Geen slager maar kunstenaar
Tachtig is hij inmiddels, preparateur J.M. Beunk uit Ugchelen (Apeldoorn), maar nog altijd kun je bij hem terecht om een dier te laten opzetten. Een hertengewei aan de buitenmuur fungeert als visitekaartje.
In de woonkamer steekt een imposant damhertmannetje zijn kop uit de muur van de schoorsteen. Even verderop houdt een reebok vanaf de muur een oogje in het zeil. Verder is de kamer dier-vrij en dat mag bijzonder heten voor de woning van een doorgewinterde preparateur. „Mijn vrouw zorgt ervoor dat hier niet te veel komt te hangen”, legt Beunk met een glimlach uit.
De Ugchelaar heeft niets te klagen, want in zijn werkkamer en opslagplek hangt het boordevol opgezette dieren. Drie enorme koppen van Afrikaans wild – een waterbok, een gazelle en een elandantiloop – zijn de echte blikvangers. „Die zijn van prins Bernhard geweest; ik heb ze van een restauranthouder hier in de buurt, de Woeste Hoeve, gekocht.”
Verder vooral ‘producten’ van Nederlandse bodem. Enkele reeënkoppen hangen te drogen, een havik is zo goed als klaar. Een ondersteboven hangende buizerd is dat duidelijk nog niet. Verder hangen er een sperwer, een koekoek, een gaai en natuurlijk eekhoorntjes in verschillende standjes.
Lampenkappen gemaakt van geweistangen zijn een andere specialiteit van Beunk, zo blijkt uit verschillende creaties aan het plafond.
Boven de deur hangen twee parkietjes te wachten op een koper. Beunk legt uit dat de eigenaren ooit in tranen naar hem toe kwamen om ze te laten opzetten: hun lievelingsdiertjes waren dood gegaan en nu wilden ze die toch wel graag altijd bij zich hebben. Of hij ze niet kon opzetten. „Ik heb ze nog gewaarschuwd: laat dat niet doen, want je krijgt nooit meer terug wat je had.” ‘Toch maar wel’, was het antwoord en nu zit Beunk met twee niet verkochte vogeltjes. „De opdrachtgevers hadden alweer snel een nieuw parkietje in huis. Dat bleek net zo leuk als de eerste.”
Niet altijd maar wel vaak loopt het zo af, nadat hij weer eens een poes of hondje in opdracht van een verdrietig baasje heeft opgezet. Ooit kreeg hij zelfs als dank een grote taart bezorgd.
Papierwinkel
De politie stond ooit bij hem aan de deur, met de vraag of hij soms wist hoe het kwam dat er bijna geen katten meer in de buurt rondliepen. Toen bleek dat buurtbewoners hem ervan verdachten dat hij poezen verdonkeremaande voor de handel in opgezette dieren...
Dat zoiets kon gebeuren, hield ook verband met het vaak slechte imago van preparateurs, weet Beunk, als lieden „die maar wat aanrommelden”, ook als het ging om het verkrijgen van dieren.
Precies op dat punt is er veel veranderd. De bescherming van wilde dieren is aangescherpt. En mét ieder beest dat bij iemand thuis op de kast staat, verdwijnt er nu een dossier in een ladenkast op het politiebureau, op het ministerie en bij Beunk thuis. Dieren opzetten zonder die papierwinkel is er niet meer bij, althans niet bij een legaal werkende preparateur. De wetgeving is in Nederland zelfs strenger dan elders in Europa, weet Beunk uit ervaring.
Natuurgetrouw
Aan de wanden van Beunks werkkamer mag het er dan indrukwekkend uitzien, de ruimte oogt verder tamelijk eenvoudig. Op een tafeltje staat een aantal potjes met ijzerdraadjes, potloodjes en tubetjes, maar nergens een vleesmes of bloedspatten op de muur.
Dat laatste blijkt een regelrecht misverstand. Op de vraag of zijn vak meer met een slager dan met een kunstenaar van doen heeft, kiest Beunk zonder te hoeven nadenken voor ‘kunstenaar’. „Het lichaam van zo’n dier blijft helemaal intact hoor. Dat gooi ik als geheel weg. Ik haal enkel de huid ervanaf. Alleen bij vogels blijft de schedel eraan zitten; daaruit haal ik alleen de hersentjes.”
Pas daarna begint het echte werk. Dat komt vooral neer op het natuurgetrouw vormgeven van het dierenlijf, door het ‘boetseren’ van een mal, een kunstlichaam waaroverheen straks de huid wordt getrokken.
Hier verraadt de prutser zich en ontpopt zich de meester, is Beunks overtuiging. „Je moet de natuur kennen, bij voorbeeld de specifieke bouw van een vogellijf, om dat goed te kunnen doen.” Dat een buizerd qua bouw gedrongener is dan een havik, is voor een kenner zonneklaar. Vogels moet je sowieso niet door een beginneling laten doen, is Beunks overtuiging.
Cursus
Een bunzing met het opgerekte lijf van een teckel, een fazant die scheel kijkt of een kerkuil met een te hoog voorhoofd – misvormde dieren kom je regelmatig in huiskamers of meubeltoonzalen tegen: stuk voor stuk werk van beginnelingen of niet getalenteerde preparateurs. „Er zijn nu eenmaal mensen die het nooit leren”, weet Beunk, al kan een goede cursus helpen. In dat verband noemt hij de jaarlijkse cursus voor beginners, georganiseerd door de Nederlandse vereniging van preparateurs. Een aanwinst, vooral ook omdat het vak qua imago wel een opkrikker kan gebruiken.
Beunk legt uit dat het steeds lastiger wordt om je brood met het prepareren van dieren te verdienen. Het werk is arbeidsintensief, de materiaalkosten zijn gestegen en vanwege de crisis is er minder vraag naar opgezette dieren. Niet echt omstandigheden om een florissante branche te verwachten, al zijn er in Nederland nog wel enkele bedrijven die opgezette dieren ‘leveren’.
Dat er een nieuwe generatie preparateurs opgroeit, die het ambacht in ere houdt, betwijfelt Beunk. Ietwat badinerend noemt hij het nieuwe type preparateur een gedreven hobbyist met veel vrije tijd en weinig opleiding.
Stinkdier
Hoeveel dieren hij zelf al die jaren heeft opgezet? Precieze aantallen kan Beunk niet noemen, maar zijn productieniveau lag op meer dan honderd per jaar. Nu hij het als hoogbejaarde nog slechts als hobby ‘erbij doet’, is dat aantal tot „nog geen derde daarvan” geslonken.
Of hij heel bijzondere dieren heeft opgezet? „Een stinkdier”, reageert Beunk na even nadenken. „Daar moet je verschrikkelijk mee oppassen vanwege de stinkklieren. Dat geldt trouwens ook voor bunzingen. Als je bij het villen die klieren laat knappen, kun je wel stoppen, want de stank is niet uit te houden.”
Heel grote lijven, zoals een compleet edelhert, heeft Beunk nooit opgezet. Daar heb je een veel grotere ruimte voor nodig, met een enorme spoelbak, en die heeft Beunk niet. Vossen en herten-, reeën- en wilde zwijnenkoppen zijn z’n grootste objecten. Verder uiteraard veel gaaien, eekhoorns en eksters.
En wat was het kleinste dier? „Een kolibrie en een winterkoninkje”, klinkt het gedecideerd. „Die zijn het lastigst, want bij het villen van die tere huidjes heb je zo iets beschadigd. Op mijn leeftijd is dat een hele uitdaging. Mijn vingers werken nog wel, maar ze zijn een stuk stijver geworden.”
Informatie: J.M. Beunk, Ugchelseweg 36, Ugchelen, tel. 055-5332537.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van woensdag 13 augustus 2014
Terdege | 84 Pagina's