Christen in de zorg
Anneke Westerink: „We moeten leren ons wat minder angstig op te stellen”
De eeuwen door was de zorg bij uitstek een christelijk arbeidsveld. Door de secularisatie werd het er voor christenwerkers niet eenvoudiger. Toch kunnen ze juist nu in deze sector veel betekenen. „Om met alle gebrek duidelijk te maken dat er nog een andere kant aan het leven is dan de kant die we zien.”
Voorbeelden in de nabije omgeving had Anneke Westerink (41) niet. Als eerste in de familie koos ze voor de zorg. „In mijn vroege jeugd wilde ik iets met dieren gaan doen, maar het zijn mensen geworden.” De Veluwse boerendochter begon in 1992 de inservice opleiding tot verpleegkundige in de Apeldoornse Gelre Ziekenhuizen, nadat ze twee jaar als doktersassistente bij een huisarts in Kampen had gewerkt.
Vanuit een beschermde wereld kwam ze in een groot algemeen ziekenhuis. „Dat heb ik in het begin best lastig gevonden. Hoe moet je laten zien dat je christen bent? In de reformatorische gezindte wordt dan al snel aan uiterlijke dingen gedacht. Dat is ook het beeld dat de buitenwereld van orthodoxe christenen heeft. Het is nog niet zo eenvoudig om uit te leggen waarom je een rok draagt. Het is bovendien erg onbevredigend als het gesprek blijft steken bij de buitenkant. Ik zeg niet dat die totaal onbelangrijk is, maar uiteindelijk gaat het om de innerlijke beleving.”
Een eenling was ze niet. In de Gelre Ziekenhuizen werken relatief veel behoudende christenen. Toch ervoer ze in het uitdragen van haar levensovertuiging vooral de eerste jaren een zekere spanning. „Door mijn uiterlijk en mijn optreden wilde ik laten zien dat ik christen ben. Geleidelijk ontdekte ik dat het veel meer zit in het omgaan met mensen; het één op één gesprek waarin je een patiënt of een collega iets kunt vertellen over wie God voor jou is. Dat zijn de mooiste momenten, al heb je die in de praktijk niet zo heel veel. Vaak ontbreekt op de werkvloer de rust voor zo’n gesprek, omdat je in je hoofd bezig bent met de dingen die je allemaal nog moet doen.”
Roeping
Het gevoel een missionaire taak te hebben, kwam vooral boven in het contact met ernstig zieke patiënten.
„Misschien speelt daarin ook het verwachtingspatroon in onze kring mee. Christelijke artsen en verpleegkundigen worden gezien als mensen in de frontlinie. Zeker wanneer ze met ongeneeslijk zieke mensen werken. Die moet je wijzen op wat nodig is om te kunnen sterven.”
De praktijk leerde haar dat het juist in die situatie niet eenvoudig is om tot een wezenlijk gesprek te komen.
„Deze patiënten zijn vaak zo bezig met hun lichamelijke omstandigheden, het afscheid nemen van naasten en het regelen van allerlei praktische dingen, dat ze met hun gedachten nergens anders aan toe komen. Meer dan eens heb ik gedacht: Waren ze maar in hun gezonde dagen met christenen in aanraking gekomen.”
Het relativeert voor de reformatorische verpleegkundige de bijzondere roeping van christenwerkers in de zorg. „Mijn eerste roeping is om dat te doen waarvoor ik ben aangenomen: zo goed mogelijk verpleegkundige zorg bieden. Daar is ook in de kerken meer oog voor gekomen. Toen ik begon, werd vaak speciaal gebeden voor mensen met dienende beroepen. Nu leeft sterker het besef dat het verstaan van je roeping niet minder nodig is voor moeders in hun gezinnen en voor vaders op het kantoor.”
Buitenwereld
Bij zichzelf ontdekte ze meer dan eens een relatie tussen haar geestelijk leven op dat moment en de aard van het contact met patiënten en collega’s. „Als je dicht bij de Heere leeft en je gebed vuriger is, krijg je soms onverwachts openingen om wat te zeggen over wie God is. Leef je zomaar van de ene dag in de andere, dan heb je dat minder. Of je bent er minder alert op.”
Door leidinggevenden werd ze nooit op de vingers getikt vanwege een te prominent christelijke levensovertuiging. „Als ik me geremd voelde, had dat veel meer met mijn eigen schroom te maken. Binnen de gereformeerde gezindte krijg je een bepaald beeld van de buitenwereld mee. Vaak wordt gewezen op het verschil tussen kerk en wereld. Dat geeft een bepaalde angst voor die wereld.
‘Het wordt vast niet goed gevonden als ik wat over God zeg.’
Ik ontken niet dat daar voorbeelden van bestaan, maar het is niet de algemene situatie. We moeten leren ons wat minder angstig op te stellen.
We hoeven ons er toch niet voor te schamen dat we christen zijn? Met een vrijmoedige opstelling geef je een beter beeld van wat christen zijn daadwerkelijk inhoudt. Dat kan dan wel tegenstand oproepen, maar de mensen om ons heen vertellen ook wat ze van dingen vinden of waar ze in geloven. De wereld ligt bovendien niet in de eerste plaats om ons heen, die zit in ons eigen hart. Dat wordt wel beleden, maar door de nadruk op de scheidslijn tussen kerk en wereld krijg je op z’n minst het gevoel dat we wat beter zijn. Dat stoot mensen die geen christen zijn af. Terecht.”
Gebedsgroepje
Kort na haar komst in het ziekenhuis sloot ze zich aan bij een gebedsgroepje, opgezet vanuit Healthcare Christian Fellowship. „Daar heb ik een paar jaar in meegedraaid. We lazen een stukje uit de Bijbel en gingen daarna met elkaar in gebed. Zo’n kringgebed was voor mij iets nieuws. Als meisje uit de Gereformeerde Gemeenten voelde ik me er toen ongemakkelijk bij. Het groepje liep op een gegeven moment ook niet meer zo goed, ik betwijfel of het nog bestaat.”
Met euthanasie, een thema dat in reformatorische kring veel aandacht krijgt, had ze als verpleegkundige op een afdeling neurologie nauwelijks te maken. „Voor mijn gevoel wordt dat onderwerp in onze achterban sterk uitvergroot. Wel heb ik gemerkt dat je als verpleegkundige gemakkelijk wordt meegevoerd in de gedachte: ‘Moet dit lijden nog langer duren?’ Ik kan me heel goed voorstellen dat die vraag wordt gesteld door familieleden van iemand die buiten bewustzijn in bed ligt, aan de sondevoeding, benauwd rochelend… Op zo’n moment moet je jezelf tot de orde roepen. Je begrip kan te groot worden, omdat je ook zelf de gedachte voelt opkomen: wat heeft dit leven nog voor zin? Terwijl je weet dat de eeuwige bestemming van iemand die niet in God gelooft nog erger is, maar daar kun je je als mens weinig bij voorstellen. Ons voorstellingsvermogen houdt op bij de grens van het leven.”
Leger des Heils
Omdat ze wel eens wat anders wilde, stapte de inwoonster van Apeldoorn in 2006 over naar het Leger des Heils, Ze werd verpleegkundige op de afdeling Meerzorg van ontwenningskliniek De Wending in Ugchelen, opgezet voor verslaafde dak- en thuislozen. „Ze waren meestal ziek door hun verslaving en manier van leven. In het ziekenhuis en het verpleeghuis zijn dit soort mensen vaak niet welkom.”
Als verpleegkundige was ze tegelijk groepsbegeleider. „Je had een groep van zestien man met wie je ook moest eten en die je tijdens een avonddienst moest bezighouden. De verpleegkundige werkzaamheden deed ik graag en de individuele gesprekken vond ik heel boeiend, maar het groepswerk lag me niet. Het leek soms een groot gezin met zestien volwassenen, die zich als lastige kinderen konden gedragen. Dat vond ik heel lastig. Ik ben meer een doener.”
Waardevol vond ze de belangrijke plaats van het gebed bij het Leger des Heils. „Ik geloof dat gebed veel vermag. De Bijbel is daar duidelijk over. Door voorbede leg je mensen, problemen en zorgen als het ware voor Gods troon neer. Hij hoeft er niet aan herinnerd te worden, maar Hij wil er wel om gebeden zijn. Ik ben ook anders gaan denken over een kringgebed. Het kan een meerwaarde hebben om gezamenlijk te bidden, al blijft het persoonlijke gebed voor mij het belangrijkst.”
Basisvragen
De verandering in denken trad op door de ontmoeting met medechristenen uit andere kerkelijke denominaties in binnen- en buitenland. „In mijn hart ben ik nog steeds reformatorisch, maar een aantal verschillen ben ik gaan relativeren. Heel fijn bij het Leger des Heils vond ik, dat ik daar mijn christen zijn onbevangen kon uitdragen. Dat wordt zelfs min of meer van je verwacht. Ook door cliënten die niets van het christelijk geloof moeten hebben.
Voor de maaltijden wordt gebeden.
We lazen ook altijd een stukje uit de Bijbel of uit een dagboekje. Daar kwamen soms heel goede gesprekken uit voort, waarin je echt het Evangelie van zonde en genade kon uitleggen. In het ziekenhuis kwam je daar vaak niet aan toe. Omdat patiënten er te ziek voor waren, of omdat het je aan de tijd en de rust ontbrak. En het is een ander publiek. De cliënten van het Leger des Heils zijn door alles heen gezakt en hebben niks meer te verliezen. Zij komen daardoor bij de basisvragen van het leven terecht.”
Gevangenis
Sinds juli 2010 werkt de verpleegkundige uit Apeldoorn bij de medische dienst van de Penitentiaire Inrichting Zwolle, in tegenstelling tot het Leger des Heils een volkomen seculiere werkomgeving. „Ik ben daar als praktiserend christen bijna een eenling. In het restaurant bid ik als enige voor mijn eten. In zo’n omgeving ervaar je het als een cadeau wanneer je een medechristen ontmoet.”
Na de jaren bij het Leger des Heils was dat wennen. „Ik heb gebeden hoe ik me moest opstellen. Op een gegeven moment kwam ik tot de ontdekking dat het er niet om gaat dat ík laat zien dat ik christen ben, het gaat erom dat er een God is die leeft. Dat haalde voor mij de kramp wat weg, al is de spanning er niet helemaal uit.
Dat is misschien maar goed ook. Er blijven dagen dat je denkt: Heb ik nu niet een moment voorbij laten gaan dat ik had moeten gebruiken?”
Ondanks de lastige kanten van het werk had ze geen dag spijt van de overstap. „Ik vind het heel leuk dat ik de gevangeniswereld nu van binnenuit ken. Het is een maatschappij binnen de maatschappij. In een andere positie kom je er niet zo makkelijk binnen. Mijn visie op gedetineerden is behoorlijk veranderd. Mensen over wie ik vroeger in de krant las, hebben nu een gezicht. Ik begrijp ook veel beter wat ontoerekeningsvatbaar is. Soms zijn mensen psychisch zo ziek, dat ze de gekste dingen kunnen doen. Ik praat hun delicten niet goed, maar begrijp nu wel hoe ze kunnen ontstaan.”
Harde wereld
Soms stoot ze zich aan de cultuur achter de tralies. „Het is een harde wereld. Als medewerkers van de medische dienst heb je allemaal nog dat zorggevoel. Een aantal bewakers doet daar wat lacherig over. ‘Kom op, het zijn gedetineerden, daar hoef je echt niet zo lief voor te zijn.’ Daar moest ik heel erg aan wennen. Bij het Leger des Heils had ik voor een deel dezelfde doelgroep, maar de cultuur is daar totaal anders.”
Door de aard van de instelling heeft ze in de gevangenis zelden uitvoerige gesprekken met patiënten. „De contacten zijn meestal kort. Ik ervaar mijn christen zijn nu meer in het contact met collega’s: hoe ik me tussen hen gedraag en waar ik wel en niet over meepraat. Soms vertel ik op maandag wat ik in het weekend heb gedaan. In het begin was ik daar terughoudend in, maar op een gegeven moment dacht ik: waarom eigenlijk? Ik ben christen en daarom doe ik op zaterdag en zondag andere dingen dan de meeste Nederlanders.”
In april keert ze terug naar de Gelre Ziekenhuizen in Apeldoorn, omdat ze zowel bij het Leger des Heils als in de gevangenis de hectiek van de ziekenhuiswereld miste. Behoefte om bij een reformatorische zorginstelling te solliciteren, heeft ze niet. „Het is niet altijd gemakkelijk om in een seculiere omgeving te werken, maar het lijkt mij belangrijk dat we als christenen in de wereld blijven staan. Om met alle gebrek duidelijk te maken dat er nog een andere kant aan het leven is dan de kant die we zien. Als wij dat niet meer doen, wie dan wel?”
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van woensdag 28 maart 2012
Terdege | 108 Pagina's