Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Heimwee naar het bevindelijke nest

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Heimwee naar het bevindelijke nest

Prof. Dr. W. Verboom:„Ik zie mn moeder nòg danken voor een beschuitje`

11 minuten leestijd

Uit wijde omtrek kwamen kerkgangers naar de evangelisatie van Kollum, een bevindelijke hervormde enclave in het Friese land. Voor de elf kinderen van voorganger Jacob Verboom mat de sabbatsreis slechts enkele stappen. Van de pastorie stapten ze zo de kerk in. Dierbare herinneringen aan gezin en gemeente brachten prof. dr. W. Verboom, hoogleraar in de geschiedenis van het gereformeerde protestantisme, tot het schrijven van Het bevindelijke nest. „Het ouderlijk huis en het Vaderhuis lagen dicht bij elkaar.

Het manuscript lag al jaren in de kast. Tijdens het vastleggen van herinneringen aan het gezin en het geestelijk klimaat waarin hij opgroeide, speelde dr. W. Verboom geen moment met de gedachte ooit tot uitgave over te gaan. „In je leven stel je jezelf weleens de vraag: Waar kom ik vandaan? Waarom ben ik zoals ik ben, geestelijk, godsdienstig, geloofsmatig? Die vragen horen denk ik bij de middelbare leeftijd.
Als ik over mn wortels nadenk, heb ik daar positieve gevoelens bij. Dat wat ik heb meegekregen van mijn ouders, vind ik heel kostbaar. Daarom ben ik erover gaan schrijven, puur voor mezelf. Het had tegelijk iets van een zoektocht. Mijn eigen moeder heb ik nooit gekend. Ze is in 1942 overleden, toen ik nog maar één jaar was. Mijn vader is hertrouwd met een zuster van mijn moeder. Ik was de achtste uit het eerste huwelijk, uit het tweede huwelijk zijn nog drie kinderen geboren.
Mijn tweede moeder heeft zich helemaal voor het gezin gegeven, maar toen ze stierf, kwam bij mij toch de vraag naar mijn eigen moeder op. Wat was dat voor een vrouw? Hoe leefde die? Als je je daarin gaat verdiepen, komen vanzelf ook herinneringen aan je jeugd naar boven. Mijn diepste motivatie om erover te schrijven, is het feit dat de Heere God de opvoeding van mijn ouders heeft willen gebruiken om mij te leren leven van Zijn genade in Jezus Christus.

Kostbaarheden
Het idee om het zeer persoonlijke geschrift uit te geven, kwam van anderen. „Op een gegeven moment las ik een stukje aan mn vrouw voor. Dat sprak haar aan. Dan laat je het eens aan de kinderen lezen. Op bepaalde punten hadden ze hun vragen, maar in het algemeen reageerden ze heel positief. Dat gold ook voor anderen die ik het liet lezen.
Met publiceren had ik aanvankelijk nogal wat moeite. Je maakt jezelf kwetsbaar. Uiteindelijk heb ik besloten het toch te doen. Er wordt zo vaak anders over deze bevindelijke kringen gesproken en geschreven. Hoe komt het dat allerlei mensen die een soortgelijke opvoeding hebben gehad, niet alleen zijn afgehaakt, maar ook heel negatief, zelfs verwijtend oordelen? Ik zou het fijn vinden wanneer mensen als Maarten t Hart mijn boekje eens zouden lezen. Om te constateren: Zo kan het dus ook.
Ik heb het daarnaast uitgegeven met het oog op de jongeren. Het is goed om de kostbaarheden die je zelf in de lijn van de traditie hebt ontvangen, door te geven aan een nieuwe generatie. Elke opvoeding heeft zn zwakke kanten, maar als ik terugkijk, zie ik vooral de sterke kanten. Met name als het gaat om de godsdienstige beleving, het dicht bij de Heere leven. In alles, van klein tot groot, stond Hij centraal. Dat was het uitgangspunt. Het werd niet benoemd, het was vanzelfsprekend. Ik zie mn moeder nòg danken voor een beschuitje. In alle dingen, stoffelijk en geestelijk, werd de hand van de Heere opgemerkt. Het besef van afhankelijkheid werd versterkt door de financiële situatie. In materieel opzicht was het geen vetpot. De maatschappelijke en culturele omstandigheden waren totaal anders dan in onze tijd. Ik geloof niet dat de typische vroomheidsbeleving van mijn ouders voorbij is, maar wel de stilering ervan. Dat geeft iets van heimwee. Het klimaat waarin ik opgroeide, had een sterke eeuwigheidsdimensie. Het ouderlijk huis en het Vaderhuis lagen dicht bij elkaar.

Bekommerd
Centrum van het gezinsleven was het Woord van God. „Daar werd heel veel uit gelezen. Wanneer je opstond, na de maaltijden, voor het naar bed gaan. En dan maar niet een perikoop, maar een compleet hoofdstuk.
In de visie op de mens stond de bekering centraal. Je bent in zonde ontvangen en geboren, en daarom aan allerhande ellendigheid, ja aan de verdoemenis zelf onderworpen. Die diepe waarheid stempelde de opvoeding. Je moest bekeerd worden. Maar daar bleef het niet bij. Het móet niet alleen, de Heere dóet het ook. Hij kan en wil en zal... Ik heb nooit het gevoel gehad: Voor mij is het niet weggelegd. Wel eens in een flits, maar dat was niet de doorgaande lijn. De doorgaande lijn was: Wie er de Heere ootmoedig om vraagt, zal van Hem Zijn wegen leren. Dergelijke psalmverzen speelden bij ons thuis een grote rol. Er zat een bemoedigende lading in. De Heere zal je niet laten staan, al werkt Hij op Zijn tijd en Zijn wijze. Dat was geen verstandelijke beredenering, maar een doorleefde overtuiging. Die kwam tot uiting in de wijze waarop mijn vader bad, waarop we de psalmen zongen, waarop over deze dingen werd gesproken. Heel open. Mijn vader nodigde ons altijd uit om maar eerlijk te zeggen hoe het van binnen was.
Ik moet wel zeggen dat dit míjn beleving van het gezinsklimaat was. Niet elk gezinslid heeft het zo beleefd. Dat heeft ook te maken met je karakter en de plaats in de rij van kinderen. Zelf heb ik in de godsdienstige sfeer altijd een zekere blijmoedigheid ervaren, al was er in dit opzicht een verschil tussen mijn vader en mijn moeder. Mijn moeder was bekommerd, en worstelde met de vraag of ze wel bekeerd was. Als kinderen waren we er heilig van overtuigd dat zij er zou komen.

Gereformeerden
Vader Verboom, afkomstig uit de hervormde gemeente van Ouderkerk a/d IJssel, diende als godsdienstonderwijzer de hervormd-gereformeerde evangelisatie van Kollum. In de praktijk fungeerde hij als predikant. Alleen het bedienen van de sacramenten was hem niet toegestaan. Het gezin woonde in de pastorie naast het gebouw van de evangelisatie. „Je leven was volledig verbonden met de gemeenschap die daar samenkwam. Men noemde ons de Verbomianen. In de tijd waarover ik nu spreek, zat het gebouw vaak helemaal vol. Door zijn prediking straalde mijn vader iets uit, wat mensen aantrok.
Hoewel de evangelisatie was opgericht als tegenhanger van de vrijzinnigheid, lag daar in de dagelijkse praktijk niet het front. Dat werd gevormd door de gereformeerden. „Die kwam je op school tegen. In alle maatschappelijke verbanden vormden ze één blok. Je had in Kollum een zeer grote Gereformeerde kerk, met een sterk kuyperiaanse inslag. Mijn vader waarschuwde ons daar ernstig voor. Die mensen denken dat het zomaar gaat. Je bent gedoopt en dan zit het wel goed, maar zo is het niet. Je moet een nieuw hart ontvangen, de genade moet toegepast worden.
Die gereformeerden van toen hadden, dat moet eerlijk gezegd worden, een behoorlijk triomfalistische instelling. Ze hadden de màcht. Dat voelde je ook. In het schoolbestuur zat één man uit de evangelisatie, maar die kon in zn eentje weinig beginnen. We zaten gewoon in een tang. Ik betrap me er soms nòg op dat dit soort herinneringen tot vandaag toe een bepaalde positiekeuze inkleuren.

Boeteprofeet
Ondanks zijn scherpe woorden over de theologie van de gereformeerden, sprak vader Verboom met respect over hun voorgangers. „Ze waren ondanks alles ambtsdrager, bedienaar van het goddelijk Woord, dienstknechten des Heeren. Die hoorde je hoog te houden.
Tegelijk liet de voorganger van de hervormde evangelisatie zich niet afschrikken door het gereformeerde volk. „Op een gegeven moment werd een nieuwe ambachtschool geopend. Mijn vader mocht ook een toespraak houden. Ik hoor hem nog zn tekst lezen. Zie hoedanige gebouwen, er zal niet één steen op de andere overgelaten worden. Je zag de mensen denken: Daar heb je hem weer, deze profeteert ons nooit iets goeds. Hoewel ik het met mn vader eens was, vond ik het wel wat eng. Iedereen blij, groot vlagvertoon, en daar komt die boeteprofeet in zijn zwarte kleren, die verkondigt dat geen steen op de andere zal blijven staan. Dat kwam natuurlijk in de krant.
Met de hervormde predikanten van Driesum en Wouterswoude had hij een goed contact. Dat waren ook gereformeerde-bondsplaatsen. In de Friese Wouden had je verder een aantal christelijke gereformeerde kerken waaraan hij zich verbonden voelde. Daarnaast kende die omgeving bevindelijke groepen die doordeweeks in een zaaltje dienst hielden. Die mensen kwamen ook wel bij ons. Wat dat betreft verkeerde mijn vader in een zeker spanningsveld tussen het objectieve kerkelijke denken, dat hij van huis uit had meegekregen, en het sterk subjectieve groepsdenken. Als evangelisatie zit je toch al een beetje tussen beide polen.

Verbond
Bij een aantal bezoekers van de pastorie bespeurde de jonge Wim Verboom een hang naar het bijzondere. „Daarvan heb ik uitwassen gezien die me beducht hebben gemaakt voor het scheiden van Woord en Geest. In mijn geestelijke en theologische ontwikkeling ben ik wat andere accenten gaan leggen. De waarde van het verbond is voor mij een grote rol gaan spelen. In het bevindelijke klimaat waarin ik ben opgegroeid, lag alle nadruk op de wedergeboorte. Het verbond was er wel, maar te weinig expliciet. Ik heb veel meer oog gekregen voor de betekenis van de kinderdoop, dat wat de Heere belooft. Bevindelijk lag dat wel opgesloten in het geestelijk klimaat van mijn jeugd, maar ik ben het meer als een centraal punt gaan zien, zij het niet in kuyperiaanse zin. Het kuyperianisme heb ik nooit zien zitten. Ik voel me meer thuis bij Kohlbrugge. Die heeft in zijn doorleefde spreken over het geloof tegelijk de objectiviteit van het heil, de heilsfeiten benadrukt.
Voor de hervormd-gereformeerde hoogleraar betekent dit niet dat hij is vervreemd van het klimaat waarin hij opgroeide. „Door mijn studie en mijn werkkring ben ik in een veel bredere wereld terechtgekomen. Dat relativeert bepaalde zaken die in mijn jeugd sterk werden benadrukt, maar de affiniteit met dat wat ik van mijn ouders heb meegekregen, is nooit verdwenen. Mijn tweede moeder zat altijd onder mijn gehoor. Ik heb nooit het gevoel gehad dat we geestelijk ver bij elkaar vandaan zaten, integendeel. Wel zal ze soms gedacht hebben: Van mij mag het wat bevindelijker. Misschien niet ten onrechte. De laatste jaren heb ik weer meer oog voor het legitieme van het bevindelijke gekregen. Het benadrukken van het verbond kan ook een zekere eenzijdigheid geven. Er is een gezonde bevindelijkheid, waarom zouden we die niet toelaten? Op de preekstoel vertel ik nu soms, zij het gedoseerd, wie de Heere voor míj wil zijn.

Gloriedag
In 1970 overleed voorganger Jacob Verboom. De intrede van zoon Wim in diens eerste gemeente, Benschop, maakte hij nog bewust mee. „Het was voor hem een gloriedag. In de kerk heeft hij nog een toespraakje gehouden. Hij heeft me ook nooit geremd in mijn studie. Soms had ik zelfs de indruk dat hij de zaken die ik naar voren bracht, zelf ook wel een grotere plaats had willen geven, maar door zijn levensgang is het daar nooit van gekomen. Als ik met mijn vader over het verbond sprak, proefde ik bij hem een zeker heimwee naar de kerkelijke setting waarin hij zelf was opgegroeid.
In veel opzichten beschouwt de Leidse hoogleraar zijn vader nog steeds als een identificatiefiguur. „Hij was authentiek. Ik zal nooit vergeten dat ik hem een keer huilend aantrof. Toen ik vroeg wat er was, antwoordde hij: God is zó goed, jongen. Dat is toch pràchtig. Dat de Heere zich nou over míj ontfermt, dat kon hij niet klein krijgen.
Verboom ervaart het dan ook als een compliment wanneer hij te horen krijgt dat hij op zijn vader lijkt. „We hebben nogal wat gemeen. In de eerste plaats ons uiterlijk. In de tweede plaats gevoel voor humor. Mijn vader kon onbedaarlijk lachen, dat heb ik ook. In de derde plaats de verbondenheid met jongeren. Het vierde wat ik met hem deel, is liefde voor de kerk en hoogachting voor het ambt, ondanks
alle gebrokenheid en verdeeldheid. Hij bad niet alleen voor de evangelisatie, maar ook voor de vrijzinnige gemeente. Met meerdere vrijzinnige dominees kon hij heel goed opschieten. Het laatste wat ik met mijn vader gemeen heb, is mijn werk. Hij was godsdienstonderwijzer, ik ben het nu ook. Alleen op een wat ander vlak. Ik mag de godsdienst onderwijzen aan theologische studenten. Als hij dat nog had geweten, zou hij het zeker mooi gevonden hebben. Zonder me omhoog te steken. Ik denk dat hij gezegd zou hebben, wat hij vroeger zei als ik met een goed rapport thuis kwam: Mooi jongen, God de eer.

Volgende keer: Prof. J. Verrips, van bonder tot humanist.

Dit artikel werd u aangeboden door: Terdege

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 27 maart 2002

Terdege | 108 Pagina's

Heimwee naar het bevindelijke nest

Bekijk de hele uitgave van woensdag 27 maart 2002

Terdege | 108 Pagina's