Kinderen met het geen-bodem-syndroom
Met vallen en opstaan, een handreiking bij de opvoeding
Een kind met het geen-bodem-syndroom (GBS) ofwel een hechtingsstoornis heeft in zijn vroegste bestaan niet de mogelijkheid gehad zich aan een moeder of verzorgster te hechten en een vertrouwensrelatie te ervaren. Het mist een bodem in zijn bestaan. De latere gevolgen van een hechtingsstoornis kunnen zeer ingrijpend zijn. Om de betrokken ouders te hulp te komen en hulpverleners op het goede spoor te zetten, is in april vorig jaar de algemene oudervereniging De Knoop opgericht. Twee vertegenwoordigsters, Rita Hendriks en Marja van Tuyl, vertellen hun verhaal.
Van Ritas drie eigen kinderen was alleen de jongste nog thuis toen er een zesjarig stiefkind in het gezin kwam, zoon van een alcoholiste. De moeder was overleden toen het kind vier jaar was. „Toen ik hem kreeg was het gewoon een beest. Hij liep overal tegenaan, liet boeren, trapte me tegen de benen en schold me uit. Het was meestal niet gezellig aan tafel. Ik wilde eigenlijk geen Kerst en Oud en Nieuw meer vieren en kreeg een hekel aan vakanties. In het begin had ik gezegd: Ach, dat doen we even. Later heb ik wel eens gedacht: Waar ben ik aan begonnen?
Marja en haar man hebben twee biologisch eigen kinderen, van 14 en 11. Een kind van 8 adopteerden ze toen het vijf weken was. Hij is veilig gehecht. Hun geadopteerde dochter van 7 kampt echter met een hechtingsstoornis. „Mijn kind is vroeger op meer dan één front getraumatiseerd. Ze kan er ook absoluut niets aan doen dat ze in haar eerste levensjaren niet gevormd is, dat haar geweten zich niet ontwikkeld heeft. Dat is later niet meer te corrigeren. Als ik bijvoorbeeld zeg: Je mag dat niet doen, dan zegt ze: Nee mama. Maar ze draait zich om en gaat haar eigen gang.
De zoon van Rita maakte alle cadeautjes die hij van zijn moeder kreeg kapot of zoek. „Wat kwijt raakte of stuk ging, liet ik hem echter acuut van zijn zakgeld opnieuw kopen. Dat werkte. Een horloge dat hij van zijn zakgeld opnieuw moest kopen, heeft hij nog steeds. Op een gegeven moment hebben we besloten hem maar geld te geven. Dan kon hij zelf wat kopen.
Marja herkent dit: „Wat mijn kind van zijn omgeving krijgt, wordt geadoreerd. Wat ik zelf geef, gaat weg.
Hulpverlening
Rita en Marja klopten aan bij de hulpverlening. Vooral Rita stuitte op veel onbegrip: „Ik had van tevoren op een rijtje gezet wat er volgens mij met mijn zoon aan de hand kon zijn: epilepsie, autisme of een hechtingsstoornis. Op de laatste mogelijkheid had een fysiotherapeut mij gewezen. Hij raadde mij aan het boekje Bodemloos bestaan, problemen met adoptiekinderen van Geertje van Egmond te lezen. De maatschappelijk werkster waar ik kwam, wilde echter niet dat ik dat boekje las. Ze zei: Wij maken wel uit wat er aan de hand is.
Toen mijn stiefzoon vijftien jaar was, kwam boven water dat hij wél een hechtingsstoornis had. Dan valt er iets zwaars van je af en denk je: Het is dus niet míjn schuld, al kan het kind er ook niets aan doen. Onze zoon kreeg vervolgens de mogelijkheid om begeleid op kamers te gaan wonen.
Marja had te maken met het probleem dat haar dochter bij de hulpverlener mooi weer zat te spelen, om de schuld naar haar moeder toe te schuiven. Gevoelsmatig besefte ze echter dat het probleem ergens anders lag. „Gelukkig heeft een hulpverlener een keer tegen me gezegd dat je gevoelens de norm zijn. En ik heb, in tegenstelling tot Rita, het geluk gehad dat tegenwoordig meer rekening wordt gehouden met het bestaan van hechtingsproblemen. Het gliagg vertelde zelfs dat ons probleem erger is dan ik besefte: Het is crisis bij jullie. We hebben te horen gekregen dat onze dochter uithuisgeplaatst wordt. Dan denk je: Gelukkig, ik hoef niet meer.
Geen vertrouwen
Het geen-bodem-syndroom (GBS) kan voorkomen bij stief-, pleeg-, adoptie- én biologisch eigen kinderen. Vaak spelen een of meer traumatische ervaringen een rol. Een broertje of zusje is overleden, opa of oma, vader of moeder is er niet meer. Een hechte band wordt dan plotseling verbroken. Een hechtingsstoornis kan het gevolg zijn. Bij adoptiekinderen is vooral de verwaarlozing in een kindertehuis de boosdoener.
„Als het kind nooit hulp krijgt van moeder of verzorger, dan moet het alles alleen doen, licht Marja toe. „De aanhankelijkheid die zon kind in zich heeft, gaat zo automatisch kapot. Het gaat een overlevingsdrang ontwikkelen. Het vertrouwt niet meer op de mensen om zich heen, maar alleen op zichzelf. Dat is eigenlijk de kern van het hechtingsprobleem: het vertrouwen is weg.
Onveilig gehechte kinderen kunnen het daarom niet aan wanneer er iemand is die heel dicht bij hen wil staan en hen wil helpen. Ze hebben het dan ook meestal gemunt op degene die hen het dichtst op de huid zit, vaak de moeder. Zodra echter bijvoorbeeld de buurvrouw binnenkomt, spelen ze à la minute het leuke, vrolijke kind. De moeder kan die draai van 180 graden niet maken en blijft wat stug tegen haar kind doen. Zo krijgt de buurvrouw een heel positieve indruk van het probleemkind en denkt ze dat de schuld van de narigheid bij de moeder ligt. Familieleden, vrienden en leerkrachten trekken in veel gevallen dezelfde verkeerde conclusie. Nog moeilijker wordt de positie van de moeder als haar kind tegen de vader wél aardig doet en de vader daarom partij kiest voor zijn kind.
Activiteiten
De algemene (landelijke) oudervereniging De Knoop werd opgericht om ouders van kinderen met het geen-bodem-syndroom te informeren en te steunen en om onder hulpverleners, wetenschappers, onderwijsmensen en politici meer bekendheid te geven aan hechtingsstoornissen. De belangenvereniging hecht veel waarde aan meer wetenschappelijk onderzoek naar het geen-bodem-syndroom, dat overigens (nog) geen officiële benaming van hechtingsstoornissen is.
Elk jaar is er een landelijke themabijeenkomst, daarnaast zijn er regiobijeenkomsten. Om het essentiële onderlinge contact tussen ouderparen te bevorderen, worden er onder meer huiskameravonden georganiseerd.
Kan er wat aan een hechtingsstoornis worden gedaan?
Marja: „Het hangt af van de ernst van de stoornis. Een goeie hulpverlener kan nog heel veel aandragen. In ons eigen geval sta ik er heel sceptisch tegenover. Mijn kind raakt het nooit kwijt, dat weet ik zeker.
Rita heeft aanwijzingen dat het geen-bodem-syndroom doorwerkt als de kinderen volwassen zijn. „Dat blijkt bijvoorbeeld als ze een vaste relatie aangaan. In het begin zijn ze heel voorkomend, vriendelijk en attent. Té vriendelijk. Maar de emotionele binding ontbreekt. Eenmaal getrouwd kunnen ze omdraaien als een blad aan een boom en zijn ze vaak niet te genieten. Komt er visite of ga je op visite, dan zijn ze echter ineens aardig en vriendelijk. Ze kunnen zo de knop omzetten. De echtgenoot of echtgenote kan dat niet zo snel, en krijgt dus de zwarte piet toegespeeld. Zie je wel dat het een chagrijnig mens is.
Wat ook opvalt, is dat ze van werkkring naar werkkring gaan. Zodra het contact met de collegas te close wordt, vertrekken ze. In de woonomgeving idem dito. Als de buren te intiem worden, gaat de deur dicht.
(De naam van Marja van Tuyl is gefingeerd.)
Informatie
Op 6 april a.s. houdt de vereniging een regionale themabijeenkomst voor de provincie Gelderland. De eerstvolgende landelijke themadag wordt op 11 mei gehouden. Dan hoopt dr. G. de Lange een lezing te houden over hechtingsstoornissen.
Oudervereniging De Knoop is te bereiken via telefoonnummer 0546-579926.
Kenmerken
Het geen-bodem-syndroom hangt samen met de volgende kenmerken/aspecten:
- Er is geen bodem in het bestaan. In de allereerste levensfase heeft het kind geen affectieve banden ervaren.
- Er is geen lijn in het leven. Daardoor heeft het kind weinig gevoel voor ruimte, de wereld blijft ongestructureerd. Specifieke leerproblemen kunnen het gevolg zijn: geen of weinig getalbegrip; niet kunnen abstraheren; een slecht woordbeeld; de leerstof blijft niet hangen.
- De gewetensontwikkeling is niet op gang gekomen.
- Er is geen ik en geen basaal vertrouwen in volwassenen, met als gevolg een onvermogen en/of diepgewortelde angst om relaties aan te gaan.
- Er is een sterke neiging tot het leggen van oppervlakkige, inwisselbare contacten. Hierdoor zijn de problemen waar het gezin mee kampt voor anderen (inclusief veel hulpverleners) slecht invoelbaar en zichtbaar.
- Het kind vertoont survivors-gedrag. Het past zich alleen aan zijn omgeving aan om te kunnen overleven. Het probeert zich staande te houden door de mensen om zich heen voortdurend te observeren, te taxeren en te manipuleren. Omdat dit veel energie kost, blijven bijvoorbeeld leerprestaties achter.
- De intieme emotionele banden binnen het gezin worden als bedreigend ervaren. Het appèl van de gezinsleden op een vertrouwensrelatie is voor het kind slecht invoelbaar en verwarrend. Het geeft het kind soms ook het gevoel anders te zijn en tekort te schieten. Eenzaamheid is het gevolg.
- De zeer vroege (misschien al voor de geboorte) ervaring ontkend, niet gewenst, afgewezen en weggedaan te zijn, is onvoorstelbaar vernietigend. De basale pijn zoekt vaak een uitweg in vernietigingsdrang, waarin het kind zich tegen zichzelf kan richten (auto-mutilatie), maar vaak ook tegen anderen (moeder). Bekende uitingen zijn onder meer ook stelen, vraatzucht, slapeloosheid en weglopen. Er is een onverzadigbare honger naar aandacht.
- Bij zijn handelen gaat het kind meestal te werk volgens het lustprincipe, het heeft nauwelijks remmen en drempels.
- Uitingen van het geen-bodem-syndroom zijn niet of nauwelijks gebonden aan bepaalde landen van herkomst, leeftijd, huidskeur, culturele achtergrond e.d.
Uit: Bodemloos bestaan, problemen met adoptiekinderen door Geertje van Egmond; uitg. Ambo, Baarn, 1987; ISBN: 90-263-0833-7.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van woensdag 16 februari 2000
Terdege | 88 Pagina's