Rome’s transsubstantiatieleer
Acht eeuwen geleden werd op het Vierde Lateraans Concilie bepaald dat Joden een geel herkenningsteken moesten dragen, om zich van christenen te onderscheiden, en werd opgeroepen tot de vijfde kruistocht. Tevens werd de leer van de transsubstantiatie tot dogma verheven.
Catechisanten struikelen vaak over het woord transsubstantiatie. Maar wie het onderwijs van de Heidelberger Catechismus serieus neemt, ontkomt er niet aan deze materie te behandelen. We kunnen ons bij catechese en catechismuspreek er niet afmaken met de opmerking die de bekende ds. Daan Overduin maakte, toen hij geroepen was om zondag 30 te behandelen. Hij begon zijn preek ongeveer zo: „De mis is mis maar wij willen stilstaan bij voor wie het avondmaal des Heeren is ingesteld.”
Wat houdt de leer van de transsubstantiatie in? Volgens de rooms-katholieke kerkleer veranderen het brood (de ouwel) en de wijn bij de consecratie in het vlees en het bloed van Christus, wanneer bij het rinkelen van de belletjes de priester met devote stem zegt: „Dit is Mijn lichaam.” De uiterlijke kenmerken van brood en wijn blijven dan overigens waarneembaar.
Daar komt nog bij dat dit ook ten nutte is van de doden die nog in het zogenaamde vagevuur verblijven. De overgebleven ouwels worden daarom zorgvuldig bewaard in een zogenaamde tabernakel. Je werpt het vlees van Christus toch niet weg. De overgebleven wijn (vermengd met water, wat herinnert aan de speerstoot in Jezus’ zijde) wordt door de priester om die reden dan ook helemaal geledigd.
Dat dit leerstuk tot allerlei bijgeloof leidde, ligt voor de hand. Nog wordt in Amsterdam jaarlijks een ‘ommegang’ gemaakt vanwege een uitgebraakte ouwel die in het vuur terechtkwam en niet verteerd zou zijn. Dit alles bij elkaar was reden om Anastasius Veluanus (de bekeerde pastoor van Garderen) in zijn ‘lekenwegwijzer’ te doen spreken van een „misselijk makende mis”.
De afwijzende visie van de reformatoren op de transsubstantiatieleer leidde tot zware vervolging. Wie niet in het mysterie van het sacrament geloofde, heette immers vervloekt.
Wie de verslagen van de Inquisitie leest, voorafgaande aan de terechtstelling van de martelaren in het martelarenboek, zal zien dat het verwerpen van deze kerkleer een van de hoofdoorzaken was van verbranding, onthoofding en galg. Geen wonder dat de nadere reformator Cornelis Tuinman een uit 21 strofen bestaand lied (Waarschouwinge voor de Misselyke misse) schreef.
Ik citeer het 7e en 16e couplet:
O Mis-geloof, hoe gantsch verkeert
Is ‘t Mis-verdichtzel, dat
Een Mis-god, een Mis-Christus leert,
En waarheid zo Mis-vat.
‘t Mis-huisje, ‘t welk de Mis-koek toont,
En bergt voor Rat en Muis,
Besluit met die op d’aard niet woont,
Maar in zijn Vaders Huis.
Mis-trouw dan deze Mis-vond doch;
Op dat u niets Mis-koom’,
En gy u niet Mis-rekent. Och!
‘t Is maar een yd’le droom:
Een Mis-slag, die gantsch niet en baat,
Maar die ‘t verlegen hert
Mis-moedig en Mis-troostig laat
In ‘t bangste van zijn smert.
Met de Heidelberger houden we (zonder rooms-katholieken als mensen te veroordelen) de mis voor een vervloekte afgoderij. Anderzijds mag aan ons gevraagd worden hoe het staat met ons gebruik van het Heilig Avondmaal. Want met een gereformeerde visie en een ongereformeerd hart kunnen we ons daar toch ook een oordeel eten en drinken... zonder bekering zelfs hét oordeel.
Ds. M. van Kooten, Elspeet
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van woensdag 21 oktober 2015
Terdege | 204 Pagina's