Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Herman Bavinck

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Herman Bavinck

Een katholiek gereformeerd theoloog

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Herman Bavinck behoort onmiskenbaar tot de grootste theologen die Nederland heeft voortgebracht. Nog altijd wordt de monumentale waarde van zijn "Gereformeerde Dogmatiek" erkend. Hij was daarbij een van de edelste zonen van de kerken van de Afscheiding. In hem zien we liefde tot de gereformeerde belijdenis en een katholieke instelling verenigd.

Herman Bavinck werd op 13 december 1854 geboren in Hoogeveen, in een predikantsgezin van de oude Christelijke Gereformeerde Kerk. Kenmerken van het klimaat waarin Bavinck opgroeide, waren de wetenschap dat God Zijn verbond van kind tot kind bevestigt, de noodzaak van persoonlijk geloof en de notie dat een christen een vreemdeling op de aarde is. Toen zijn vader het beroep naar Kampen aannam, ging Bavinck naar het gymnasium te Zwolle. Voor zowel zijn ouders als hemzelf was het duidelijk dat hij theologie zou gaan studeren. In de kring waarin hij opgroeide, gingen velen er voetstoots van uit dat hij naar de Theologische School van de Christelijke Gereformeerde Kerk in Kampen zou gaan. Bavincks vader was er echter van overtuigd dat zijn zoon, gezien diens buitengewone kwaliteiten, academisch gevormd diende te worden aan de Rijksuniversiteit van Leiden, het bolwerk van de moderne theologie. In navolging van Augustinus zag ds. J. Bavinck geen tegenstelling tussen de notie van het vreemdelingschap en het zich eigen maken van wetenschap, ook wanneer dat niet geschiedt in gebondenheid aan Gods Woord. Werden niet het zilver en goud van Egypte voor de dienst van de tabernakel gebruikt? De oude ds. Brummelkamp, hoogleraar te Kampen, was echter zeer ontstemd. Hij sprak tot Bavincks vader het scherpe woord: 'Gij vertrouwt uw zoon aan den leeuwenmuil toe.' Hierop antwoordde deze: 'Ik vertrouw op God, die machtig is mijn kind te bewaren.' Zo ging Bavinck in 1874 naar Leiden, gedragen door de gebeden van zijn ouders, die pleitten op de beloften Gods in de doop aan hun zoon verzegeld.

Dissertatie
Herman Bavinck studeerde in Leiden niet alleen theologie, maar ook oosterse talen. In deze tijd ontstond zijn levenslange vriendschap met de arabist Snouck Hurgronje, een modern maar uiterst sympathiek man, die ten slotte overging tot de islam. Voor hem heeft hij, meer dan voor menig geestverwant, zijn hart geopend. Tot in het diepst van zijn ziel heeft Bavinck de zuigkracht van de moderne theologie gevoeld. Het heeft hem levenslang een zekere somberheid en eenzaamheid gegeven, te meer omdat hij vriendschap met andersdenkenden bijzonder kon waarderen. Zijn studie te Leiden sloot hij af met een dissertatie over de ethiek bij Zwingli. Op 10 juni 1880 werd hem de graad van doctor in de theologie met het predikaat 'cum laude' verleend. Kort vóór zijn promotie werd aan Bavinck door Abraham Kuyper de leerstoel oosterse talen aangeboden aan de Vrije Universiteit, die op 20 oktober van datzelfde jaar werd geopend. Bavinck ging op dit aanbod niet in. Onder meer omdat hij zich verplicht voelde de vruchten van zijn academische opleiding aan te wenden ten bate van de opbouw van de Christelijke Gereformeerde Kerk. Het zou niet de laatste keer zijn dat hem een leerstoel aan de Vrije Universiteit werd aangeboden.

Bevestigd
Kort na zijn promotie te Leiden deed Bavinck het kandidaatsexamen A en B te Kampen. Tot het examen behoorde ook het houden van een proefpreek. De tekst hiervoor gaf curator ds. F.J. Bulens op: Mattheüs 15 vers 14a: 'Laat hen varen; zij zijn blinde leidslieden.' Het was een duidelijke zinspeling op de door Bavinck in wetenschappelijk en menselijk opzicht zo hoog geachte Leidse hoogleraren. Met moeite heeft hij zich aan deze tekstkeuze onderworpen. Nadat hij beroepbaar was gesteld, nam hij een beroep naar Franeker aan. Hier werd hij op 13 maart 1881 door zijn vader in het ambt bevestigd. Hij deed intrede met de woorden uit 1 Thessalonicenzen 2 vers 4: 'Maar, gelijk wij van God beproefd zijn geweest, dat ons het Evangelie zou toebetrouwd worden, alzo spreken wij, niet als mensen behagende, maar Gode, Die onze harten beproeft.' In de pastorie bleef Bavinck studeren. Hij was echter ook met hart en ziel herder en leraar van de gemeente. Graag zocht hij juist eenvoudige gemeenteleden op, om met hen te spreken over de zaligheid in de Heere Jezus Christus. Terwijl hij diep onder de indruk was van de beperktheid van ons menselijk kennen en van het feit dat de rede geen rechter mag zijn over de waarheid van het geloof, verdiepte zijn liefde tot en verbondenheid met het belijden van de kerk der eeuwen zich.

Hoogleraar
Op 24 augustus 1882 werd de jonge predikant door de synode van de Christelijke Gereformeerde Kerk tot hoogleraar benoemd aan de Theologische School te Kampen. Daar betrok hij een kamer in de pastorie van zijn ouders. Op 2 juli 1891 trad hij in het huwelijk met de ruim dertien jaar jongere Johanna Adriana Schippers. De huiselijkheid en opgewekte liefde die Bavinck bij zijn vrouw zocht, heeft zij hem rijkelijk betoond. Uit het huwelijk werd één dochter geboren, die de namen Johanna Geziena (Hanny) kreeg. In 1895 kwam het eerste deel van Bavincks Gereformeerde Dogmatiek uit. Het vierde en laatste deel verscheen in 1901. Met grote kennis van de geschiedenis van de theologie heeft Bavinck de geloofsleer uiteengezet. Het getuigenis van de Schrift over zichzelf nam in zijn theologie een centrale plaats in. Evenals Kuyper sprak hij over de organische inspiratie. Daarmee wilde hij onderstrepen dat wij open oog moeten hebben voor de menselijke organen die God bij de totstandkoming van de Schrift gebruikte, echter zonder iets af te doen van het goddelijke karakter van de openbaring. De uiteindelijke reden waarom een christen buigt voor het gezag van de Schrift, is voor Bavinck het innerlijk getuigenis van de Heilige Geest. Als synthetisch en irenisch man had hij grote openheid (mijn inziens te groot) naar de ethische stroming in de Nederlandse Hervormde Kerk. Wat hem echter van de ethische theologen scheidde, was zijn visie op de relatie tussen openbaring en ervaring. De ethische theologen zagen de Schrift wel als bron van het geloof, maar namen als norm van de geloofsleer het geloof van de gemeente. Ze zochten op deze wijze een middenweg tussen het modernisme en de gereformeerde orthodoxie. Ook Bavinck wenste aandacht te geven aan de ervaring: zowel de individuele ervaring als de geloofservaring van de kerk der eeuwen. Principieel stelt hij echter de objectieve openbaring, zoals vastgelegd in de Schrift, boven de ervaring.

Irenisch man
Tegelijk wilde Bavinck een eigentijds belijder van het christelijk geloof zijn, die aan de intellectuele bovenlaag van de samenleving laat zien dat het christelijk geloof ook in deze tijd alleszins houdbaar is. Zijn theologie heeft een neocalvinistische inslag. Evenals Kuyper was Bavinck van mening dat het beeld van God na de zondeval niet alleen zichtbaar wordt binnen de kerk, waar zondaren worden gereinigd door Christus' bloed en vernieuwd door Zijn Geest, maar dat ook de ontplooiing van de cultuur in relatie moet worden gebracht met het beeld van God. Het is mede deze cultuurvisie die de geestelijke neergang van de Gereformeerde Kerken in gang heeft gezet. Het vreemdelingschap maakte plaats voor een op alle terreinen van het leven activistisch en triomfalistisch strijden voor Christus. Daarbij geldt voor Bavinck dat bij hem evenzeer de nadruk moet worden gelegd op de aanduiding 'calvinist' als op het voorvoegsel 'neo'. Zijn persoonlijk leven bleef gestempeld door de godsvrucht en eenvoud van de oude afgescheidenen. Verontwaardigd en verdrietig kon hij zijn over de verwereldlijking en het materialisme in eigen kring.

Katholiek
Als hoogleraar heeft Bavinck te Kampen tal van kleinere geschriften gepubliceerd. Een parel daaronder is de uitwerking van de rectorale rede die hij in 1888 hield, getiteld De katholiciteit van christendom en kerk. Dit boekje is doortrokken van zowel Bavincks katholieke instelling als zijn irenische natuur; een combinatie die de mantel van partijleider voor hem zowel te eng als te zwaar maakte. De Reformatie, zo stelt Bavinck in dit geschrift, had niet alleen een genezend maar ook een kerkontbindend element in zich. Opdat de boodschap van Gods genade in Christus centraal zou staan in de kerk, gaven de reformatoren de uiterlijke eenheid van de kerk op. Ook de Reformatie zelf bleef geen eenheid. Bavinck aanvaardt de pluriformiteit van de kerk, omdat afwijzing daarvan tot een sektarisch standpunt leidt, maar ziet die nadrukkelijk als een vrucht van de zonde. De eenheid van Christus' kerk plaatste Bavinck niet boven, maar in de vele kerkgenootschappen, stromingen en groeperingen. Dat is de eenheid van het geloof in de drie-enige God, als de God van volkomen zaligheid. De éénwording van de Christelijke Gereformeerde Kerk met de dolerenden in 1892 heeft Bavinck van harte bevorderd en toegejuicht. Het heeft hem diep teleurgesteld dat de Theologische School te Kampen niet samenging met de theologische faculteit van de Vrije Universiteit. Het waren met name de vroegere christelijke gereformeerden die de opleiding in Kampen, waaraan zij zozeer waren gehecht, niet wilden prijsgeven/

Gewijzigde stellingname
Na voor eerdere benoemingen te hebben bedankt, nam Bavinck in 1902 de benoeming als opvolger van Kuyper aan de Vrije Universiteit aan. Mede uit teleurstelling over het feit dat om kerkpolitieke redenen de theologische opleidingen niet samengevoegd konden worden. Veel meer dan in Kampen het geval was geweest, bewoog Bavinck zich in Amsterdam op breder terrein dan alleen het kerkelijke leven. Hij zette zich in voor het christelijk onderwijs en de christelijke politiek. In deze jaren verscheen een tweede, herziene en uitgebreide druk van zijn Gereformeerde Dogmatiek. Daarnaast publiceerde hij een aantal werken over de verhouding tussen het christelijke geloof en de filosofie. Rond 1914 bereikte Bavincks denken zowel op theologisch als op filosofisch terrein een rustpunt. In de periode aan de Vrije Universiteit zien we zijn belangstelling van de theologie verschuiven naar de pedagogiek. Is Bavinck de laatste jaren van zijn leven veranderd? Heeft hij vroegere theologische inzichten prijsgegeven? Dat hij echt veranderd is, is misschien te veel gezegd. Wel was er sprake van een gewijzigde stellingname. Een stellingname die naar mijn overtuiging wel eens te weinig beslist is geweest.

Ontzagwekkende realiteit
Bavinck wenste de vroomheid van de Afscheiding en het herkersteningideaal van Kuyper te combineren. Het eerste element komt duidelijk tot uiting in het in 1901 verschenen werkje De Zekerheid des geloofs. Daarin beklemtoont hij dat zekerheid niet op de ervaring, maar slechts op de openbaring van God in Christus gegrond kan zijn. Onder de oude schrijvers hadden mannen als de gebroeders Erskine zijn voorkeur, omdat zij de zondaar direct en onvoorwaardelijk wezen op de Heere Jezus Christus. De grond van de zekerheid ligt in de beloften van het Evangelie, waarin Christus Zich aanbiedt als Zaligmaker van zondaren. Bavinck heeft beklemtoond dat de zekerheid aan het geloof eigen is. Hij schreef: „Wie dan ook, door schuldbesef getroffen en verslagen, in oprechtheid tot Christus de toevlucht neemt, is reeds een gelovige; hij heeft in dezelfde mate als hij het toevluchtnemend vertrouwen oefent, ook reeds het verzekerd vertrouwen." Al was hij een van de voormannen van het neocalvinistisch reveil, hij had een open oog voor het gevaar dat het geloof meer en meer als een vanzelfsprekend weten in plaats van een zeker weten werd gezien. Toen een herdruk verscheen van de werken van de Erskines, schreef Bavinck in een voorrede daarop het volgende: „Er is hier een belangrijk element, dat ons veelszins ontbreekt. Wij missen de geestelijke zielenkennis. Het is of wij het niet meer weten wat zonde en genade, wat schuld en vergeving, wat wedergeboorte en bekering is. In theorie kennen wij ze wel; maar wij kennen ze niet meer in de ontzagwekkende reaUteit van het leven." Bavinck wist dat juist onder theologen een doorleefde zekerheid van zowel de waarheid van het christelijk geloof als van het eigen aandeel in de zaligheid, een schaars artikel is. In De zekerheid des geloofs schreef hij: „Geen twijfelzuchtiger en wankelmoediger geslacht dan zij! Bedenkingen, twijfelingen, critieken genoeg en meer dan genoeg! Maar eenheid van beginsel, vastheid van methode, zekerheid des geloofs, bereidwillige rekenschap van de hope die in hen is - men zou dit alles bij hen in de eerste plaats verwachten, maar men zoekt het in hun kring in de meeste gevallen tevergeefs."

Vrede
Bavinck heeft gezegd dat de krachteloosheid en armoede van de moderne theologie met name aan ziek- en sterfbed is gebleken. Zij kon in het aangezicht van de dood geen troost en zekerheid schenken. Daarin lag voor hem juist nu de kracht van de gereformeerde theologie. Hierbij sluit de opmerking van de Utrechtse hoogleraar Ritter aan: „Bavinck is iemand, die je aan je sterfbed zou willen hebben." Toen Bavinck in 1908 aan de Vrije Universiteit zijn vijfentwintigjarig jubileum als hoogleraar herdacht, maakte hij er met ontroering melding van dat hij het geloof had behouden. Hij heeft het als een wonder gezien dat hij staande is gebleven bij de waarheid van het christelijk geloof en het Evangelie van Gods genade. In het najaar van 1920 moest hij alle arbeid neerleggen. In de zomer van 1921, op 29 juli, kwam het levenseinde van Bavinck. De laatste maanden van zijn leven werd hij geheel en al hulpbehoevend. Ds. Landwehr heeft in zijn In memoriam Prof. Dr. H. Bauincfe het volgende geschreven: „Toen werd deze werkzame man stil, en wat het grootste voorrecht was, de kracht des geloofs begon zich heerlijk te openbaren. Hij verloor alles, zijn kennis, zijn wetenschap, letterlijk alles en hij werd weder arm zondaar voor God. Toen mocht weder door hem getuigd worden: ik heb het geloof behouden. En een vrede begon hem te vervullen die alle verstand te boven gaat, die zoete rust des geloofs, die heerlijke wetenschap dat wij des Heeren zijn." De begrafenis vond plaats op 2 augustus. Aan het graf werd de psalm gezongen die Bavinck tot het laatste toe in de geest was geweest: Want God, de HEER', zo goed, zo mild, Is 't allen tijd een zon en schild. Hij zal genaad' en ere geven. Nadat de kist was gedaald, begon iemand te zingen. Het werd spontaan door allen overgenomen: Zijn Naam moet eeuwig eer ontuangen; Men loou' Hem vroeg en spa. De Luereld hoor', en uolg mijn zangen. Met Amen, Amen na.

Dit artikel werd u aangeboden door: Terdege

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 18 juni 2003

Terdege | 76 Pagina's

Herman Bavinck

Bekijk de hele uitgave van woensdag 18 juni 2003

Terdege | 76 Pagina's