Datheens psalmberijming
Dit jaar is het 450 jaar geleden dat de ex-priester Petrus Datheen een complete psalmberijming in onze eigen taal schonk. Dat was precies op tijd want in 1566 begonnen de hagepreken en werden verschillende kerken door de Beeldenstorm ‘verbouwd’ tot bedehuizen waar deze psalmen massaal konden worden gezongen. Het was een haastklus maar mogelijk heeft Datheen zich geruggesteund geweten door de Schriftwoorden ‘De zaak des Konings heeft haast’.
Het is in ieder geval een berijming geworden die respect afdwingt. ’t Is geen kleinigheid dat hij de berijming die Calvijn gebruikte van het Frans in het Nederlands vertaalde, terwijl het allemaal moest rijmen en kloppen met de melodieën van Genève.
Toch kwam er op den duur ook kritiek. Niet van de minsten. Jacobus Revius, Jodocus van Lodenstein, Wilhelmus à Brakel, Abraham Trommius en Arnoldus Rotterdam toonden de gebreken van het ‘kreupelrijm’ aan. Revius vervaardigde zelfs een nieuwe berijming, die overigens nooit is ingevoerd. Zo scherp als Constantijn Huijgens reageerden zij echter niet. Deze schreef:
Ja Dat Een van Datheen, daar is de wereld zot na
Hoe zo? ’t Is ’t oudste kind en daarom goed en zoet.
De vromen zijn er mee tevreen in haar gemoed.
’t Mag wezen: maar ik vrees, ’t is al te vreen op God na.
Op last van de hoogmogende heren Staten-Generaal kwam er een nieuwe berijming, die in 1773 werd ingevoerd. Velen protesteerden, maar het baatte niet. Ook Theodorus van der Groe, die klaagde dat men de gouden tempelvaten had verwisseld voor zilveren, kon niet voorkomen dat deze berijming ook in Rotterdam-Kralingen werd ingevoerd.
Het was de verdienste van de merkwaardige ds. H.J. Budding te Biggekerke (in 1836 scheidde hij zich af van de Hervormde Kerk) om met name in Zeeland te ijveren voor hergebruik van de berijming van Datheen. Opmerkelijk is dat van de kleine dertig (oud) gereformeerde gemeenten (in Nederland) de overgrote meerderheid in het Zeeuwse is gesitueerd.
Nu was Budding niet alleen pleitbezorger van Datheen maar in zijn latere tijd ook van het opwekkingslied. ’k Hield eens een lezing voor de Heemkundekring op Tholen, waar in verschillende gemeenten Datheen nog wordt gezongen. In een van de dorpen daar gaf een ondeugend meiske op de vraag van de meester ‘Welke psalm van Datheen zullen we zingen?’ prompt Ps. 73:4 op: ‘Haar ogen pruisten zeer hoog op uit haren vette dikke kop.’ Ik zei toen dat de verschillende (oud) gereformeerde gemeenten (in Nederland) én de bloeiende evangelische gemeente te Tholen zich aan Budding hadden verplicht, om diens ijver voor het diep ernstige psalmgezang van Datheen en de vrolijke opwekkingsliederen van het juichend christendom.
Toen ‘Datheen’ plaats moest maken voor de berijming die nu binnen het overgrote gedeelte van de gereformeerde gezindte wordt gezongen, profeteerde Theodorus van der Groe: „Het psalmgezang van Datheen dat met het bloed der martelaren rood is geverfd en in de vlammen van het heetste vuur is beproefd, zal God op de dag van de wraak over Nederland die eer aandoen dat het niet in weeklacht zal veranderen omdat het dan niet meer gezongen wordt. Nee, dat droevig lot zal gaan over onze nieuwe gezangen en liederen, die van beschaafder taal en van sierlijker en hoogdravender berijming zijn en die nu in Gods heilige tempel worden gezongen.”
Gezien de vasthoudendheid van Datheen minnende gemeenten klopt tot op heden die profetie niet. Wat mij betreft blijft dat zo, al ben ik opgegroeid met ‘de nieuwe rijm’.
Ds. M. van Kooten, Elspeet
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van woensdag 15 juni 2016
Terdege | 148 Pagina's