Ds. J. en ds. W.J. Karels: „We vergeten nooit in welk klimaat we zijn opgegroeid"
„Onze ouders hebben nooit kunnen begrijpen dat twee van hun zonen predikant werden. Ze hebben werkelijk verootmoedigende genade gekregen, zodat ze zich er niet op konden verheffen. Ze konden alleen maar zeggen: Hoe is het mogelijk... Wie zijn wij en wat is ons huis... Het leven van ds. J. en ds. W.J. Karels is gestempeld door het ouderlijk gezin en het godzalige voorgeslacht. „Pa en moe zijn verstandig met ons omgegaan door ons niet haastiglijk de handen op te leggen. Toen we werden stilgezet, deden ze eerst alsof ze er niets van merkten."
In zijn studententijd moest J. Karels zich bij een weekbeurt eens laten vervangen. „We delen de gemeente mede dat student Karels verhinderd is. In zijn plaats hoopt die en die vanavond voor te gaan. We hopen dat het nog mee mag vallen, zei de ouderling voor het bordje (de katheder), waarschijnlijk met de beste bedoelingen. Voor de vervanger op de preekstoel was het niet erg bemoedigend.
Het overkwam Karels zelf eens toen hij ds. C. Wisse moest vervangen. Terwijl hij het gebed voor de kansel deed, hoorde hij achter zich een roes van teleurstelling door de gemeente gaan: „'t Is 'em niet!
Als student had hij nog niet de bekendheid die ds. Wisse had. Dat bleek ook toen Karels voor het eerst in Krabbendijke preekte. Toen hij na de dienst tussen het kerkvolk buiten liep, hoorde hij: „Hoe von je 'm? „Ssst, daar looptie! was het antwoord.
Flakkee
Behalve met anekdotes kunnen de gebroeders Karels ook bij elkaar terecht met ambtelijke noden en moeilijke kwesties. Joost, de oudste van tien kinderen, werd in 1975 predikant. Wim, één van een tweeling en de negende in de kinderschaar, werd in 1996 bevestigd.
WJK: „In leeftijd verschillen we zestien jaar. Joost werd vader (en ik voor het eerst oom) toen ik zeven jaar was. In alle ernst vroeg ik aan mn ouders toen we hoorden dat er een baby geboren zou worden: Weet Lenie (zn vrouw) het ook al?"
Vader en moeder Karels kwamen van Flakkee. Vader Machiel was in maart 1909 in Goedereede geboren, maar al op jonge leeftijd naar Herkingen verhuisd. Moeder Arentje de Geus was daar geboren in april 1913. Bij hun huwelijk in 1935 vestigden ze zich in Rotterdam.
JK: „Pa kreeg acht zonen en twee dochters, maar kwam zelf ook uit een gezin van acht zonen en twee dochters. Opa Karels was schilder en zeven van de acht jongens werden dat ook. Dat waren er te veel voor het kleine Herkingen, dus daarom gingen er enkelen naar „de overkant, naar Rotterdam. Ook vele anderen uit Zeeland en van Flakkee kwamen daar terecht. Pa had het in Rotterdam als schilder vreselijk druk. Hij heeft enorm hard moeten werken om het grote gezin draaiende te houden. Mn ouders zijn overigens altijd Flakkees blijven spreken en sommige kinderen doen dat in het ouderlijk huis ook. k Spreek het zelf vloeiend en dat komt me hier in Middelharnis goed van pas. Als je bij oudere mensen op bezoek komt, maakt het de drempel soms lager als je hen in hun eigen dialect kunt aanspreken."
WJK: „Ons gezin kerkte in de Gereformeerde Gemeente van Rotterdam-Centrum. Van m'n tweede tot m'n zestiende jaar woonde ik echter in Overschie. In die tijd kerkten we in West, bij ds. L. Rijksen. Toen we teruggingen naar Kralingen, gingen we weer aan de Boezemsingel kerken, waar ds. A. Vergunst in die tijd stond."
JK: „Ik ben niet lang in West geweest, maar lang genoeg om er m'n toekomstige vrouw te leren kennen. Toen we trouwden, gingen we naar Centrum. Daar ben ik maar heel even, van 1969 tot 1971, ouderling geweest, tot de toelating tot de Theologische School. M'n vader is me opgevolgd als ouderling (1972-1982). In plaats van de vaderen zullen de zonen zijn, maar toen was het dus precies andersom. Vader Karels diende samen met zijn broer Kors, die van 1952-1988 ouderling was. In Rotterdam-West had hij zijn broer Joost als diaken (1958-1973) meegemaakt.
Onvergetelijk thuis
De beide predikanten stammen uit een gezegend geslacht. Van betovergrootvader Abraham Volaart werd het geestelijk leven in een boekje (Gods genade verheerlijkt aan een ruim 70-jarige zondaar) beschreven.
JK: „Ik heb overgrootmoeder De Geus nog goed gekend. Tot ik in 1953 ging werken, bracht ik bijna elke vakantie op Flakkee door. Ik wilde nooit naar haar toe, want het was alsof ze dwars door je heen keek. Ik moest er echter altijd een keer op bezoek. Ze is gestorven met de woorden: de Leeuw uit de stam van Juda heeft overwonnen.
WJK: „Voor opoe De Geus mocht er ook verwachting zijn. Opa was stiller. Hun dochter, onze moeder, werd van jongsaf geleid. Met de woorden: 'zie, het Lam Gods' kreeg ze voor het eerst een openbaring van de Middelaar. Ook vader was al in zijn jeugd onder het beslag van Gods Woord gebracht. Hij was er zo tot diep in de nacht mee bezig, dat hij eens op zijn knieën, gebogen over een preek van ds. E. Fransen, in slaap gevallen is. Hij heeft altijd wat tegen moe opgezien. Moe mocht meer helderheid hebben, terwijl pa meer in zijn gemis liep, en zo is het eigenlijk nog een beetje. Niet dat moe er veel over sprak, ze luisterde liever, maar pa voelde haar nabije leven aan. In de jaren vijftig, in Rotterdam-West, mocht hij zelf meer tot ruimte komen. Ik herinner me nog goed hoe hij toen huilend thuiskwam. Dat legde beslag, hoe jong we ook waren.
JK: „Ik vroeg moe eens of ik ergens naartoe mocht. Vraag het maar aan de Heere. Als het mag, mag het van mij ook, zei moe. Ja, dan mag er niets meer, pruttelde ik. Haar leven vervulde echter met eerbied. Als elfjarige jongen kwam ik eens thuis uit school. Doordat er een touwtje uit de brievenbus hing, kon ik de deur zelf openen. Toen ik binnenkwam, zag ik dat moe haastig opstond en haar tranen wegveegde. 'Moe, wat is er?' zei ik. 'Jongen, ik heb liggen vragen of de Heere je wil bekeren', zei ze. Jaren later vroeg ze me eens wat voor een meisje ik zou willen krijgen. Ze moet op u lijken, zei ik. Toen begon ze te huilen."
WJK: „Identificatiefiguren zijn zo belangrijk. Het leven van onze ouders is altijd gestempeld geweest door de tere vreze des Heeren. Ter gelegenheid van hun verjaardagen werd er gezelschap gehouden. Het was er werkelijk 'Men hoort der vromen tent weergalmen van hulp en heil, ons aangebracht'."
JK: „Er waren veel degelijke kinderen des Heeren in Rotterdam, geoefend volk, aan wie je weleens met heimwee terugdenkt."
WJK: „Op een zondagavond werden we uit bed geroepen. Moe zat in haar stoel. De Heere was overgekomen. Ze was diep onder de indruk en sprak ons aan: we konden nog bekeerd worden en we moesten maar veel om een nieuw hart vragen. Zo'n opvoeding draag je de rest van je leven mee. Je vond het toen heel gewoon dat je beide ouders een ander leven kenden, maar nu zeg ik: Wat is het een groot voorrecht geweest, al is het niet zaligmakend."
JK: „Ik ben nu bijna 64, maar ik ben nooit vergeten dat we in zo'n klimaat opgegroeid zijn."
WJK: „We leven er nóg in. We vragen nog steeds advies. Bijna elke zaterdagmiddag komen we er en het is goed daar te zijn. 's Maandagmorgens bel ik naar huis. 'Is het gegaan?' vragen ze dan. Dan is het vaak: Hij schenkt mij hulp, Hij redt mij keer op keer'."
JK: „Pa en moe hebben ons naar vermogen voorgeleefd, eerlijk en gunnend, vol eerbied voor Gods inzettingen. Ze hadden kerkelijk besef: we gingen altijd naar de eigen gemeente, ook als er leesdienst was. Nooit zouden ze negatief over ambtsdragers spreken. "t Bin knaechte', zei pa dan."
Verstandig
De beide broers kwamen op jonge leeftijd tot verandering.
JK: „Ik kreeg de slag naar binnen toen ik elf jaar was. Er bleef toen een man dood op de Lusthofstraat. Voor mijn gevoel kon dat helemaal niet. Je overleed als je oud was of in het ziekenhuis lag. Nu kwam het opeens heel dichtbij en het bleek ook plotseling te gebeuren. Ik heb er wat overheen geleefd, maar toen ik zestien was, heeft de Heere doorgewerkt.
M'n ouders zijn daar heel verstandig mee omgegaan. Ze hebben ons nooit de handen opgelegd. Ze deden alsof ze het niet merkten. Nooit zal ik de ochtend van mijn achttiende verjaardag vergeten. Moe kwam de slaapkamer binnen en feliciteerde me. Ik was echter in tranen: Gefeliciteerd? Ik heb al achttien jaar de zonde gediend. In die tijd leefde ik mijn ongeluk in. Eigenlijk ben ik op die verjaardag voor het eerst openbaar gekomen. M'n ouders hebben ons niet gezalfd, maar ik geloof wel dat ze het veel op de knieën hebben gebracht.
WJK: „Toen ik veertien jaar was, is m'n vriend doodgereden. Dat heeft ontzettend veel indruk op me gemaakt. Samen hadden we door het bos en het weiland gezworven en vogelnesten gezocht en nu was hij in de eeuwigheid. Toen ging ik mijn onverzoende staat inleven. Ik kon niet meer bekeerd worden. Dan ga je zoeken. Ik werd zo vroom dat ik eens een kleedje over de vogelkooi gooide, omdat de kanarie zat te fluiten terwijl ouderling Doudeijns uit Poortugaal over het geestelijk leven sprak. Doordeweeks ging ik overal naar de kerk. Toen hoorde ik op IJsselmonde eens een preek van ds. J. van Haaren over de stokbewaarder. Ik zie me nog op het kerkplein staan na de dienst: onbekeerd, onbekeerd... Dan ga je met al je zoeken en je godsdienst totaal overboord.
Moe wilde me in die tijd eens bemoedigen. Een jongen die nogal grof leefde, kwam door een ongeluk in het ziekenhuis terecht. Moe vertelde dat hij de schuldbrief thuisgekregen had (zo leek het; later bleek het als een morgenwolk te zijn voorbijgegaan). Ik werd boos. Ik deed niet anders dan kermen en smeken en nu werd een ander bekeerd die er helemaal niet om gevraagd had. Toen heb ik moeten inleven dat we vijanden van vrije genade zijn en dat onze eigen werken niets aan onze zaligheid toedoen."
Met hun ouders spraken de broers er in die tijd meer over dan met elkaar. „Het leeftijdsverschil speelde ook een rol. Eigenlijk zijn we nauwelijks samen opgegroeid."
Later is dat anders geworden. JK: „Als het valt, laat je weleens zien wat er in het hart leeft en wat de Heere gedaan heeft, dat Hij Zich niet onbetuigd laat en Zijn werk nooit zal laten varen. 'k Herinner me hoe ik daarover heb mogen vertellen toen ik aangenomen was op de Theologische School."
Voortvarend
De beide broers kozen een heel verschillend beroep. Joost werkte van 1953 tot 1971 op het Rotterdamse scheepvaartkantoor Damco, eerst als beursbevrachter en vanaf 1970 als procuratiehouder. Wim kwam, net als andere broers, in het basisonderwijs terecht. Hij was in Capelle aan den IJssel-West 8,5 jaar onderwijzer en 10,5 jaar directeur.
Ds. J. Karels studeerde van 1971 tot 1975. Ds. K. de Gier, ds. A. Vergunst en ds. J.C. Weststrate waren in die tijd docent, ds. H. Rijksen was hulpdocent. „Niemand van hen is meer in leven.
Zijn jongere broer begon in die tijd op 22jarige leeftijd aan zijn ambtelijke loopbaan. In 1974 werd hij diaken in Krimpen aan den IJssel en in 1980 ouderling. De broederlijke band was inmiddels drievoudig: natuurlijk, geestelijk en ambtelijk. „Het is ook een groot voorrecht om je studie al met ambtelijke ervaring te kunnen beginnen."
Voor W.J. Karels volgde de theologische opleiding aan de Boezemsingel in de jaren 1992 tot 1996. Naast ds. De Gier gaven daar de predikanten A. Moerkerken, P. Honkoop, L. Blok en G.J. van Aalst les. „Met veel waardering denk ik terug aan de gedegen opleiding."
JK: „Het studieprogramma is nu in grote lijnen nog hetzelfde als tijdens mijn studietijd. Bij het vak ethiek zie je wel dat er duidelijk aandacht voor de actualiteit is. Er spelen momenteel onderwerpen die in de jaren zeventig nog niet aan de orde waren."
Ds. J. Karels is nu bij de school betrokken als lid van het Curatorium. Dat woord is wel ingeburgerd, maar blijkt voor sommigen toch wat moeilijk.
JK: „Een oude man begon eens over een preek die ik had gehouden. Leer je dat nu allemaal op het crematorium? zei hij. Ik heb het maar zo gelaten.
„Jij zou het direct verbeterd hebben, Wim", zegt de vrouw van ds. W.J. Karels. „Dat is het onderwijzersbloed. JK: „Jij bent ook wat voortvarender dan ik."
Afstand
Ds. J. Karels was al zeventien jaar predikant toen zijn broer student werd. JK: „Naar vermogen heb ik meegeleefd, ook bij andere familiegebeurtenissen. Het was echter lastig dat ik steeds verder weg kwam te zitten: eerst Werkendam, toen Beekbergen, toen Rijssen, en vooral vanuit Oudemirdum was de afstand groot. In Sommelsdijk zit ik nu weer veel dichter bij het ouderlijk huis. Pas gezondheid was begin februari heel min. Ik kon er nu drie keer per week naartoe, wat anders wel erg moeilijk zou zijn geweest."
Ook de drukte speelde een rol. „Vooral Rijssen-Zuid was groot: 3200 zielen. In acht jaar hebben mijn vrouw en ik er 670 kraambezoeken gedaan."
Hoogtepunt
Ds. J. Karels hoopt dit jaar een kwarteeuw predikant te zijn. „De eerste trouwdienst die ik in 1975 leidde, was die van mijn jongste broer, Rien."
Op 11 september 1996 bevestigde hij zijn broer Wim in diens eerste gemeente, Hardinxveld-Giessendam. „Het was een hoogtepunt in m'n bediening.
Junior mocht zijn oudere broer vervolgens op 9 juni 1999 in Middelharnis bevestigen. „'t Was ook de eerste keer dat ik zo'n dienst leidde."
Het verwijt klinkt soms dat er veel familierelaties onder de predikanten zijn. JK: „De Heere Jezus verkoos Zich twaalf discipelen, onder wie twee keer twee broers. Dat was dus 33 procent. Onder de 51 predikanten van de Gereformeerde Gemeenten kom ik nog lang niet aan 33 procent."
Bemoedigend
De gesprekken van de gebroeders gaan niet altijd over geestelijke en kerkelijke zaken.
JK: „Ik durf me niet met Henoch te vergelijken, maar het spreekt me wel aan wat er van hem geschreven staat. 'Henoch wandelde met God', maar er staat ook: 'Hij gewon zonen en dochteren'. Je moet het dus maar nuchter bezien. Er moet ook ruimte zijn voor andere onderwerpen. Een mens is ook niet altijd zo geestelijk gesteld."
De kerkelijke zorgen kunnen soms wel zwaar wegen.
WJK: „Psalm 93: 'De rivieren verheffen, o HEERE! de rivieren verheffen haar bruisen; de rivieren verheffen haar aanstoting. Doch de Heere in de hoogte is geweldiger dan het bruisen van grote wateren, dan de geweldige baren der zee'. Als je dat uit het oog verliest, zie je alleen maar: Díé geest komt op..., dát gaat niet goed..., dáár vloeit het door... Maar als iets van de trouw van de Verbondsgod in het oog mag komen, wordt alles anders."
JK: „Met nieuwjaarsmorgen ben ik bijzonder bemoedigd met de woorden "t Volk, in later eeuw geboren, zal Zijn macht en goedheid horen. De volgende dag werd dat bevestigd toen ik in de avonddienst sprak over Zondag 21: 'Dat de Zone Gods uit het ganse menselijk geslacht Zich een gemeente (...) vergadert'. Dan hoef ík het niet te doen, want dan kwam er niet één, maar de Heere vergadert Zich Zélf een volk."
WJK: „Juist ook in jonge gezinnen bemerk je weleens dat er enig beslag van Gods Woord ligt."
JK: „'k Hoorde onlangs van een oudere vrouw die tot ruimte is gekomen. Gods werk gaat door, óók in deze verwordende tijd."
Ds. J. Karels:
ouderling/scriba te Rotterdam-Centrum
predikant te:
Werkendam (1975)
Beekbergen (1979)
Rijssen-Zuiderkerk (1983)
Oudemirdum (1991)
Middelharnis (1999)
zesmaal moderamenlid Particuliere Synode
lid zendingsdeputaatschap (1980-1989)
lid deputaten De Saambinder (vanaf 1993; nu voorzitter)
lid Curatorium (vanaf 1995)
Ds. W.J. Karels:
diaken en ouderling te Krimpen a/d IJssel
predikant te Hardinxveld-Giessendam (1996)
lid sectie dovenzorg (vanaf 1996)
2 voorzitter scholenbond VGS (vanaf 1997)
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van woensdag 15 maart 2000
Terdege | 96 Pagina's