Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Bouwvakker in de kerk

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Bouwvakker in de kerk

Ds. C. Oorschot:

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

In zijn tienerjaren brak Kees Oorschot met de kerk en ging zijn eigen weg. Tot God hem stilzette. Op middelbare leeftijd werd de ruwe aannemer predikant in de Nederlandse Hervormde Kerk. Maar zijn wortels laten zich niet verloochenen. „Het is bij mij alles of niks. Dat is typisch oud gereformeerd.

Mijn moeder trouwde met een onkerkelijke man. Bij de doop van mijn tweede broer was hij er al niet meer bij. Hij vond dat huichelachtig. Wel luisterde hij altijd naar het bijbellezen na het eten. Eerst deed moeder dat, later wij. Moeders grote voorbeeld was mijn grootvader, Arie de Reuver. Die was als glasblazer met zijn vader vanuit Brabant naar Capelle gekomen, omdat daar werk was. Die glasblazers leefden als beesten, maar door gesprekken met een vriend kwam opa al jong tot andere gedachten. Op zondag liep hij wekelijks naar Moordrecht, om daar de latere dominee Stam te horen. Wij liepen zondags vanaf de ’s-Gravenweg in Rotterdam naar ds. Vlot, in Capelle aan den IJssel. Een uur stevig doorlopen. Dan twee uur en een kwartier dienst, en weer terug naar huis. Twee uur later vertrokken we alweer, opnieuw voor een dienst van ruim twee uur. ’s Avonds om half negen kwamen we thuis. ‘Die vuile rotzondag’, zeiden we als broers tegen elkaar. We mochten bijna niks. Alleen de boekjes lezen die opa ons had gegeven. ‘Bidstond in het riet en zijn gevolgen’, dat soort lectuur. Ik was gek op Karl May. Daar deed ik de kaft van ‘Bidstond in het riet’ omheen, waarna ik met rode oortjes zat te lezen. In de hoop dat moeder het niet zou merken, want dan scheurde ze het boek aan stukken. Je deed er alles aan om maar niet mee te hoeven naar de kerk. Hoofdpijn, buikpijn, pijn in m’n voeten, van alles had ik in die tijd. Ging moeder overstag, dan luisterde ik met vader naar een hoorspel voor de radio. Prachtig! Maar als ik dat zei, was zijn antwoord: ‘Jongen, je moeder heeft het goede deel gekozen.

Dat zal van haar niet worden afgenomen. Je zult er geen spijt van krijgen als je naar háár luistert.’ Een broer van me is godloochenaar, en beroemt zich erop dat hij als enige in ons gezin het gedachtegoed van pa voortzet. Dat is een misvatting. Pa ging niet naar de kerk, maar had eerbied voor het Woord en grote achting voor mijn grootvader. Hij keek heel sterk of leer en leven met elkaar in overeenstemming waren. Moeder probeerde ons op alle mogelijke manieren in de voetsporen van opa te houden. Voor zichzelf had ze geen zekerheid. Toch is ze goed heengegaan. Ik was toen al predikant, in Wageningen. Nadat ze haar heup had gebroken, is ze naar het Havenziekenhuis in Rotterdam gebracht en geopereerd. Alles ging naar wens, maar op een dag voelde ik een geweldige innerlijke drang om naar haar toe te gaan. Aan het eind van het bezoek sloeg ik de Bijbel op, bij Samuël 7: Eben Haëzer. Toen ik de lijn van het melklam dat Samuël oferde doortrok naar de Heere Jezus, begon haar gezicht te stralen. ‘Zou het dan ook voor mij kunnen, jongen.’ Samen hebben we de Heere gedankt. De volgende dag kreeg ze een hartstilstand. M’n broer zat erbij, met zijn schoonzoon, een verpleegkundige. Die wilde haar nog reanimeren, maar een arts zei: ‘Zou je haar niet laten sterven? Deze vrouw kán sterven.’

Ik wilde tuinder worden, net als pa, maar hij stond erop dat ik ging leren. Die tuin was bittere armoe. Op 8 augustus 1951 vond ik hem dood in bed. Ik was zó verschrikkelijk kwaad. Een God die op deze wijze zó’n vader wegnam, hoefde van mij niet meer. Mijn vader was mijn vriend. De dominee die de rouwdienst leidde, zei aan het graf: ‘Gert is in de hel.’ Waar m’n moeder met m’n jongste broertje van nog geen twee jaar bij stond. Toen brak er wat bij me. Ik dacht: ‘Als m’n vader in de hel is, wil ik daar ook zijn.’ Vanaf die tijd hield ik m’n moeder voor de gek. Ik deed of ik op zondag naar de kerk ging, maar legde wat centen bij het kerkgeld en ging naar de bioscoop op de Coolsingel. Als moeder vroeg waar de dominee over had gepreekt, verzon ik ter plekke wat. De Bijbel kende ik bijna uit m’n hoofd. Ondanks dat dubbelleven bleef ik gek op opa. Had ik geen geld voor de kroeg, dan ging ik naar hem toe. Hij keek hoog tegen me op, want ik was in zijn ogen geleerd. Ondanks zijn schroom bleef hij me waarschuwen. ‘Kees, jongen, het leven in de wereld brengt geen vrede.’ Efect had het niet. Na mijn diensttijd was ik zo ruig, dat niets me meer raakte. Ik trouwde met Lucie, die amper wist wat een kerk was. Onze Gerda lieten we op mijn voorstel dopen door een vrijzinnige dominee, om de vrome familie te laten stuiteren.

In februari ’61 begon ik voor mezelf in de bouw. Dat ging al snel verkeerd. Het bedrijf dreigde failliet te gaan. Aan alle kanten zat ik muurvast: inancieel, geestelijk en lichamelijk. Een oud gereformeerde vriend, die m’n auto een beurt gaf, vroeg vanuit de smeerput: ‘Kees, ben je nou gelukkig met dit leven?’ ‘Hou je bek, Piet’, zei ik, maar hij ging gewoon door. ‘Ga eens naar de Prinsenkerk. Daar is een goede dominee gekomen.’ huis heb ik het Rotterdams Nieuwsblad gepakt, voor de kerkberichten, en zondags ben ik naar de Prinsenkerk gereden. Om kwart voor tien zat die al helemaal vol. Ik werd als laatste binnengelaten. Waar dominee Kleermaker over heeft gepreekt, weet ik niet meer. Wel dat we aan het eind van de dienst psalm 95 vers 4 zongen. ‘Zo gij Zijn stem dan heden hoort, gelooft Zijn heil- en troostrijk woord. Verhard u niet, maar laat u leiden.’ Op weg naar huis heb ik drie keer de auto aan de kant moeten zetten. Ik jankte als een kind. ‘Wat is er met jou gebeurd, waar kom je vandaan?’ vroeg Lucie. ‘Uit de kerk’, zei ik. ‘Dan ga ik volgende week mee’, zei ze. Dat heeft ze gedaan. Ik wou het al snel weer opgeven, maar door m’n vrouw hield ik vol. En door een oudere mevrouw die me had gestrikt voor het rijden van kerkgangers. In het voorjaar van ’63 deden we belijdenis. Dat kostte me heel veel moeite, omdat ik nog niet van de drank af was.

Vijf en een half jaar heb ik onder de wet gelopen, tot na de geboorte van onze tweede zoon. Het was een zware bevalling, die aan moeder en kind het leven leek te kosten. Dat bracht me in de benauwdheid bij God. Hij bracht me af van al mijn wettische ondernemingen en sloot alles toe. Pas toen ik nergens meer een gaatje zag, liet ik me vallen. En belandde in genadige handen. Ik mocht Christus aanschouwen in Zijn schoonheid, Zijn beminnelijkheid, Zijn lieflijkheid, Zijn noodzakelijkheid. Die woorden kende ik vanuit mijn oud gereformeerde tijd, nu werden ze aan mijn eigen hart toegepast. In mijn ziel klonk het: ‘Ik heb u in de beide handpalmen gegraveerd.’ Toen ik de volgende morgen wakker werd, zei ik tegen mezelf: ‘Gefeliciteerd, nou ben je bekeerd.’ Op hetzelfde moment was ik alles kwijt. Ik pijnigde m’n hoofd om te bedenken waar die tekst stond. Van een concordantie had ik nog nooit gehoord. Maandenlang zocht ik in de Bijbel, zonder de tekst te vinden. Teleurgesteld werkte ik in die tijd dag en nacht. Op een vrijdagavond, vlak voor de Kerst, stond ik in de keuken van onze bungalow in Nieuwerkerk. M’n vrouw maakte wat eten voor me klaar. De hele week had ik niet thuis gegeten. ‘Moet dat nou zo?’ vroeg Lucie. ‘Gerda vroeg pas of ze wel een papa heeft.’ Dat sloeg naar binnen. Ik had die week zelfs niet in de Bijbel gelezen. Op dat moment werd aan de deur gebeld, door een sollicitant. We moesten er een uitvoerder bij hebben. ‘Ik moet eerst nog uit de Bijbel lezen’, zei ik tegen die man. Ik sloeg de Schrift open bij... Jesaja 49 vers 16. ‘Ik heb u in de beide handpalmen gegraveerd.’ Zo is God! Daarna ben ik Hem nog wel eens kwijt geweest, maar Hij mij nooit meer.

Kort daarop kwam de roeping tot predikant. Dominee Kleermaker had er niet veel fiducie in. ‘Bekeerde dominees zijn er al genoeg’, zei hij, ‘we hebben behoefte aan bekeerde aannemers.’ Dat ik de studie naast m’n werk heb volgehouden, is na de Heere te danken aan het feit dat Lucie er helemaal achter stond. Arie de Reuver, m’n neef, hielp me bij de studie van Grieks en Latijn. In ’77 begon ik als predikant, in Stellendam. Met de botte bijl. De eerste confrontatie had ik al toen ik op beroep kwam preken. Het 22e beroep in ruim twee jaar. ‘Hadden jullie tussendoor nog tijd voor een gebed?’ vroeg ik. Recht voor z’n raap, zoals ik dat in de aannemerij gewend was. Ik wist zeker dat ik niet naar Stellendam zou gaan, maar God dacht daar anders over. Ik moést. Na een paar maanden zei ik tegen Lucie: ‘Hoe vlugger we hier weg zijn, hoe beter’.’ Dat is veranderd door een bijzondere gebeurtenis. Een vrouw uit de gemeente werd naar een psychiatrische inrichting gebracht. Mijn schuld, meende men. Toen ik haar opzocht, mocht ik er niet bij. Tegen de verpleegster die me tegenhield heb ik gezegd: ‘Hoor eens, ik ga hier niet weg voor ik bij m’n gemeentelid ben geweest.’ Uiteindelijk mocht ik vijf minuten naar binnen. Daar lag ze, in het donker, vastgebonden aan bed. Toen ze mijn stem hoorde, zei ze: ‘Dominee, nu zou ik aan het Avondmaal kunnen. Hij heeft tot mij gezegd: Mijn genade is u genoeg.’ De Heere ging wonderen doen in Stellendam. Wat niet wegneemt dat ik m’n karakter hield. Op een biddag ben ik in de preek tekeergegaan tegen de grijze vis, op een manier waar de honden geen brood van lustten. Ik had ontdekt dat in de nacht van vrijdag op zaterdag de visafslag op volle toeren door draaide. Voor de vis die buiten het quotum om werd verkocht. Op mijn manier zei ik daar wat van. Veel mensen waren woest. De volgende dag had ik iemand aan de deur die me vroeg: ‘Bedoelde u mij soms?’ ‘Krek man’, zei ik, ‘kom erin!’ Bijna dertig jaar later heb ik het over mogen doen. Gedurende elf maanden heb ik crisispastoraat in Stellendam verricht. Lieflijker dan toen ik er predikant was. Ik moest leren dat je in de kerk anders moet opereren dan in de bouw. Als ik dingen zag die niet deugden, wilde ik dat meteen even oplossen. In de loop van mijn predikantschap heeft de Heere me geleerd dat Hij niet door kracht en geweld, maar door Zijn Woord en Geest wil werken. Je staat Hem in de weg als je met klompen door de porseleinkast gaat. Ik heb veel van de Bijbel geleerd, maar ook van Tijl Uilenspiegel. Die zei: ‘De mensen hebben een hekel aan me, maar ik heb het er zelf naar gemaakt.’

Opa had, net als dominee Vlot, grote verwachting voor de Hervormde Kerk. Er zou een tijd komen dat God die uit haar diepe verval zou oprichten. Mede daardoor stond voor mij vanaf het begin vast dat ik predikant in de Hervormde Kerk zou worden. De kerk van de Reformatie. Hersteld hervormd ben ik geworden door mijn Dordtse jaren, van ’86 tot ’91. Als enige bonder kwam ik in het moderamen van de centrale kerken-raad terecht, met een preses en een scriba voor wie niets hogers bestond dan Samen-op-weg. Al het gemanipuleer heeft me allergisch gemaakt voor het hele proces. Daar komt bij dat ik er al jaren van overtuigd was dat de Afscheiding Gods werk was, maar de Doleantie mensenwerk. Ik heb me scherp uitgelaten over mensen die meegingen naar de PKN, die ik een valse kerk noemde. Dat heeft ook tussen mij en onze kinderen een geweldige kloof gegeven. Er waren ingrijpende gebeurtenissen nodig om me tot andere gedachten te brengen. Ik heb geleerd dat de Heere vrij is in de wijze waarop Hij mensen leidt. Dan krijg je begrip voor collega’s die een andere kerkelijke keuze maakten. Het zou nog steeds de mijne niet zijn, maar ook in de Hersteld Hervormde Kerk prevaleren zo vaak eigenbelang en kerkpolitiek boven het belang Gods. En een eenheid zijn we niet, laat staan de ware kerk. Je vraagt je af hoe God het met ons uithoudt. Toen ik enkele maanden geleden op een vrijdagavond hoorde dat ds. Van Vreeswijk op sterven lag, ben ik de volgende morgen naar het hospice in Veenendaal gereden. Daar is het weer goed gekomen tussen ons. Ook de band met andere vrienden die nu predikant in de PKN zijn, is hersteld. Als er tussen Gods volk iets zit, moet het aan deze kant van het graf worden goedgemaakt. Ja, ik heb nog altijd wat van de oud gereformeerden. Het is bij mij alles of niks. Dat is typisch oud gereformeerd. Wat ik er ook van heb overgehouden, is het staan naar een bevindelijke bevestiging als de Heere je iets belooft. Van Gods kant wás het al waar, maar voor jou is het op dat moment pas waar. Ik preek nog steeds, vaak drie keer op een zondag. De ene keer ben ik voor m’n gevoel net een grammofoonplaat, de andere keer gaat het vanzelf. Omdat de Geest in de raderen is. Dat ligt niet aan de tekst, maar aan mezelf, en ook een beetje aan het kerkvolk dat voor me zit. Ik ben heel gevoelig voor de afname van de gemeente. Je voelt het als mensen honger hebben. Ik heb me altijd sterk betrokken gevoeld op ouderen. Die staan heel dicht bij het eind van het leven. Veel ouderen hebben dezelfde gedachte die moeder had. ‘Ik ben wel in de kerk, maar niet van de Kerk.’ In verzorgingshuis De Vliedberg hield ik om de veertien dagen een bijbelkring met demente bejaarden. Die mensen leefden helemaal op als zij hoorden dat er een barmhartig en genadig God is, ook voor hen. Veel van deze mensen verkeerden hun leven lang onder een prediking waarin de verkiezing een plaats heeft die je in de Bijbel zo niet terugvindt. Door alles wat ik heb meegemaakt, ben ik rustiger en voorzichtiger geworden, maar ik geloof niet dat mijn prediking is veranderd. De voorbereiding doe ik nog steeds helemaal vanuit de exegese. ‘Wat stáát er?’ Dat is het belangrijkste. Daarna komt de meditatio. Wat je in de Schrift hebt ontdekt voor Gods aangezicht verwerken, aan de hand van drie vragen. ‘Wat zei dit Bijbelgedeelte de mensen van toen, wat zegt het de gemeente van nu en hoe vertel ik ze dat zo eenvoudig mogelijk?’ Dat heb ik geleerd van professor Jonker. Of ik veel aan m’n dood denk? Eigenlijk niet. Ik ben nog zó druk met van alles en nog wat. Nu is me weer gevraagd of ik pastoraat wil gaan doen onder de mensen in een nieuwe vestiging van De Vliedberg, hier in Stellendam. Wel zie ik uit naar het moment dat ik van mezelf verlost ben, en Christus alles is in allen. Zondag was ik daar onder de preek zo vol van, dat ik ben geëindigd met ‘Hallelujah’. Met allebei m’n handen omhoog. Straks is alle geharrewar voorbij. Daar mag je hier soms al wat van zien. Pas hebben we in Ooltgensplaat de begrafenis gehad van een ventje van drie jaar. Een Koningskind, daar was ik van overtuigd. Tijdens de nabegrafenis die ik mocht doen, heb ik daar volop van getuigd. Met de gedachte: ‘Straks krijg ik vast van alles naar m’n hoofd, maar dat zij dan zo.’ Na afloop kwam een ouderling van de Gereformeerde Gemeenten naar me toe. Hij pakte m’n beide handen en zei: ‘Wat is dat ventje gelukkig.’ Met z’n elven hebben we zitten napraten. Mensen uit allerlei kerken, van oud gereformeerd tot PKN. Dat realiseerde ik me pas later. We hebben het helemaal niet over kerken gehad. Er werd alleen maar gesproken over het werk van God, dat veel groter is dan wij kunnen bevatten. Ja, die ogenblikken zijn er gelukkig ook. Dan ervaar je al iets van hoe het eens zal zijn.”


Biografie

Ds. C. Oorschot (1933) groeide op in een oud gereformeerd milieu. Hij was jarenlang actief in de aannemerij. In 1971 begon hij de zaterdagopleiding theologie, op 27 augustus 1977 deed hij intrede in de Hervormde gemeente van Stellendam. Daarna was hij predikant in Lunteren, Dordrecht en Wageningen. Na zijn emeritaat diende hij parttime de gemeente van Yerseke. Ook in tal van andere plaatsen bleef ds. Oorschot pastoraal werk verrichten, tot de In zijn tienerjaren brak Kees Oorschot met de kerk en ging zijn eigen weg. Tot God hem stilzette. Op middelbare leeftijd werd de ruwe aannemer predikant in de Nederlandse Hervormde Kerk. Maar zijn wortels laten zich niet verloochenen. „Het is bij mij alles of niks. Dat is typisch oud gereformeerd.” Ds. C. Oorschot: „Ik heb veel van de Bijbel geleerd, maar ook van Tijl Uilenspiegel” dag van vandaag. Sinds 2004 als emerituspredikant van de Hersteld Hervormde Kerk. Onlangs nam hij afscheid van Zorgcentrum De Vliedberg in Ouddorp, waar hij negen jaar het pastoraat verzorgde. Zijn betrokkenheid op ouderen bracht de voorganger uit Stellendam tot het schrijven van een dagboek voor bejaarden: ‘Die trouwe houdt en eeuwig leeft’. De meditaties behandelen 52 bijbelse kernwoorden die in het bijzonder voor ouderen van betekenis zijn.

Dit artikel werd u aangeboden door: Terdege

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 23 juni 2010

Terdege | 100 Pagina's

Bouwvakker in de kerk

Bekijk de hele uitgave van woensdag 23 juni 2010

Terdege | 100 Pagina's