Iemand op andere gedachten brengen
Opvoeders proberen hun kinderen soms tot andere gedachten te brengen. Kinderen willen soms ook dat hun ouders van gedachten veranderen. Dat zelfde doet zich voor tussen predikanten en gemeenteleden, tussen docenten en leerlingen, tussen vrienden en vriendinnen. Het is onvermijdelijk. Als wij van mening verschillen en werkelijk met elkaar bewogen zijn, dan gaan we het gesprek aan om de ander van gedachten te doen veranderen (of de ander doet dat bij mij). „Waarom doe je dat? Dat kan toch anders?" „Denk jij hier zo over? Ik vermoed dat je dan op het verkeerde spoor zit!" Mensen die niets om elkaar geven, praten niet met elkaar en doen ook geen poging om elkaar te corrigeren. Soms geven ze wel om de ander maar hebben ze de moed opgegeven om het denken van de ander te beïnvloeden. Ze hebben te vaak bot gevangen. De ander geeft blijkbaar niet (meer) om hen.
Hoe komt het dat zoveel gesprekken om elkaar tot andere gedachten te brengen vruchteloos zijn? Soms lopen ze zelfs op ruzie uit. Mensen nemen dan niet eikaars visie over maar houden nog meer aan hun eigen mening vast. We kunnen er snel van uitgaan dat een ander te zelfingenomen is om hem te beïnvloeden. Ik doe mijn best om geduldig en tactisch mijn visie te verwoorden, maar de ander reageert eigenwijs en afwijzend. Dat zou best zo kunnen zijn. Dan was ik mijn handen in onschuld. Wij zijn echter niet verantwoordelijk voor de reactie van anderen maar wel voor ons eigen optreden. Daarom is het toch goed om naar onszelf te kijken en ons af te vragen of wij wel op een verstandige manier het gesprek met een ander aangaan. Wat kunnen wij aan ons optreden verbeteren om uiteindelijk ons eigen doel -gedachtenverandering bij een ander- beter te kunnen bereiken?
Om te beginnen: als wij een ander willen beïnvloeden, komt dat, hoe dan ook, bedreigend over. De ander vindt het niet leuk. Hij voelt zich misschien onbewust door ons afgewezen. (Dat voelen wij toch ook als een ander kritiek op ons heeft?) Dat roept bij de ander een verdedigende houding op, ongeacht wat we zeggen. Daarom moeten wij ons best doen om dit proces niet te versterken. In ons optreden mag geen element van aanvallen zitten. Dan vragen we om een fanatieke verdediging. Als iemand zich bedreigd voelt door mijn manier van spreken, dan kan hij niet anders dan van zich afslaan (en dat hopelijk alleen met woorden!). Als ik bot, eigenwijs of opdringerig ben, heeft een ander geen zin om het met mij eens te worden. Als ik onmiddellijk een gedachtenverandering van een ander eis, bereik ik die waarschijnlijk nooit.
Als ik de gedachten van een ander wil corrigeren, moeten mijn woorden een hartelijke uitnodiging zijn aan de ander om met mij mee te denken. Dat betekent dat ik niet vanuit een machtspositie de ander onder druk moet zetten. Integendeel, ik kan beter bescheiden blijven en open vragen aan de ander stellen. Een vraag nodigt een ander uit om mee te denken. „Hoe vond jij het gisteravond gaan?" prikkelt minder de verdediging dan: „Ik snap niet dat jij dat gisteravond leuk vond!" Daar komt nog iets bij. Als ik een ander uitnodig om met mij mee te denken, kan dat alleen maar succesvol zijn, als ik -echt en niet als trucje!- bereid ben om met de ander mee te denken. „Ik snap dat jij geniet als we volgende week weggaan. Weet jij echter wel hoeveel werk ik nog te doen heb?" klinkt heel anders dan: „Ben je nu helemaal, denk je echt dat ik een paar dagen wegga, terwijl ik nog zoveel werk te doen heb? Dat doe ik niet!" Als ik mij verplaats in de ander, voorkom ik dat de ander zich door mij afgewezen voelt. Dan heeft een ander ook minder de neiging om zich te verdedigen. Met een eenvoudig voorbeeld is dit duidelijk te maken. Een kind wil niet eten. „De soep is heet, pappa!" De vader reageert: „Je moet niet zeuren, de soep is helemaal niet heet. Kijk maar, je zus eet ook al!" Het meisje houdt daarna haar mond nog fanatieker dicht. Zij is er nog steeds van overtuigd dat de soep te heet is. Als pa niet uitkijkt, wordt dit een machtsstrijd met veel gemorste soep. De vader kan ook anders reageren. Succes is dan niet verzekerd maar wel waarschijnlijker. Hij kan ook zeggen: „Is de soep te heet? Wat jammer nou. Pappa zal blazen. Jij ook blazen!" De kans is groot dat de eerste hap er na enige tijd zonder problemen ingaat. Zó simpel is het niet altijd als twee volwassenen met elkaar van mening verschillen. Het basisprincipe blijft gelijk. Wie zich wil verplaatsen in een ander, komt het verst in het positief beïnvloeden van hem. Daarmee voorkom je machtsstrijd.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van woensdag 19 augustus 1998
Terdege | 72 Pagina's