Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Johan Adam Wormser

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Johan Adam Wormser

Deurwaarder en theoloog

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Leer de natie haar doop verstaan en waarderen, en Kerk en Staat zijn gered. Door die stelling verwierf de Amsterdamse deurwaarder J. A. Wormser blijvende bekendheid. Da Costa riep eens in verwondering over hem uit: „Wat voortreffelijke kop, en wat karakter daarbij! Ware ik koning of minister, hij bleef geen half uur langer deurwaarder.

Groen van Prinsterer, boezemvriend van Wormser, zei eens over hem: „Een Christen, wiens vriendschap en voorlichting ik, als een der uitnemendsten voorregten die mij te beurt gevallen zijn, herdenk. Een man wiens invloed, door geschrift en wandel, ter handhaving van de christelijk-protestantschen volksgeest, èn onberekenbaar (…) èn onopgemerkt is geweest.
De man die hiermee door Groen is getypeerd, werd op 4 juni 1807 te Amsterdam geboren. Hij was er een van een tweeling, zijn broer kwam echter levenloos ter wereld. Zijn ouders behoorden tot de Evangelisch-Lutherse gemeente. Johan volgde de opleiding tot onderwijzer en kweekte aan de Stads-Armenschool te Amsterdam. Op negentienjarige leeftijd kwam hij op het kantoor van mr. F.A. van Hall. Daar had hij een bijzondere ontmoeting met een schoonmaakster, die hem attendeerde op Brakels bekende boek De Redelijke Godsdienst. Als er een rustig moment was, verdiepte hij zich ijverig in dit omvangrijke werk en dit bleef niet ongezegend.
In 1833 sloot Wormser zich aan bij de Hervormde gemeente. Dit zou maar van korte duur zijn, want hij wisselde nogal eens van kerkgenootschap. In het jaar van de Afscheiding trad hij in het huwelijk met Janke van der Ven. Het huwelijk werd gezegend met vijf kinderen: vier dochters en een zoon. Vijf jaar later werd Wormser deurwaarder aan de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam. Hier had hij een druk bestaan; op een gegeven moment moest hij zelfs leiding geven aan twee kantoren. Het vergde veel van zijn gezondheid, die toch al niet sterk was. Vanaf zijn vijfendertigste jaar werd Wormser gekweld door chronische reuma. De ziekte was soms zo hevig, dat hij zijn werkzaamheden moest verrichten vanaf zijn bed. Ook de vele artikelen die hij publiceerde voor De Nederlander, De Heraut en de Vereeniging Christelijke Vrienden schreef hij vanaf deze plaats.

Christelijk afgescheiden
In 1836 ging Wormser met zijn vrouw over naar de christelijk afgescheiden gemeente. Reden voor deze overgang was dat hij solidair met hen wilde zijn; hij wilde niet tot hun vervolgers gerekend worden. Ook voelde hij zich persoonlijk verbonden aan ds. H.P. Scholte, de predikant die vanaf het begin invloed had uitgeoefend op deze Amsterdamse gemeente. Al snel werd Wormser bevestigd in het ambt van ouderling, door ds. H. de Cock.
In 1840 deed ds. S. van Velzen zijn intrede in deze afgescheiden gemeente. Niet iedereen was gelukkig met zijn komst. Al snel deden zich problemen voor, die resulteerden in een ernstig conflict. Scholte speelde hierin een kwalijke rol. Hij beschuldigde de nieuwe predikant ervan dat deze „een geraamte van leerstellige waarheden zonder den levenden Christus, den levendmakenden Geest en het levende en werkzame geloof zou verkondigen. Dit alles leidde tot een onverkwikkelijke situatie, die bekend is geworden als de Amsterdamse twist.
Een aantal kerkenraadsleden, onder wie Wormser, werd geschorst. Hij schreef hierover aan zijn vriend Groen van Prinsterer: „De tweespalt in de Amsterdamsche gemeente sedert ontstaan, heeft mij zonder het te willen in veelzijdige gelegenheid gesteld, om onderscheidene mijner vroegere overdenkingen in praktijk te brengen. Ten gevolge van dier tweespalt hebben wij vereniging van geloovigen op de voorgrond gesteld; zoodat hier thans een kring van geloovigen bestaat, waarvan niet tot Afscheiding gehouden is. De Gereformeerden Belijdenisschriften liggen ten grondslag, maar voor het overige is ieder voor zich Hervormd of Afgescheiden genaamd.

Independentisch
Het streven van Wormser was om alle gereformeerd gezinden bijeen te brengen. Zijn standpunt was independentisch; hij wilde zich niet binden aan uitspraken van meerdere vergaderingen. Hij beriep zich daarvoor op John Owen, die ergens zegt dat hogere vergaderingen de kerk verderven. Eveneens keerde hij zich tegen elke kerkorde.
Wormser nam later ook het initiatief om een gereformeerd seminarie op te richten, waar afgescheidenen en hervormden opgeleid konden worden tot predikant. Vanaf 1840 tot 1861 stond hij buiten elk kerkverband. Vanaf 1852 kerkte hij weer regelmatig bij de hervormde gemeente. Zijn oudste drie kinderen hadden in deze kerk al belijdenis gedaan. In 1861 keerde hij definitief terug naar de Hervormde Kerk. De reden was dat de rechtzinnige ds. Hasebroek het beroep naar de hoofdstad had aangenomen.

Zegening
In de zomer van 1856 riep Wormser zijn elfjarige zoon, na kerktijd, bij zich op zijn kamer. Hij zei tot hem: „Kniel neder, mijn jongen; ik wil u als vader zegenen in de naam des Heeren. Hij legde toen de handen op het hoofd van de geknielde jongen en zegende hem als een aartsvader. Zes jaar later lag Wormser op zijn sterfbed. Enige dagen voor zijn heengaan riep hij zijn kinderen, om hen te zegenen. Eerst kwamen zijn beide oudste dochters. Daarop zijn zoon, als zijn derde kind, maar tot deze sprak hij: „U behoef ik niet meer te zegenen; dat heb ik in juli 1856 reeds gedaan. Hierna zegende hij zijn twee jongere dochters.
Vier dagen voor zijn dood verlangde hij dat al zijn kinderen in huis zouden blijven. „Want, zei hij, „ik zal eerdaags sterven en ik verlang dat al mijn kinderen daarbij tegenwoordig zijn. Zij zullen thans de gelegenheid hebben, die zich niet alle dagen voordoet, om goed te zien hoe een christen sterft. Al zijn kinderen zijn hier getuige van geweest en dat werd voor hen onvergetelijk. In de vroege morgen van de eerste november 1862 ontsliep hij in Christus, kalm en helder.
Wormser wilde niet in de kerk begraven worden, iets wat in die tijd nog gebruikelijk was. Hij vond het „onvoegzaam in het bedehuis te brengen wat men in zijn eigen huis niet houden kan. Ook mochten er geen toespraken op zijn graf uitgesproken worden „omdat die gewoonlijk op lofredenen neerkomen, en iemand die zooveel lof waarlijk verdiende, niet behoorde te sterven.

Groen van Prinsterer
Wormsers bijzondere vriend was Groen van Prinsterer, met wie hij intensief correspondeerde. Na Wormsers dood heeft Groen de briefwisseling laten publiceren. Hij noemde Wormser zijn geheimraad. Hun vriendschap dateerde vanaf 1842. Wormser had in het tijdschrift De Reformatie het een en ander gepubliceerd over het lager onderwijs. Toen Groen hier kennis van nam, zocht hij naar een persoonlijke kennismaking.
Wormser had al eerder kennis genomen van de publicaties van Groen. Op het kantoor van Van Hall had hij diens geschriften bestudeerd. Soms verspreidde hij ze in grote aantallen onder werknemers van een sigarenfabriek. Het was op zich bijzonder dat de gewone man soms meer begreep van Groens geschriften dan mensen uit hogere kringen. Wormser vertelde hoe een kantoorbediende met grote ingenomenheid sprak over Groens standaardwerk Ongeloof en Revolutie, terwijl een doctor in de medicijnen hem verklaarde er niets van begrepen te hebben.

Kinderdoop
De zoon van Wormser zei over zijn vader: „Mijn vader heeft aan mij gedaan wat de Kerk tegenover de natie eischte, hij leerde mij mijn doop verstaan en ik ben daardoor gered. In het maandelijkse periodiek De Vereeniging zette Wormser zijn gedachten over de kinderdoop uiteen. Later werden deze artikelen als boek uitgegeven, onder de titel: De Kinderdoop, beschouwd met betrekking tot het bijzondere, kerkelijke en maatschappelijke leven. Duizenden kinderen Gods hebben zich verkwikt en gesterkt gevoeld door zijn arbeid, schreef Wormsers zoon. Maar er waren uiteraard ook tegenstanders, die Wormser in een brief lieten weten dat hij ter wille van dit boek „waard was, dat een molensteen om zijn hals gedaan en hij in de diepte der zee geworpen werd.
Groen van Prinsterer schreef een voorwoord in het boek. Hij prees het aan als „gezond zielevoedsel en vaste spijs! Wie oppervlakkigheid begeert, legge ze terzij. Voor hem zijn ze te diep. Maar het is hier als in een goudmijn: hoe dieper men graaft, hoe meer de arbeid beloond wordt. Wormser zelf levert telkens het bewijs dat de diepte der waarheid in de hoogst mogelijke eenvoudigheid ligt, aldus Groen.

Gedoopte natie
Wat is er nu zo bijzonder aan dit geschrift? Wormser gaat ervan uit dat de doop, toen nog algemeen, een band vormt die alle Nederlanders verbindt. Men is hierop aanspreekbaar. Zoals de staat haar leden inschrijft in de burgerlijke stand, zo schrijft de kerk alle leden in haar doopboeken in. Ieder lid van de natie verenigt in zich een tweeërlei betrekking: die tot de staat en die tot de kerk. Daardoor is een volstrekte scheiding tussen kerk en staat volgens Wormser onmogelijk. Hij noemt dit anti-nationaal, „omdat Kerk en Staat in ieder lid van de natie op het nauwst vereenigd zijn.
Het gehele Nederlandse volk is een christennatie. Het is aan de Heere toegewijd, door de doop in de naam van de Vader, van de Zoon en van de Heiligen Geest. „Leer dan de natie haren doop verstaan en waarderen - en Kerk en Staat zijn gered!, zo houdt Wormser de lezers van zijn boek voor.
Bij alle onderlinge verschillen tussen de christelijke kerken is het bijzondere dat men elkaars doopsbediening erkent. Wormser vindt dit een feit van het hoogste belang. „De eenheid en katholiciteit van de anders zozeer verdeelde Christelijke Kerk is dus bewaard gebleven in de doop. Bij een overgang naar een andere kerkgemeenschap wordt geen nieuwe doopsbediening verlangd. Ten diepste erkent men hiermee dat ook andere kerken behoren tot de ene heilige, algemene christelijke kerk.

Zegel
De doop is voor de gedoopte een zegel van het genadeverbond, „hetwelk hem genade verpandt. Hoe komt het nu dat er maar zo weinigen zijn die hier troost uit putten? Voor wie is de doop werkelijk tot versterking van het geloof? Wormser merkt hierover op dat men te beperkt denkt over Gods genade en de verdiensten van de Heere Jezus. Men gaat te veel uit van de verkiezing, waardoor een zekere lijdelijkheid ontstaat. In plaats van uit te gaan van de beloften van het genadeverbond, wil men eerst weten verkoren te zijn. Vele gelovigen lopen jarenlang, soms tot op hoge ouderdom, in donkerheid. Wormser wijst hen op de Dordtse vaderen, die van de troost van de verkiezing spreken en ons een milde en ruime voorstelling van het genadeverbond hebben nagelaten.
Hij maakt een vergelijking met het manna in de woestijn, het hemelse brood dat voor ieder onmisbaar was. Dat was in ruime mate voorhanden, men behoefde het niet te zoeken. Zo wil de Heere ook nu met al zijn genade „in zijne kerk even ruim en even overvloedig voorhanden zijn als het manna dat was in de woestijn. Als iemand omkomt, is dit niet uit gebrek aan het ware brood, maar omdat men Christus niet geloofde. Een hongerige en dorstende ziel moet gelovig gebruik maken van de meest eenvoudige en meest algemene christelijke waarheden, die haar van alle zijden omringen... De gedoopte wordt met Gods genade overgoten.

Objectief
De leer van de doop, zoals verwoord in het klassieke doopsformulier, moet objectief opgevat worden. Wormser is hier erg stellig in. Wij worden gedoopt op grond van het genadeverbond. De doop verzegelt nooit iets wat de mens in zichzelf bezit, maar altijd hetgeen hij in God heeft. Het geloof bestaat niet in een zien op zichzelf, het ziet alleen op het voorwerp van het geloof; dat is vast en onwrikbaar. Als de doop onderwerpelijke genade zou verzegelen, zou men moeten wachten totdat onderwerpelijke genade onfeilbaar zichtbaar is. Als men zich op grond van onderwerpelijke genade laat dopen, ontvangt men geen zegel van God, maar verzegelt men zichzelf.
Dr. R.B. Evenhuis noemt in zijn bekende werk Ook dat was Amsterdam het boek van Wormser over de kinderdoop een van de belangrijkste theologische geschriften van de vorige eeuw. In 1903 verscheen al een vijfde druk. Misschien is in onze tijd een zesde druk te overwegen. Of zou dat weer een nieuw schibboleth opleveren?

Dit artikel werd u aangeboden door: Terdege

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 24 oktober 2001

Terdege | 104 Pagina's

Johan Adam Wormser

Bekijk de hele uitgave van woensdag 24 oktober 2001

Terdege | 104 Pagina's