Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De adel in het verzet

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De adel in het verzet

Mr. Pierre-Louis baron d' Aulnis de Bourouill: „De meesten onder ons hadden een duidelijk inzicht in het grote gevaar van Adolf Hitler"

15 minuten leestijd

Jonkheer Lodewijk Hendrik Nicolaas (Louis) Bosch ridder van Rosenthal wordt door zijn biograaf prof. dr. G. van Roon de stuurman van het verzet genoemd. Jonkheer Piet Six stond aan het hoofd van de OD. Jonkheer Jan Jacob Gerard Beelaerts van Blokland was stafmajoor van de Prinse Irene Brigade. De reden van het opvallende aandeel van de adel in het verzet is volgens Beelaerts simpel. „Het was gewoon een kwestie van kwaliteit.

Na een arbeidzaam leven betrok mr. Pierre-Louis baron dAulnis de Bourouill (83), drager van de Militaire Willemsorde, een appartement aan de Haagse Jan Muschlaan. Nabij het lommerrijke park Clingendael, op een steenworp afstand van het appartement van oud-spion Jos Mulder, de enige vrouwelijke drager van de fameuze onderscheiding.
Vier jaar geleden legde dAulnis zijn herinneringen aan de oorlogsjaren vast in een familiedocument. Andere verzetsveteranen uit adellijke kring brachten hun oorlogsdaden onder de aandacht van een breder publiek. Aan sommigen, onder wie jonkheer Lodewijk Hendrik Nicolaas Bosch ridder van Rosenthal en jonkheer Jan Jacob Gerard Beelaerts van Blokland, werden kloeke biografieën gewijd.
Naar de betrokkenheid van de adel bij het verzet werd nimmer systematisch onderzoek verricht. Wel valt volgens dAulnis met cijfers te staven dat het aandeel van deze groep opvallend hoog was. „Ik heb eens nagegaan hoeveel adellijke personen een dapperheidsonderscheiding hebben gekregen. Dat is één op de honderd, terwijl de adel in die tijd ongeveer een promille van de bevolking uitmaakte.

Hugenoot
Voorvader Pierre dAulnis de Bourouill, een hugenoot, kwam in 1685 naar de Nederlanden. De militaire traditie van het geslacht werd in het nieuwe vaderland voortgezet. „Pierre was kapitein in Franse dienst, zijn zoon Pierre-Louis diende een Nederlands regiment in de Spaanse Successie Oorlog. In 1822 werd de familie officieel in de adeldom verheven. „In Frankrijk behoorden we tot de noblesse sans titre. Zeg maar mensen die op een havezate zitten, in leen voor eeuwig, net als de jonkheren hier.
In het verleden werd de adel zeker niet gekenmerkt door een sterke Oranjegezindheid. „In de republiek der Nederlanden zoekt het huis van Oranje altijd zijn steun bij het gewone volk, doceert de Haagse baron. „De regenten had Oranje tegenover zich. En de adel zit vlakbij de regenten, vanwege huwelijken tussen leden van beide kringen.
In een voordracht voor een Haagse Rotaryclub gaf dAulnis aan welke factoren de inzet van adellijke personen in het verzet wel verklaren. „In de eerste plaats waren we van oudsher vaak militair. In die hoedanigheid hadden we wel een grote trouw aan het koningshuis. Als officier legden we de eed op de Majesteit af. In de tweede plaats waren we dikwijls ambtenaar: burgemeester, commissaris der Koningin, noem maar op. En we waren goed opgeleid. De meesten onder ons hadden een duidelijk inzicht in het grote gevaar van Adolf Hitler voor ons land.

Ondergrondse organisaties
Net als zijn vader begon dAulnis zijn loopbaan als reserveofficier. Na afronding van zijn militaire opleiding, in 1938, ging de jonge baron in Leiden rechten studeren, waar hij zich aansloot bij het Leids Studenten Corps. Het onbezorgde leven was van korte duur. In maart 39 werd hij alweer onder de wapenen geroepen en tot commandant van een peloton luchtafweermitrailleurs gebombardeerd. „Tijdens de oorlogsdagen heb ik in Wassenaar met mijn batterij tien Duitse vliegtuigen afgeschoten. De adrenaline zat me tot de neus.
In juni 1940 keerde dAulnis, inmiddels gedemobiliseerd, terug naar Leiden. Gefrustreerd en verward. „Als je zo actief aan de strijd hebt deelgenomen, zit je nog in de galop van die oorlog. Zijn vriend en studiegenoot Carel de Vos van Steenwijk was in de oorlogsdagen omgekomen. Het versterkte de weerzin van de adellijke rechtenstudent tegen de bezetter. Toen hij de mogelijkheid kreeg zich te verzetten, greep hij die kans dan ook met beide handen aan. „Al in de zomer van 1940 vormden ambtenaren, officieren, gedemobiliseerde militairen en studenten kernen van verzet. Onder hen was Carel baron van Lynden, destijds directeur van de Rijksgebouwendienst, de vader van mijn vriend en clubgenoot Frank van Lynden. De algemene gedachte was dat de Engelsen ons vrij snel zouden bevrijden. Dat vroeg om de vorming van ondergrondse organisaties, die de terugkeer van de Engelsen zouden bevorderen. Van Lynden onderhield nauwe contacten met de Amsterdamse ingenieur De Tourton Bruins, die bezig was met de opbouw van het Legioen Oud Frontstrijders.

Amateuristisch
De vooraanstaande baron vroeg dAulnis koerier te worden, voor het uitwisselen van informatie tussen Den Haag en Amsterdam. „Eenmaal in dat werk ontdekte ik dat het in het verzet erg amateuristisch toeging. In maart 1941 werden de achttien Schiedamse geuzen gefusilleerd, en vond ik het allemaal te dol worden. Die doden waren goed om de bevolking wakker te schudden, maar voor de bevrijding van Nederland hadden de sabotagedaden weinig nut.
Om zelf een zinniger aandeel aan het verzet te kunnen leveren, besloot de jonge baron in maart 1941 naar Engeland uit te wijken. Met het doel een opleiding tot spion te volgen, om vervolgens terug te keren naar het vaderland en daar als instructeur het verzet te professionaliseren. Na een avontuurlijke reis door Frankrijk, detentie in een Spaanse gevangenis en in concentratiekamp Miranda de Ebro en een verblijf van enkele maanden in Madrid, wist hij via Gibraltar over te steken naar Engeland, waar hij in januari 42 aankwam. „Ik ben onmiddellijk naar Erik Hazelhoff Roelfzema gegaan, ook een Leidenaar. Die heeft me geïntroduceerd bij de inlichtingendienst waar hij toen al voor werkte.
In organisatorisch opzicht trof dAulnis een situatie aan die zeker niet duidelijker was dan die van het verzet in Nederland. De continue strijd om persoonlijke belangen in het Nederlandse kamp en structureel gebrek aan overleg resulteerden in een minimale besluitvaardigheid. Het zou tot 1943 duren eer hij de mogelijkheid kreeg zijn ideaal te verwezenlijken.

Watervliegtuig
Beroepsofficier jonkheer Jan Jacob Gerard Beelaerts van Blokland (92) arriveerde al in mei 1941 in Londen. Als commandant bij de opleiding van reserveofficieren voor de cavalerie had hij tijdens de oorlogsdagen weinig uit kunnen richten. „Toen mijn oom, vice-president van de Raad van State, mij vroeg wat ik van ons leger dacht, heb ik geantwoord: Bij het eerste schot valt het uit elkaar. Als je zag wat voor rommeltje het was, is het een wonder dat we het nog vijf dagen hebben volgehouden.
Na de capitulatie belandde Beelaerts bij de Opbouwdienst. Hij hield zich voornamelijk bezig met het onderzoeken van de mogelijkheden om naar Engeland te ontsnappen. „Het is een vreemde situatie, zon bezetting. Daar moet je aan wennen. De moffen waren onmogelijk. Barmhartigheid kenden ze niet, met het hele rechtssysteem was het afgelopen. Op een gegeven moment gingen ze zelfs gijzelaars fusilleren. Dat is nogal kwalijk. Je ging jezelf de vraag stellen wat je daar praktisch tegen kon doen, maar de mogelijkheden waren hier beperkt.
Via de tuinman van jonkheer W. Roëll kwam de strijdlustige officier in contact met de Amsterdamse verzetsman Lenglet de Neve. „Die had met anderen het plan opgevat op Schiphol een Duitse Junker te stelen en daarmee naar Engeland over te steken. Het was een heel gedoe. Ik zat al bij meneer Lenglet in huis, maar omdat we geen geschikte vliegenier konden vinden, ging het plan niet door. Gelukkig zag ik tijdens een fietstochtje een tweemotorig watervliegtuig in de Minervahaven liggen. Inmiddels hadden we contact met een jachtvlieger, die zelf ook weg wilde. In de nacht van 5 op 6 mei hebben we het toestel gegapt en zijn we naar Engeland gevlogen. Omdat mn kompas niet deugde, kwamen we niet bij het strand uit, maar bij de rotskust, waardoor we gedwongen waren op zee te landen. Wonder boven wonder liep het goed af. Als de Allerhoogste het wil, lukt alles. Zo simpel is dat.

Pietlut
Over de entree in Londen had Beelaerts niet te klagen. Hij was in Nederland al bevriend met prins Bernhard. De prins adviseerde de kersverse Engelandvaarder bij de luchtmacht te gaan. „Ik voelde daar niet voor en heb gezegd: Hoogheid, ik wou eens gaan kijken of het Nederlandse leger nog dezelfde fouten maakt als voor 1940.
Dat kan ik je niet aanraden, zei de prins. Waarop ik heb geantwoord: Nou Hoogheid, als het zo slecht met ons leger is gesteld, moet ik er zeker heen. Dat is ook gebeurd.
In de maanden die volgden, ontdekte de Gelderse jonkheer dat prins Bernhard hem niet voor niets had gewaarschuwd. De Koninklijke Nederlandse Brigade Prinses Irene was een ongeoefend en ongecoördineerd samenraapsel van volk uit alle windstreken. Het pantserwageneskadron van de Marechaussee, dat Beelaerts tot een goed functionerend onderdeel wist te maken, werd na verloop van tijd opgeheven. „Vooral de jonge officieren, die net door de Engelsen waren opgeleid, vonden de brigade een reuzezooi. Waar ze groot gelijk in hadden. De leiding leek nergens op. Ze vonden mij maar een lastige figuur, dat was de belangrijkste reden voor het departement in Londen om mijn afdeling op te heffen.
Bij het naderen van de invasie was het geduld van de gevechtsgroepcommandanten ten einde. In oktober 1943 zegden ze het vertrouwen in de brigadeleiding op. Alleen brigadecommandant luitenant-kolonel A.C. de Ruijter van Steveninck bleef aan. Zijn plaatsvervanger, de stafmajoor en de stafkapitein ruimden het veld. Beelaerts promoveerde tot Brigade Major en begon de brigade deugdelijk te trainen. „Ik heb gezegd: Kolonel, er zijn ook nog militairen, het is oorlog. Hij heeft het bevel toen aan mij overgedragen. Zijn eigen famille zei: Oom had nooit enig initiatief. Het was een ontzettende pietlut. Verder een hele aardige man, maar domweg niet geschikt voor zijn taak. Hij was jurist, geen militair.

Geen organieke band
Pierre dAulnis, die meer dan eens het gevoel had nimmer de gelegenheid te krijgen om wat voor het geprangde vaderland te doen, zag in juni 43 zijn wens eindelijk in vervulling gaan. Als agent van het Bureau Inlichtingen werd hij geparachuteerd nabij Staphorst. „In die omgeving woonde Reint baron De Vos van Steenwijk, commissaris van de Koningin in Drenthe, vader van mijn gesneuvelde studiegenoot Carel de Vos van Steenwijk. Ik dacht: Die man helpt mij vast. Dat deed hij ook. Meneer en mevrouw hebben mij aanstonds opgenomen en de benodigde hulp gegeven.
De samenwerking tussen mensen van adel in het verzet kan volgens dAulnis niet worden vergeleken met de samenwerking tussen gereformeerden of communisten. „Van een organieke band is in de adel geen sprake. Er bestaan wel adellijke orden en ridderschappen, maar lang niet alle leden van de adel zijn daarbij aangesloten. Wel waren er veel verbindingslijnen tussen families, zeker vroeger, toen meestal binnen de adel werd gehuwd. Als je met een ander uit de kring in gesprek kwam, had je algauw een tante gemeen.
Raakte je betrokken bij het verzet, dan was het logisch dat je je medewerkers zocht onder bekenden. Aangezien ik tot de adel behoorde, had ik daar de nodige aanknopingspunten. Maar ik behoorde ook tot de padvinderij, de Leidse studenten en de hockeywereld. Op allerlei plaatsen kon ik mn assistenten zoeken. Zeker in oorlogstijd is het ontzettend belangrijk dat je de achtergrond van mensen kent. Maatschappelijke positie of religieuze overtuiging waren daarbij niet van belang. Wat dat betreft hebben de oorlogsjaren ontzettend nivellerend gewerkt. Binnen het verzet speelden rangen en standen geen enkele rol. Je doen en laten was bepalend.

Goede kant
Een voordeel binnen de adel was volgens Beelaerts van Blokland, dat exact bekend was welke families te vertrouwen waren. „Die adellijke familles zagen elkaar vrij veel. In Gelderland gaven ze elk jaar een diner, op een van de buitenplaatsen. Wij woonden in De Hemelse Berg. Toen rond 1860 de Rijnspoorweg werd aangelegd, hebben belangrijke familles uit Holland in Gelderland buitenplaatsen gesticht. Zo hebben de Kneppelhouten uit Leiden, de famille waarin mijn grootmoeder werd geboren, De Hemelse Berg gekocht. Het ouwe ding dat er stond, hebben ze tegen de grond gegooid, waarna een nieuw ding is neergezet.
Door de contacten die er waren, wist je dat vier figuren binnen de adel niet deugden. Het waren geen verraaiers, maar ze stonden niet aan de goede kant. De rest wel, al deden de meesten niet actief mee aan het verzet. Anderen waren er zijdelings bij betrokken.
Dat neemt niet weg dat het de edelman uit Oosterbeek al vroeg opviel dat veel sleutelposities in het verzet werden ingenomen door mannen van adel. Ook in Engeland ontmoette hij veel jonkheren en baronnen. Net als dAulnis ontkent de voormalige Brigade Major van de Prinses Irene Brigade dat dit fenomeen een gevolg was van het feit dat de adel een subcultuur binnen de samenleving vormde. „De Nederlandse adel is nooit een afgescheien groep geweest. Het was gewoon een kwestie van kwaliteit. Om bij mezelf te blijven, er is ook een Beelaerts uitgeweken in de tijd van Napoleon. Die vertrok naar de Kaap, waar hij rondreizend rechter is geweest. Na de val van Napoleon kwam hij totaal verarmd terug, maar hij is wel minister geworden. Ik ben niet de eerste in de familie die het niet uithield onder een vreemde overheerser.

Weerbureaus
Bij het opvatten van zijn taak op vaderlandse bodem ontdekte dAulnis dat het verzet inmiddels belangrijk was geprofessionaliseerd. „Er waren goede inlichtingengroepen gekomen. De informatie werd overgebracht door Engelandvaarders. Daarnaast was er een verbinding via Zweden, door middel van coasters die op Scandinavië voeren, maar van een continu contact met Engeland was nog geen sprake.
De opdracht die de baron had meegekregen, vloeide direct voort uit het verzetswerk van enkele Delftse studenten. Die lieten weten in staat te zijn weerbureaus op te zetten. „Daar sprongen de Engelsen meteen op in. Het was voor hen geweldig belangrijk om informatie over de weersgesteldheid boven het Kanaal en het continent te hebben, vanwege hun vluchten op Duitsland.
DAulnis werd gevraagd het installeren van de weerbureaus met bijbehorende zenders te begeleiden. „Aanvankelijk was ik de enige van de groep die verbinding met Engeland had. Ik moest er dus voor zorgen dat de zenders, het geld en de bewapening op de juiste plek werden gedropt. Die dropping, waarbij ook twee nieuwe agenten zijn afgeworpen, hebben we in de Wieringermeer gedaan. Vervolgens zijn drie weerbureaus geïnstalleerd, in Groningen, Maastricht en Utrecht. Elke dag om drie uur stuurden we de weerkundige waarnemingen door naar Londen.

Militaire Willemsorde
In de laatste fase van de oorlog werkte dAulnis mee aan het verder ontwikkelen van de inlichtingendiensten. „Zo nodig bracht ik verschillende groepen met elkaar in contact. Verder hield ik me bezig met het onderhouden en versterken van de verbindingen met Engeland. Voor zon zestien verschillende zenders zocht ik marconisten en managers.
Beelaerts van Blokland zette als brigademajoor van de Prinses Irene Brigade op 10 augustus 1944, bij Arromanches in Normandië, voet aan wal op het continent. Door zijn tussenkomst werd voorkomen dat de brigade met het Canadese leger Le Havre ging belegeren. „Er had een snelle opmars richting Nederland plaats. Ik heb tegen de brigadecommandant gezegd: Ga maar terug naar Montgomery, wij willen mee. Dat verzoek is gehonoreerd, maar de brigade werd tegen mijn zin wel in de achterste gelederen geplaatst. Wij mochten Apeldoorn gaan bezetten, met het koninklijk paleis. Dat vonden we ook wel aardig. De hele tocht werd een beetje als een feestmars voorgesteld. De moffen waren toch verslagen.

Slag om Arnhem
De oud-kolonel, drager van een serie onderscheidingen waaronder het Bronzen Kruis, is ervan overtuigd dat de Prinses Irene Brigade het verlies van de slag om Arnhem had kunnen voorkomen. „We kregen belangrijke berichten waarmee ik naar het hoofd inlichtingen van het 30e korps ging, waaraan we waren toegevoegd. In Kesteren wilde een peloton zich overgeven, maar die man vond dat veel te ver uit de flank. Het fort St. Andries, bij de samenvloeiing van Maas en Waal, was door binnenlandse strijdkrachten bezet. Mijn dringend verzoek aan onze brigadecommandant er een groep van ons naartoe te zenden, werd afgewezen. Omdat het fort verloren ging, moest s Hertogenbosch worden aangevallen, terwijl de stad ons anders in de schoot was gevallen. Het zit me nog altijd dwars dat ik niet harder heb geprotesteerd. De leiding ging uit van de gedachte: Wij staan ter beschikking en wachten af. Dat is niet de houding die je in zon situatie moet hebben.
Ook voor de familie in Oosterbeek werd Market Garden een drama. „Mn ouders woonden met mn broer en twee zusters nog op De Hemelse Berg. Bij de slag om Arnhem is het huis totaal vernield. Mn vader, die gewond was geraakt aan zijn been, is met mijn broer nog enige tijd in de kelder blijven wonen, maar de Duitsers namen er op een gegeven moment geen genoegen mee dat die jonkheer in dat onderhuis zat.

Interessant
Pierre-Louis baron dAulnis de Bourouill, die in maart 44 in het huwelijk was getreden met Blanche Noyon, zette in noordelijk Nederland zijn werk als geheim agent voort. Na de bevrijding hervatte hij de rechtenstudie. In 1946 keerde hij, met vrouw en twee kinderen, in Leiden terug. Vier jaar later werd hij door Prins Bernhard tot ridder in de Militaire Willemsorde geslagen. Het militaire leven hield de adellijke geheim agent voor gezien. Hij begaf zich in de internationale handel, onder meer voor Gist Brocades. „Ik heb heerlijke banen gehad, met bijzonder interessante contacten.
Aan het eind van zijn maatschappelijke loopbaan raakte dAulnis toch nog betrokken bij de militaire wereld. Hij werd benoemd tot voorzitter van de Federatie van Reserveofficieren van de NATO. Een aantal Nederlandse verzetsvrienden ontmoet hij jaarlijks tijdens het diner voor dragers van de Militaire Willemsorde, in april, waarbij ook prins Bernhard aanwezig is. „We zijn nog met een man of tien. De rest is dood of ligt te bed.
Beelaerts van Blokland eindigde zijn carrière als militair attaché in Brussel. De hoogbejaarde jonkheer uit Oosterbeek is door de leeftijd wat stram in de benen, maar in houding en spraak bleef hij een onversneden militair. De oorlogsjaren beschouwt hij nog altijd als de mooiste periode in zijn leven. „Ondanks alle misère was die periode in hoge mate interessant. Je verveelde je geen ogenblik.

Dit artikel werd u aangeboden door: Terdege

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 8 mei 2002

Terdege | 120 Pagina's

De adel in het verzet

Bekijk de hele uitgave van woensdag 8 mei 2002

Terdege | 120 Pagina's