joke Folmer gearresteerd werd. Meer dan driehonderd piloten, ontsnapte Franse krijgsgevangenen en anderen die de Duitsers uit de grijpgrage vingers wilden blijven, had ze toen al richting de Belgische grens vervoerd. Toen ze op het Centraal Station in Amsterdam haar moeder begroette, werd ze bij de schouders gevat en ruw achteruit gerukt. Een overvalwagen voerde haar in gevangenschap. Haar moeder kwam als gijzelaar in Vught terecht.
Woede
Toen Joke Folmer in februari 1942 in het verzet terechtkwam, moest ze nog negentien jaar worden. Haar joodse vriendin Roset was op een dag niet op school verschenen. Het huis aan de Waterigeweg was donker en stil. De familie bleek elders in Zeist ondergedoken te zijn. Joke bracht er 's avonds, in het donker, het huiswerk voor Roset naartoe. Op een morgen was het echter ook op het onderduikadres stil geworden. In het diepste geheim was het joodse gezin vertrokken. Via Delfzijl wilden ze naar Zweden of vervolgens naar Engeland ontsnappen, maar op het station in Groningen werden ze opgepakt. Linea recta gingen ze naar Duitsland, naar de gaskamer. De Folmers hoorden dat na de oorlog pas en vorig jaar kwam Joke er opeens achter dat de fo.toalbums van Rosets familie er nog steeds zijn. Ze waren aan de buren in bewaring gegeven. „Ik ben die foto's bij Rosets nichtje, de enige van de familie die de oorlog overleefde, gaan bekijken. Dat was een heel emotionele dag." Woedend op de wereld waarin haar vriendin zich niet meer veilig voelde en op de bezettende macht, die een onschuldig gezin op de vlucht joeg, meldde Joke zich bij het verzet. Het Christelijk Lyceum waar ze leerling was, bleek later overigens een goede voedingsbodem voor het verzet geweest te zijn. Joke was er niet de enige die in de ondergrondse terechtkwam.
A joke
Het verhaal van Joke Folmer is vastgelegd in de roman "De pilotenhelpster". Auteur Willem van der Veer was zelf ook verzetsstrijder. „Hij heeft mijn verhaal wel gewijzigd en geromantiseerd. In de tweede zin noemt hij me „een explosie van schoonheid", maar ik was gewoon een mager, ontzettend verlegen scharminkel, onopvallend, en dat was precies wat je nodig had. Hij vond het ook leuker om me in het boek Hanna van der Meer te noemen. In werkelijkheid was ik een van de weinige verzetsmen die geen schuilnaam had no no den. Ik was gewoon Joke. De piloten die ik wegbracht, dachten dat dat „a joke", een grapje was." Jokes verzetswerk had met grappenmakerij niets te maken. Nadat ze in verband met de ziekte van haar moeder het lyceum verlaten had, kwam ze eerst op de huishoudschool terecht en daarna op de sociale academie in Amsterdam, waar ze op kamers zat. Dat ze er door haar activiteiten meer niet dan wel was, werd natuurlijk wel opgemerkt, maar er werd niet over gesproken. Ook andere studentes ontbraken wel eens of hadden een vriend die in het verzet zat. Ze hielpen elkaar door dictaten over te schrijven. Joke was eerst 'koerierster' en bracht later onderduikers onderdak. Op 17 november 1942 ging ze voor het eerst met piloten op pad. „Voor de groep "Luctor et Emergo" bracht ik vijf Canadezen naar Weert. Ze zijn later echter in Brussel en Parijs gearresteerd. Een vroegere schoolgenoot van een verzetsman was in vertrouwen genomen, maar bleek Duits agent te zijn. Hij had de zaak verraden. Vanuit Parijs is de pilotenlijn stukje bij beetje opgerold. Het duurde anderhalf jaar voordat ze daarmee klaar waren. Ik was de laatste die werd opgepakt."
Gaarkeukens
De activiteiten die ze in de tussentijd ontplooide, hebben de Duitsers nooit geweten. Volgens een pasje was ze gaarkeukeninspectrice. Om een klein beetje te weten wat dat was, ging ze de gaarkeukens in Zeist en Amsterdam bekijken. Ondertussen begeleidde ze de ene na de andere groep piloten. Die kwamen eerst uit Noord- en Zuid-Holland, want daar zat het Duitse afweergeschut dat hun vliegtuigen uit de lucht schoot. Later zat het afweergeschut meer in Midden- en Noord-Nederland en moest Joke ook daar piloten ophalen die aan een parachute uit hun aangeschoten toestel waren gesprongen of een nood„oorlog kwam ze erachter dat ze voor wel acht verzetsorganisaties gewerkt had.
Ja en nee
De piloten haalde ze overal, in Rotterdam zelfs via het politiebureau waar hoofdinspecteur Tas de contactman was. Alles ging in het diepste geheim. Joke vertelde de mensen bij wie ze piloten haalde niet waar ze hen naartoe zou brengen en op de plaats van bestemming zei ze niet waar de vliegers vandaan kwamen. In Driebergen was een stationsbeambte die geen lastige vragen stelde als ze weer eens vier of vijf treinretourtjes richting Limburg kwam kopen (enkele reizen waren te verdacht). De piloten leerden dat „ja" hetzelfde was als „yes" en „nee" de vertaling was van „no". De vragen van de Duitsers verstonden ze niet, maar Joke stak stiekem één vinger op als „ja" het juiste antwoord was en twee als het „nee" moest zijn. „Je moest voortdurend opletten en je intuïtie gebruiken. In Meppel en Zeist had ik adresjes voor bonkaarten. Ik had trouwens altijd honger, want je zat constant in de trein en daar kon je niets kopen. In Limburg en Meppel hadden de mensen aan wie ik de piloten overdroeg altijd boterhammen in een zakje voor me klaar."
Doorlopen!
Aan de voortdurende spanning wen je. Ik heb veel geluk gehad. Ik moest op de Prinsengracht in Amsterdam een pakje afleveren en kwam langs een fietsenkeldertje. De fietsenmaker keek op en zei: „Als je op nummer 279 moet zijn, zou ik maar doorlopen." „Nee hoor, ik moet naar vierhonderd-zoveel", zei Joke kalm. „Maar ik was dankbaar voor de waarschuwing, want op 279, waar ik inderdaad moest zijn, zaten de Duitsers achter de deur te wachten wie er naar binnen zou komen wandelen." In de stoptrein uit Arnhem zei de conducteur bij Roermond: „Ik zou maar door de goederenuitgang gaan." Meer niet. Hij landing hadden gemaakt. Na de liep meteen weer door. Joke en haar vijf piloten namen de bedoelde uitgang en zagen even later dat de Duitsers bij de gewone uitgang stonden te controleren. Ze waren er ternauwernood aan ontsnapt. „Zo waren er van die gewone mensen die hun bijdrage leverden. Na de oorlog is weleens verwijtend gezegd dat slechts een klein deel van de bevolking in het verzet ging en dat de meeste mensen lijdelijk toekeken, maar er waren er velen die iets deden. Denk alleen maar aan al die mensen die de 300.000 onderduikers verborgen hebben." Jokes ouders hadden een joods meisje en een student in huis. En soms piloten, als hun dochter er geen weg mee wist. Toen Joke en haar moeder gearresteerd werden, werd het ouderlijk huis gevorderd. Het lukte Folmer om zijn onderduikers ongezien ergens anders heen te brengen. Zijn vrouw werd later vrijgelaten.
In de kraag gevat
De arrestatie kwam onverwacht. Haar moeder kwam haar op 28 april 1944 bezoeken. Toen ze elkaar op het Amsterdamse station begroetten, werden ze ruw in de kraag gevat en in de boeien geslagen. In de gevangenis van Scheveningen werd Joke in een isoleercel gestopt. Daar sliep ze. Ze maakte langere nachten dan ze in jaren gedaan had. De enorme spanning waaronder ze altijd geleefd had, was van haar afgevallen. „Ik was de laatste die in de zaak "Luctor et Emergo" was opgepakt. Ze hadden haast tijdens de verhoren, omdat ze het dossier wilden afsluiten. Aanvankelijk deed ik mijn mond niet open, dus toen gingen ze met een stok aan de gang. Daar heb ik nu nog kromme vingers van. Ze riepen boos dat ik een argeloos, dom kind was en het natuurlijk voor een vriendje gedaan had. Toen kwam er opeens een dossier op tafel en tot mijn opluchting hoorde ik dat ze alleen van mijn eerste transporten wisten. Ik heb het spelletje van „argeloos, dom kind" en „een vriendje" maar meegespeeld, zodat ik geen namen van anderen heb hoeven te noemen. Op 30 mei werd ik naar Vught gebracht. In onze barak hoorden we hoe er mannen werden weggevoerd om geëxecuteerd te worden, je hoorde de honden en de harde voetstappen. We zagen in het kamp ook hoe de joodse kinderen (zónder hun ouders) op transport werden gesteld."
Doodvonnis
„In Utrecht werd ik met de anderen van de groep die gearresteerd waren tijdens een nepproces ter dood veroordeeld. We werden begeleid door de Duitse marinepredikant Pötzsch, wiens familie niet eens wist dat het zijn taak was om dagelijks ter dood veroordeelden in Nederlandse gevangenissen langs te gaan. Ds. Pötsch smokkelde onze briefjes naar buiten. Het Bijbeltje dat ik van hem kreeg, heb ik nog en ik ben na de oorlog ook met zijn dochter in contact gekomen." Voordat het doodvonnis kon worden uitgevoerd, werd Joke met andere gevangenen hals over kop in veewagons naar Duitsland gebracht, omdat de Duitsers door Dolle Dinsdag in paniek raakten. „De doodvonnissen werden ons achterna gestuurd, maar kwamen steeds aan als we net een paar dagen of weken uit een bepaalde gevangenis vertrokken waren. De poststempels op de envelop, die ik later via dr. L. de Jong kreeg, kon ik vergelijken met de data die ik stiekem op een zakdoek geborduurd had. Andere gevangenen werden wel doodgeschoten, terwijl wij bleven leven omdat de Duitsers met hun bekende grondigheid eerst op de papieren wilden wachten. Bij controles deden we alsof we vreselijk verkouden waren en zo heeft de zakdoek de oorlog overleefd. Onze groep ging eerst naar Anrath. Daarna zaten we in Düsseldorf op de bovenste verdieping van een gevangenis. Bij een bombardement mochten de gevangenen naar de schuilkelder, maar wij waren „te gevaarlijk", dus we moesten blijven zitten." „Op 4 februari kwamen we in de vrouwengevangenis van Waldheim. We kregen weinig eten, en vies! Vreselijk vies. Velen overleden door ziekte of werden geëxecuteerd. Van de meer dan driehonderd vrouwen waarmee we in september in Anrath begonnen waren, waren er bij de bevrijding slechts 32 over. De Belgen werden opgehangen, maar wij zouden worden doodgeschoten. We leefden dus bij de dag. In mei werden we door de Russen bevrijd. We hebben eerst de mannengevangenis opengemaakt (daarvoor hadden de Russen geen belangstelling) en zijn toen richting de Elbe gevlucht. We wilden naar de Amerikaanse troepen, omdat we anders waarschijnlijk met een grote omweg terug naar Nederland zouden gaan. Iedereen werd door het Rode Kruis opgehaald, maar de Nederlanders moesten zelf maar zien hoe ze naar hun vaderland gingen. Met een bootje zakten we de Elbe af maar vlak voor de demarcatielijn losten de Russen waarschuwingsschoten, dus we moesten naar de kant. Zes weken zaten we in een Russisch kamp. We werden er verzorgd door Hollandse schippers, die 's nachts het kamp uitslepen om bij de boeren eten te stelen. We waren wandelende skeletten, maar kwamen toen een pond per dag aan. In de gevangenis waren we altijd gammel, misselijk en koud geweest. Dat ik nu reuma en andere kwalen heb, is nog aan die tijd te wijten. Er is echter mee te leven. Anderen hebben veel ergere gevolgen eraan overgehouden."
Joke, Holland
In de eerste jaren na de oorlog werd er weinig over de oorlog gepraat. Iedereen had zijn portie wel gehad en ging studeren, trouwen en al die dingen die in de oorlog waren bemoeilijkt. Joke studeerde ook, ze trouwde, kreeg kinderen en werkte voor de kinderbescherming. Ze raakte betrokken bij organisaties van oud-verzetsstrijders en leidde de piloten rond als ze jaren na hun ontsnapping weer eens in Nederland kwamen kijken. De veteranen namen hun familieleden mee om te laten zien dat hun verhalen, die vaak met een korreltje zout waren genomen, echt waren gebeurd. In haar vroegere ouderlijk huis kon mevrouw Folmer de schuilplaatsen op zolder laten zien, die altijd intact gelaten waren. De piloten wisten niet hoe hun vroegere begeleidster heette en richtten hun brieven „To Joke, Zeist" of „To the white house on the corner, Zeist" (aan het witte huis op de hoek in Zeist). Zelfs een brief aan „Joke, Holland" kwam aan, want inmiddels was ze nogal eens op het nieuws geweest, dat in bioscopen destijds (toen er nog geen televisie was) vóór de hoofdfilm vertoond werd. Tienduizenden schoolkinderen hoorden mevrouw Folmer over haar ervaringen vertellen. „Het is voor mij een heel goede manier geweest om het te verwerken, bleek achteraf Géén griezelverhalen afsteken, maar we trokken altijd de lijn door naar het heden. We benadrukten dat de zorg voor de ander belangrijk is. Hoe actueel discriminatie is, zien ze om zich heen, want in bijna elke klas zit tegenwoordig wel iemand met een andere huidskleur."
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van woensdag 15 april 1998
Terdege | 92 Pagina's