Geknakt, maar niet gebroken
Door een gewelddadige vader raakte Sjoerd Stellingwerf onherstelbaar beschadigd. Dat maakt voor hem het wonder dat Hij God zijn Vader leerde noemen des te groter. In Omgeslagen vatte hij heden en verleden in sobere woorden. „Ik ben geroepen als gebroken mens te leven.
Mijn aanwezigheid werd door mijn vader niet op prijs gesteld. Dat heeft hij op allerlei manieren laten blijken. De psychiatrie kent het begrip ‘bestaanspermissie’, het weten dat je er mag zijn. Mijn vader heeft me het tegendeel laten weten: dat ik er niet mocht zijn. Daarin speelt mogelijk mee dat hij de slag om Arnhem heeft meegemaakt. Zijn ouderlijk huis werd gebombardeerd, de boten verdwenen. Mijn vader komt uit een familie van Rijnschippers. In ’46 overleden zijn vader, zijn moeder en zijn oudste zus. Hij was niet in staat om die traumatische herinneringen te verwerken. Ze baanden zich een weg in de vorm van agressie. Hij heeft altijd van zich af gemept en geschreeuwd, als een waanzinnige. Ook hij was psychisch zwaar beschadigd, ongetwijfeld, maar dat geeft je nog niet de permissie om alles wat boos en duister is over je kinderen uit te storten. Miljoenen beschadigde mensen proberen heel liefdevol te zijn voor hun gezin. Verklaren kan ik zijn gedrag toch niet. Het verwarrende was dat ik bij mijn vader altijd een oprecht gelovig zijn heb geproefd. Hij las veel in de Bijbel, en nam de dingen van het geloof zeer serieus.
Het heeft me het gevoel gegeven dat ik chronisch gedesoriënteerd ben. Als je vader geen ijkpunt is, mis je een belangrijke meerpaal, om in schipperstermen te spreken. Er was ook geen vervangende meerpaal. We leefden als gezin heel geïsoleerd. Niemand was goed. De kerk ervoer ik als enige schuilplaats. Daar kon geen ruzie worden gemaakt. Ik proefde in de diensten iets van heiligheid en veiligheid. Het grote orgel en de gemeentezang: het kon me niet lang genoeg duren. Later kreeg je aparte dien-sten voor de kinderen, maar die waren aan mij niet besteed. Ik wilde bij de verkondiging zijn. Nog steeds ben ik niet zo’n voorstander van kinderdiensten. Als de verkondiging rijk en overvloedig is, moet je de kinderen erbij houden.
Zo’n 25 jaar geleden heb ik me aangesloten bij een evangelische gemeente. Daar had ik in het begin een goede tijd, maar gaandeweg kreeg ik steeds meer moeite met het lawaai van de muzikale begeleiding, de eenzijdige teksten van de liederen, de maakbaarheid van het geloof. Geloof is geen geschenk meer, maar iets dat je arrangeert. Dat komt voort uit een mechanisch godsbeeld. ‘Als jij toegewijd bent, zul je zien dat God je voorspoed geeft.’ Dat stempelt niet alleen de prediking, maar ook het pastoraat. Men wil de perfecte mens creëren. Daardoor is er niet meer het eenvoudig, afhankelijk verwachten en het leren leven van genade, midden in de gebrokenheid van dit aardse bestaan. Ik zit tegenwoordig op een Calvijnkring. We komen samen in de eeuwenoude kerk van Welsum aan de IJssel, de streek waar eens de broeders des gemenen levens actief waren. In die omgeving, waar alles spreekt van Gods trouw door de eeuwen heen, bezinnen we ons op de relevantie van Calvijn voor deze tijd. Heel eenvoudig, zonder onrust. Daar geniet ik van, in die sfeer kan ik ademen. Ik heb inmiddels afscheid genomen van de evangelische beweging. Ik kon het er niet meer in uithouden en ben teruggekeerd naar een confessionele kerk. Die past ook meer bij mijn persoonlijkheid. Ik hou van een sobere liturgie, stilte, eerbied, besef van Gods heiligheid, van Zijn genade. Daar mag ik me een klein mensje voelen. Dat vind ik bevrijdend. Heel belangrijk in die ontwikkeling waren de jaren als schaapherder op de Veluwse Loenermark. In de stilte en uitgestrektheid van de heide stond ik niet alleen oog in oog met mijn eigen pijn, maar ook met het overweldigende van God in Zijn natuur. Ik voelde hoe nietig en beperkt we als mens zijn. Dat maakte m’n verwondering over God alleen maar groter en mijn gebeden persoonlijker.
Door mijn psychische beladenheid viel de zorg voor die kudde me heel zwaar. Ik had in die tijd grote behoefte aan een afbeelding die me verwees naar het lijden van de Heere Jezus. Naarmate je daar meer van ziet en verstaat, ga je dieper beseffen dat alleen bij Hem geborgenheid is. In een naburig rooms-katholiek dorpje vond ik op een rommelmarkt een sobere crucifix, achteloos op de grond gegooid. Heel onprotestants heb ik die gekocht en eerbiedig naast mijn bed gelegd. Ik had niet de moed hem aan een spijker te hangen. Dat doe je met een vakantiefoto, niet met een afbeelding van je Zaligmaker. Pas na een aantal weken heb ik hem bij maanlicht aan een stokje in de muur gehangen. In de slaapkamer van onze woning in het bos. Voor mij is de crucifix een symbool dat spreekt van goddelijke ontferming. Mij is genade bewezen. Er wórdt me genade bewezen. En God, Die Zijn trouw heeft betoond, zal dat blíjven doen.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van woensdag 17 februari 2010
Terdege | 108 Pagina's