Hellenbroek en zijn vragenboek
„In Rotterdam kon hij al zijn hemelse heilwaren in de geestelijke pakhuizen der openstaande harten opleggen"
Generaties catechisanten werden onderwezen vanuit het vragenboekje van Abraham Hellenbroek. Nog steeds zijn er gemeenten waar dat gebeurt, al wordt hun getal kleiner. Ook in de havenstad waar hij 36 jaar stond. Ds. N. Kleermaker: „De naam Hellenbroek valt niet veel meer in Rotterdam, misschien bij een enkeling.
Zondagochtend, 9 april 2006. De laatste lijdenszondag. Op weg naar de kerk valt mijn oog op een boekje, zomaar op het trottoir. De kaft is eraf, losse blaadjes liggen her en der op straat. Iets verderop ligt de kaft. Voorbeeld der Goddelijke Waarheden, lees ik. Daaronder de naam van de schrijver: Abraham Hellenbroek.
Heeft iemand dit catechisatieboekje misschien verloren? Een catechisant wellicht? De kerk van de Gereformeerde Gemeente in Nederland (buiten verband) staat hemelsbreed vijftien, twintig meter verder. De voorjaarswind heeft vrij spel; verderop liggen meer paginas. Hoe komt dit boekje zo kapot? Dat kan de wind nooit gedaan hebben. Is het door iemand opgeraapt die het vervolgens uit afkeer uit elkaar getrokken heeft? Het heeft er alle schijn van.
Een andere vraag komt boven. Belangrijker nog. Hoe is het mogelijk dat een vragenboekje waarvan in 1706 een eerste druk verscheen, na exact drie eeuwen nog in gebruik is bij een aantal gemeenten?
Dat komt door de inhoud. En door de vertrouwde klank die Hellenbroek bij velen heeft. Het boekje sloeg meteen al aan. Stond model voor bewerkingen, werd vergroot door Johannes Nupoort en verkleind door ds. Ph.J. Resler, zodat de volksmond sprak over groot Hellenbroek en klein Hellenbroek. Oud-onderwijzer, koster en voorzanger D. van Wijngaarden uit Willemstad berijmde het zelfs, zodat het op psalmmelodieën kon worden gezongen. „Zeker heeft nooit een dergelijk boekje zó grote opgang gemaakt, vermeldt het Biographisch Woordenboek van De Bie en Loosjes. Het werd vertaald in het Engels, Duits en Chinees. Ds. Klaas Schilder schrijft in de Gereformeerde Kerkbode van Delft van 26 mei 1923 over een catechisante „die vader Hellenbroek op haar duimpje kende van achteren naar voren en van voren naar achteren. Redenen genoeg om stil te staan bij de schrijver.
Vragenboekje
Als een van de negen kinderen van koopman Jan Hellenbroek en Elisabeth Kluft werd hij op 3 december 1658 in Amsterdam geboren. Na de Latijnse School en de Illustere School studeerde hij filosofie en theologie aan de Leidse universiteit. Op 28 februari 1683 werd Abraham Hellenbroek predikant in Zwammerdam, na vijf maanden wachten op een beroep. De intreetekst was Jesaja 40 vers 6: „Een stem zegt: Roept! En hij zegt: Wat zal ik roepen? Het woord „Roept! had God hem vijfmaal laten horen. Dat zag hij als zijn roeping. Geen wonder dat hij met deze tekst intrede deed. Het zou niet de laatste keer zijn dat hij zich met Jesaja bezighield. Bijna twintig jaar later legde hij de laatste hand aan deel één van De evangelische Jesaja.
In zijn voorrede vraagt hij om „alles te doorlezen met bescheidenheid en in de liefde. (…) Maak er gebruik van tot stichting. Kan er iemand door opgeleid worden, om de Koning in Zijn schoonheid meer te lieven, om door de kostelijke voorrechten van de Evangeliekerk gelokt te worden tot haar gemeenschap, dat alleen (mijn grote toeleg) zal loon genoeg voor arbeid zijn. Later volgden nog drie delen.
Dit standaardwerk gaf hem grote exegetische bekendheid. De hoogleraren M. Leydekker en J. à Marck beschouwden hem als de bekwaamste kanselredenaar. Toch haalde deze serie het niet bij de om- en afzetcijfers van zijn vragenboekje. Drie eeuwen lang werden de vragen en antwoorden door generatie op generatie uit het hoofd geleerd. Hellenbroek bleef een begrip. Ds. G.H. Kersten schreef op 9 oktober 1945 aan zijn ambtsbroeder ds. J. van Zweden te Passaic (Amerika): „O, hoe nodig is het toch bij de oude leer te blijven, en het eenvoudige vragenboekje van Hellenbroek er in te stampen, dat het genadeverbond is opgericht met de uitverkorenen. Zijn collega ds. D.C. Overduin dacht er overigens anders over. Die wilde van een wil van Gods bevel naast de wil van Zijn besluit niets weten en noemde dit „knoeierijen van Hellenbroek.
Bevindelijke gloed
Is ds. Hellenbroek in zijn opvattingen veranderd? Ja. Zijn eerste leermeesters waren niet vrij van cartesianisme. De hoogleraren bij wie hij theologie studeerde, Stephanus le Moine en Fredericus Spanheim junior, waren evenmin boegbeelden van voetiaans belijden. Tijdens zijn eerste kanseljaren kon Hellenbroek tot de coccejanen gerekend worden, volgelingen van Johannes Coccejus. Deze nam het op een aantal punten niet zo nauw met de gereformeerde opvattingen, onder andere over de zondagsviering.
In Zwijndrecht (1691-1694), zijn tweede gemeente, ontpopte Hellenbroek zich als een volbloed voetiaan. Langs welke weg dat ging? Daarover bestaat onvoldoende zekerheid. De overgang van coccejaan naar voetiaan was weliswaar geen omslag van 180 graden, maar betekende wel een vernauwing van standpunten. Hij legde nu sterk de nadruk op de praktijk der godzaligheid, kenmerkend voor de mannen van de Nadere Reformatie. Dat bleek uit zijn preken, die doortrokken waren van een „mystiek-bevindelijke gloed, zoals dr. R. Bisschop vermeldt.
Mogelijk is Hellenbroek beïnvloed door Rotterdamse predikanten als W. à Brakel, G. Mees, Jac. Fruytier en anderen, met wie hij wellicht in zijn verkeringstijd met Geertruida van der Hoeven, dochter van een Rotterdamse koopman, in contact kwam. Ds. Wilhelmus Eversdijk bevestigde op 21 februari 1690 hun huwelijk, dat 41 jaar zou duren. Zij hadden elkaar leren kennen op de buitenplaats van haar ouders bij Bodegraven. Er werden zes kinderen geboren. De ouders hebben hun vijf dochters en enige zoon overleefd. In deze smartelijke wegen vergeleek Hellenbroek zich met Naomi, die grote bitterheid was aangedaan. Bij de dood van de laatste dochter, rond 1724, zei hij: „Hij is de Heere; Hij doe wat goed is in Zijn ogen.
Rome
In 1694 vertrok ds. Hellenbroek naar Zaltbommel. Zwijndrecht kon Hellenbroek niet missen. Zijn biograaf en Rotterdamse collega ds. Alardus Tiele schreef „dat de rouwklage van Zwijndrecht groter was dan de rouwklage van Hadadrímmon in het dal van Megíddon. In Zaltbommel begon hij met zijn collega ds. J. Schalkwijk à Velde op zondagavonden nabeschouwingen over de middagpreek te houden. Dit initiatief sloeg in bij de gemeenteleden. Zijn vertrek naar Rotterdam, in januari 1695, werd in Zaltbommel dan ook bijzonder betreurd. Toen hij per boot naar de Maasstad vertrok, zag het aan de rivier zwart van bedroefde mensen die hem uitzwaaiden.
Ds. L. de With bevestigde hem in 1695 in zijn nieuwe en laatste gemeente. Aansprekend was de tekst van zijn intrede: „En Ik zal de ziel der priesteren met vettigheid dronken maken; en Mijn volk zal met Mijn goed verzadigd worden, spreekt de Heere. (Jeremia 31:14) Deze woorden werden vervuld. Zesendertig jaar bleef Hellenbroek aan deze bloeiende gemeente verbonden. Ondanks beroepen van aantrekkelijke gemeenten, zoals Den Haag en Amsterdam. Vooral het beroep uit de Hofstad was verleidelijk voor predikanten. Hoe Hellenbroek daarop reageerde? „Hoe dichter bij Rome, hoe verder van de hemel.
Toen hij zijn beslissing bekendmaakte, was er grote vreugde in Rotterdam en diepe teleurstelling in Den Haag. In de weken van overweging rond dit beroep was het een komen en gaan in zijn pastorie. De Rotterdammers vroegen hem met nadruk om te blijven, maar uit Den Haag kwamen steeds bezoekers die hem vroegen te komen. De vrijmoedigheid om te vertrekken, ontbrak. De dag waarop hij voor het beroep bedankte, preekte hij over een toepasselijke tekst: „En zij dwongen hem, zeggende: Blijf bij ons. (Lukas 24:29)
Gezelschappen
Hellenbroek hield regelmatig gezelschappen. Die werden vaak afgesloten met het zingen uit de liederenbundel van Jodocus van Lodenstein en zijn lievelingsvers, Psalm 138 vers 4. Zijn prediking droeg veel vrucht. „Hier kon hij al zijn hemelse heilwaren in de geestelijke pakhuizen der openstaande harten van de Rotterdamse burgerschaar en naarstige kerkgangers opleggen, om daarmede op het koninkrijk der hemelen handel te drijven en er mee heen te trekken naar de onbepaalde vorstelijke Rijksstad van koning Jezus, het hemelse Jeruzalem, onzer aller moeder, dat boven is, schreef Tiele.
Elke dag trok hij de Rotterdamse straten door om de vele kinderen van God te bezoeken. Dat deed hij aan de hand van een lijst, die hij steeds bij zich had. Ondanks zijn pastoraat in Rotterdam zag hij kans om tussen 1702 en 1710 zijn serie over Jesaja te schrijven. Daarbij bleef het niet. Op zijn zestigste zag het eerste deel van zijn verklaring over Hooglied het licht. Twee jaar later, in 1720, volgde deel twee. Soms was hij erg uitvoerig; over het kraaien van de haan bij Petrus schreef hij bijna drie bladzijden.
Overigens was niet elke Rotterdammer met hem ingenomen. „Door Simeïs werden vloekstenen in menigte op hem geslingerd, alsof hij een Belialsman was, en „er vielen op hem gehele hagelbuien van hoon, smaad en gruwellasteringen. Hij droeg dit alles „in een ongemene effen gemoedsgestalte, zodat men nooit naar buiten iets er van kon bespeuren, dat hij een gedaante van neergebogen mismoedigheid vertoonde. Een en ander is wel in tegenspraak met elkaar...
Verzoend
Op zondagmiddag 16 december 1731, om half een, overleed Hellenbroek onverwacht. Hij werd 73 jaar. Ongeveer twee maanden eerder, toen een van zijn vrienden hem bezocht en aan hem vroeg waarover hij nadacht, antwoordde hij: „Wat het inhoudt om met een drie-enig God verzoend te zijn en hoe de Heere mij grond geeft om te geloven, dat ik voor mijzelf daar ook deel aan heb. Het veelgehoorde verhaal dat hij al jaren kinds zou zijn en hele dagen met poppen speelde, verwijzen wij naar het rijk der fabelen.
Zijn begrafenis vond op 21 december plaats in het hoge koor van de Rotterdamse Sint Laurenskerk. In zijn lijkrede week Tiele niet af van het toen gangbare gebruik om op overdreven wijze de vele goede eigenschappen van Hellenbroek te roemen. Ongetwijfeld heeft hij die ook gehad, maar wat Tiele deed, was te veel van het goede: deftig, eerlijk, geleerd, godvruchtig, beschaafd, vriendelijk, zachtmoedig, welsprekend, kloekzinnig, „een welbeslepen brein, goedertieren, barmhartig, weldadig, ernstig, ijverig en nederig. En nog veel meer.
Een arbeidzame leraar slaapt geen gehele nacht,
Maar als een fiere leeuw houdt hij gedurig wacht.
Wij stoppen met de opsomming, Tiele ging nog een poosje door. Over het uiterlijk van zijn collega meldde hij nog dat deze „zijn hoofd niet had omhangen met gepoederde haarlokken. Op Hellenbroeks portret is van poeder inderdaad niets te zien, maar zijn haardracht week daarop niet af van wat ds. G. Udemans als „Absaloms haar aanduidde en waartegen ds. Jacobus Borstius eveneens heftig fulmineerde. Sommigen veronderstellen, gelet op de diepe afkeer van opschik bij Hellenbroek, dat de maker van dit portret zijn kunstzinnige vrijheid heeft misbruikt om er een weelderige pruik bij te tekenen...
Invloed
Hellenbroek is nog niet vergeten, ook vanwege zijn eenvoudig vragenboekje, zijn Voorbeeld der Godlyke Waarheden. In de patriottentijd (1795) verscheen een satirisch vragenboekje, Voorbeeld der Prinselijke Waarheden voor Eenvoudigen, met vragen en antwoorden zoals Waaruit weet men dat er een Prins is, en Het is meer een wensen als een dadelijk geloven dat er geen Prins is. Dit bewijst te meer de invloed die van de catechisatiemethode van Hellenbroek is uitgegaan.
Ds. C.A. Korevaar: „Met alle waardering voor hem, gebruikte ik toch een meer eigentijdse methode
Hellenbroek heeft tot zijn emeritaat in 1728 in Rotterdam gestaan. Twee emeritus-predikanten die ook in de Sint Laurenskerk zijn voorgegaan, vroegen we naar de betekenis van hun illustere voorganger voor onze tijd.
Ds. C.A. Korevaar (90): „Ik denk dat de naam Hellenbroek nauwelijks nog leeft in Rotterdam. Misschien in de Gereformeerde Gemeente, maar dat kan ik niet beoordelen. Als ik zijn naam hoor, herinnert die mij in de eerste plaats aan mijn jeugd. In Molenaarsgraaf leerde ik uit Hellenbroek en tijdens mijn gymnasiumtijd in Oldebroek ook. In 1949 ben ik naar Rotterdam gegaan en vanaf de herbouw van de Laurenskerk heb ik op dezelfde grond als Hellenbroek gepreekt, samen met achttien collegas. In een tijd dat de kerk nog tjokvol was. Ik heb nooit catechisatielessen uit Hellenbroek gegeven. Met alle waardering voor hem, gebruikte ik toch een meer eigentijdse methode. Afgezien nog van de moeilijkheid om de catechisanten ertoe te bewegen de vragen te leren
Zijn collega ds. N. Kleermaker (85): „Nee, de naam Hellenbroek valt niet veel meer in Rotterdam. Misschien bij een enkeling. Al niet meer toen ik predikant in Rotterdam was, van 1960 tot 1985. In mijn jeugd, in mijn geboorteplaats Hierden, leerde ik alleen de Heidelbergse Catechismus. Ik heb niet zoveel van Hellenbroek gelezen, hoewel hij heel waardevolle dingen schreef. Met mijn catechisanten gebruikte ik de methode van ds. Spilt. Hellenbroeks vragenboekje is echt uit de tijd. De waarheid blijft dezelfde, maar je moet de geloofsleer wel eigentijds verwoorden voor deze generaties.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van woensdag 31 mei 2006
Terdege | 84 Pagina's