Anekdote
Onlangs werd ik gevraagd iets te schrijven voor een "album amicorum". Voor het album voor de desbetreffende vriend mocht je naar verkiezing een gedicht, een spreuk of een anekdote aanleveren. Nu heb ik van mijn leven vele anekdotes gehoord, tot zelfs vanaf de preekstoel toe, maar het overgrote deel ervan ben ik vergeten. Verzamelaar van anekdotes ben ik ook niet. Met enige moeite heb ik voor het album amicorum voor mijn vriend een stukje proza bij elkaar gekregen, maar de gedachte aan een anekdote liet me niet los. Heb ik zelf niet wat meegemaakt, dat ik als anekdote zou kunnen doorvertellen? En ja, te langen leste herinnerde ik me een voorval dat ik misschien in de vorm van een anekdote zou kunnen gieten. Intussen was de termijn voor het album amicorum voorbij. Misschien leest mijn vriend Beurtelings, in dat geval is het toch nog voor hém. Hier volgt het.
In de wachtkamer
Op een herfstavond, nu zo'n twintig jaar geleden, wachtte ik op het station Veenendaal-de Klomp op de trein naar Utrecht. Ik was de enige passagier richting Utrecht. Juist toen ik mijzelf een beetje begon te beklagen om mijn eenzaam lot, schenen een paar koplampen van een auto door de ramen. Een manspersoon stapte uit en kwam gauw de wachtkamer binnen. Zijn donkere kleding en zwarte hoed wezen onmiskenbaar uit: een dienaar des Woords van een wat behoudend slag. Ik herkende hem: hij diende de vaderlandse kerk in het vroegere vissersdorp Katwijk. Naast Katwijk diende hij een politieke partij waarmee ik niet helemaal onbekend was. Ik groette: een beetje gedeisd; de stilte in de wachtkamer, de sfeer in de natuur daarbuiten en de tussen ons in staande kerkmuren verhinderden het onmiddellijk opzetten van een boom. De conversatie beperkte zich tot heel korte zinnetjes waarin woorden als: donker, regen, vergadering, gepreekt, overstappen, laat en Ederveen de hoofdmoot waren. Juist toen de voorraad van dit soort woorden op was: weer een auto! Drie tellen later stond er een vrouwspersoon op de plek waar de diagonalen van de wachtkamer elkaar snijden. Van de twee mannen in de wachtkamer zag het mens er maar één. Die ene was niet ik. „O, dominee S., dat ik u nou toch hier tref, zo laat op de avond. Ja, ziet u, 'k ben vanmorgen al bijtijds op pad gegaan en bij dieen- die geweest. Zó gezellig! Wat zegt u? Ja, ze knapt weer wat op, hoor, dominee, en ze maakt het aardigjes goed. Ja, ziet u, ik was uitgestapt in Bunnik en toen heeft Saartje van Jannie van Kees van Ginkel me daar van de trein gehaald. Die kent u toch wel. Kees van Ginkel? Nou, en Saartje bracht me bij die-en-die, dat is nog een tante van me, de jongste zuster van mijn moeder. Ja, m'n moeder had nog een zuster, die twintig jaar jonger was als zij, wist u dat niet? Ja, 't was gezellig, hoor. En toen kwam daar vanavond toevallig ook mijn neef (ja, wat is toevallig, hè, dominee: bij geval, zegt de Schrift). En mijn neef zegt: Tante, zegt hij, laat ik u nu in Veenendaal-de Klomp op de trein zetten, daar kom ik toch langs, en dan kunt u lekker blijven zitten tot Woerden. En daar wordt u toch afgehaald door Jaap? Zo gezegd, zo gedaan, hè? En nu ontmoet ik u hier. Wonderlijk hè?" En zo ratelde ze maar door. Daar had je de trein. Ik drentelde maar wat achter de dominee en z'n kennis aan. Vond het toch wel jammer dat ik de korte zinnetjes conversatie niet kon voortzetten. Maar goed, ik wou niet vervelend zijn en zette mij aan de andere kant van het middenpad. Het fluitsignaal. De trein ging rijden. Mevrouw, even donker gekleed als de dienaar des Woords, nam opnieuw het woord. Haalde herinneringen op aan een zendingsdag of iets dergelijks, waar dominee ook was geweest. „Die was er toen ook nog, en die, weet u nog wel? En mevrouw die-en-die had zelf gebakken koekjes meegebracht. Zó lekker, weet u nog?" Dominee knikte, knikte maar. Daar had je de conducteur. Kwam kaartjes knippen. Ik eerst, toen de dominee. Toen mevrouw. Ze diepte een papiertje op uit haar mantelzak. De conducteur keek, keek, keek... „Mevrouw, u hebt een dagretour Woerden-Bunnik. U bent in Veenendaal- de Klomp opgestapt. Zal ik maar een enkeltje Veenendaal-Bunnik uitschrijven?" En hij pakte zijn blocnoot. Stilte, doodse stilte, voor zover dat in een rijdende trein mogelijk is. Daar kwam de dominee: „Déze schuld is nog te betalen, mevrouw" Die klemtoon op het woordje déze, die intonatie om nooit te vergeten.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van woensdag 15 december 1999
Terdege | 156 Pagina's