Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Succesvol en nuchter

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Succesvol en nuchter

“Ik luister graag naar de muziek van Franz Liszt”

14 minuten leestijd

De carrière van André Aleman is er een uit een droom. Op 32-jarige leeftijd werd hij hoogleraar aan de universiteit van Groningen. Zijn boek over het oudere brein werd een bestseller. Zelf blijft hij er nuchter onder. “De prediking herinnert me er wekelijks aan dat er belangrijker dingen in het leven zijn dan academisch succes.”

Kouwe drukte is André Aleman vreemd. Ondanks zijn overvolle agenda verricht hij zijn werk ogenschijnlijk in alle rust. Standsverschillen doen hem niets. Op zijn vakgebied geniet hij intussen internationaal bekendheid. “Het seniorenbrein” maakt hem ook bij het bredere publiek bekend. Het boek kwam in negen talen uit.

Zijn jeugd bracht de neurowetenschapper grotendeels in het buitenland door. Enkele maanden na zijn geboorte vertrokken zijn ouders voor de Gereformeerde Zendingsbond naar Kenia, waar zijn vader ging werken onder de Turkana-stam.

HOE KIJKT U OP UW JEUGDJAREN TERUG?

„Ik ben de derde van zeven kinderen, naar huidige maatstaven een groot gezin. Voor mijn ontwikkeling is dat positief geweest. Je leert sociaal te zijn en de aandacht te delen met anderen. Door de omstandigheden waren we als kinderen sterk op elkaar aangewezen, zeker toen we nog onder de Turkana woonden, een nomadenstam in een woestijnachtig gebied. De laatste zes jaar woonden we in Eldoret, een grote stad. Daar gingen we naar een plaatselijke school, waardoor we ook speelkameraadjes buiten het gezin kregen. Aan Turkana heb ik niet meer dan vage herinneringen, onder meer aan de slangen en schorpioenen waarvoor we moesten uitkijken. Van Eldoret is me vooral de school bijgebleven. Als je iets verkeerd deed of te laat kwam, kreeg je stokslagen op je hand of je achterwerk. Dat is ook mij een keer overkomen, omdat ik naar het toilet ging terwijl de docent er niet was. Een aantal kinderen kreeg geregeld stokslagen vanwege slechte cijfers. Dat vond ik destijds al heel onrechtvaardig. Ze waren gewoon minder begaafd in die vakken. Na schooltijd gaf mijn moeder ons thuis nog een uur IVO-wereldschool, zodat we na terugkeer in Nederland de draad gemakkelijk op zouden kunnen pakken.”

HEBBEN DE JAREN IN AFRIKA U GEVORMD?

„Niet heel sterk, denk ik. Belangrijk voor je vorming is aandacht en liefde van je ouders, orde en regelmaat in je leven en de mogelijkheid om een opleiding te volgen. Waar dat is, maakt niet zo veel uit. Na een intermezzo van twee jaar in Nederland vertrokken we als gezin naar Spanje, waar mijn vader ging werken voor de Spaanse Evangelische Zending. Daar heb ik een moeilijk eerste jaar gehad, omdat ik de taal niet beheerste. Spanjaarden doen geen enkele moeite, ook docenten niet, om iets in het Engels toe te lichten. Dat is wel de snelste manier om iemand een taal te leren. Met een jaar had ik het Spaans redelijk onder de knie.”

WAAR KERKTEN JULLIE IN DIE JAREN?

„Elke zondag gingen we meestal één keer naar de presbyteriaansevangelische gemeente van Mataró. Als kinderen uit een zendingsgezin leer je al jong dat er meer is dan je eigen kerkverband in Nederland.

Het benadrukken van de wezenlijke zaken, die Bijbelse christenen wereldwijd verbindt, spreekt mij daardoor meer aan dan het aanscherpen van verschilpunten die tot hoofdzaken worden gemaakt.”

KREEG U DAT OOK VAN UW OUDERS MEE?

„Zeker. Het eerste jaar woonden we in Denia, een badplaats in Allicante. Omdat daar geen reformatorische kerk was, gingen we er naar een evangelische gemeente, zonder dat mijn ouders de verschillen verdoezelden. Na onze terugkeer in Nederland leerde ik op de Pieter Zandt scholengemeenschap in Kampen mijn vrouw kennen, die tot de Gereformeerde Gemeenten behoorde. We hebben afgesproken de keuze voor een kerk af te laten hangen van de woonplaats waar we na ons trouwen terecht zouden komen. Als er een hervormde gemeente met een bevindelijk gereformeerde prediking was, zouden we ons daarbij aansluiten. Anders bij de gereformeerde gemeente. Met de intentie om vervolgens bij het gekozen kerkverband te blijven. Geregeld switchen vind ik niet wenselijk. De kerk is geen supermarkt. Omdat in onze eerste woonplaats de prediking in de gereformeerde gemeente het meest aansloot bij wat we beiden van thuis hadden meegekregen, behoor ik sindsdien tot de Gereformeerde Gemeenten.”

HOE BEOORDEELDE UW VADER, EEN OVERTUIGD HERVORMD MAN, DEZE STAP?

„Hij was ook een man van weinig woorden, dus hij zei er niet zo veel over, maar het was een besluit dat wel zijn goedkeuring had. Het belangrijkste was voor hem dat we een schriftuurlijk-bevindelijke prediking zochten. Ooit heeft hij in een ingezonden brief in het Reformatorisch Dagblad ervoor gepleit dat de Hersteld Hervormde Kerk, de Gereformeerde Gemeenten en het behoudende deel van de Christelijke Gereformeerde Kerken samen zouden gaan. Dat vind ik zelf ook geen verkeerd idee.”

HOE KIJKT U OP UW VADER TERUG?

„Met bewondering. Hij kwam uit een familie van landbouwers in Ouddorp. Het is niet eenvoudig om uit zo’n milieu te breken, een opleiding tot zendeling te gaan volgen en naar Afrika te gaan. Zeker in die tijd. Hij werd gedreven door de begeerte om anderen het Evangelie te verkondigen. Erg spraakzaam was hij niet, maar wat hij zei, was altijd de moeite waard. In zijn prediking bleef hij dicht bij de Bijbel. Ik mag graag boeken van Arthur Pink lezen. Die doen me wel aan de preken van mijn vader denken. Bijbels en praktisch.”

U BLEEK GOED TE KUNNEN LEREN. VIEL U DAARMEE THUIS OP?

„Niet echt. Mijn oudste broer is kinderarts geworden, de tweede ging de computerwereld in en is nu directeur van een softwarebedrijf in Los Angeles. Inmiddels wonen er vier van de zeven in het buitenland. Ze zeggen weleens dat zendingskinderen het Flying-Dutchmansyndroom hebben. Emigreren is voor ons niet vreemd of eng. Ik zou best een jaar of vijf in Zuid-Amerika willen wonen. Of in China. Mijn vrouw moet daar niet aan denken, dus dan houdt het op. Door mijn werk snuif ik toch wat van die culturen op. Ik doe veel samen met collega’s uit Mexico en ben gasthoogleraar aan de universiteit van het Chinese Shenzhen.”

WAT BRACHT U ERTOE OM PSYCHOLOGIE TE GAAN STUDEREN?

„De bekende motivatie: iets met en voor mensen willen doen. Bovendien had ik op de Pieter Zandt enkele docenten die heel boeiend over zaken uit de psychologie konden vertellen. Ik begon de studie met de wens therapeut te worden, maar ontdekte dat ik de exacte kant van het vak nog leuker vind. Mede omdat er zo veel moet worden uitgezocht. Waarom worden mensen depressief? Waardoor krijgen ze wanen? Toen ik stage liep in Ermelo frustreerde het me dat behandelaars vooral bij zware psychiatrische diagnoses zo weinig kunnen. We boeken wel vooruitgang, maar je zou wensen dat het sneller ging.”

VOOR HET OOG KOMT U HEEL RATIONEEL OVER. KLOPT DAT?

„Dat straal ik in ieder geval wel uit, dat hoor ik ook van collega’s. Terwijl ik toch behoorlijk emotioneel kan zijn. Ik luister graag naar de muziek van Franz Liszt, een romanticus. Dat past meer bij een emotioneel dan bij een rationeel mens.”

DE EMOTIONELE ALEMAN WEET U GOED TE VERHULLEN?

„Blijkbaar. Voor een zogeheten Vicisubsidie van 1,5 miljoen euro moest ik een presentatie geven voor de beoordelingscommissie. De subsidie heb ik gekregen, maar naderhand zei een commissielid tegen me: „Het had wel wat enthousiaster gekund.” Terwijl ik voor mijn gevoel barstte van enthousiasme.”

OP 25-JARIGE LEEFTIJD PROMOVEERDE U OP EEN DISSERTATIE OVER HALLUCINATIES BIJ SCHIZOFRENIE, CUM LAUDE. WAS DAT EEN VERRASSING?

„Absoluut. Mijn dissertatie bestond uit een aantal losse artikelen. Voor het predicaat cum laude moeten die naar mijn mening naadloos op elkaar aansluiten. Dat was volgens mij niet het geval, maar de deskundigen keken er anders tegenaan. Dat vond ik wel leuk.”

HOE REAGEERDE DE FAMILIE?

„Er is niet veel ophef over gemaakt. Ze feliciteerden me ermee en daarmee was het klaar. Dat is goed om nuchter naar jezelf te blijven te kijken. De beoordeling van mijn proefschrift werkte wel mee bij mijn benoeming tot hoogleraar.”

OP EXTREEM JONGE LEEFTIJD.

„Elke keer als ik de rector ontmoette, zei hij me dat ik de jongste hoogleraar van de RUG was. Ik heb er overigens nooit bewust naar gestreefd om professor te worden. Mijn plezier in het werk ontleen ik aan het onderzoek. Wel ontdekte ik al snel dat er in universitaire organisaties een vrij sterke hiërarchie is. De inhoud van het onderzoek wordt grotendeels bepaald door de hoogleraar. Wil je vrijheid hebben, dan is het handig als je zelf op zo’n stoel komt te zitten. Toen ik die mogelijkheid kreeg, heb ik toegehapt, maar ik ben niet krampachtig met mijn carrière bezig. Belangrijk vind ik dat je inhoudelijk gedreven bent. Dan zie je vanzelf wel wat er op je pad komt. Na mijn benoeming tot hoogleraar vroeg de personeelschef: „Wat moeten we nou nog met jou, carrière-technisch zit je al aan de top.” Dat probleem heb ik nooit gezien. Ik deed graag onderzoek en dat is nog steeds het geval.”

GEEFT HET EEN KICK ALS ARTIKELEN VAN UW HAND IN WETENSCHAPPELIJKE TOPTIJDSCHRIFTEN WORDEN GEPLAATST?

„Dat kan ik niet ontkennen. Ook in mijn hart leeft een soort Nebukadnezar. Eer is de grootste verleiding in de wetenschap, al kan ik die wel relativeren. Op mijn vakgebied zijn mensen als René Kahn en Jim van Os heel beroemd, maar de gemiddelde persoon op straat heeft nog nooit van hen gehoord. Tegenwoordig zijn alleen bekende voetballers en popsterren echt beroemd. Ik heb niet de illusie dat mensen in de supermarkt me herkennen.”

DRAAGT OOK DE ZONDAGSE EREDIENST ERAAN BIJ OM MET BEIDE BENEN OP DE GROND TE BLIJVEN?

„Dat denk ik wel. De prediking herinnert me er wekelijks aan dat er belangrijker dingen in het leven zijn dan academisch succes. Ook het behoren bij een gemeente doet iets met je. Nederlanders zijn sterk geneigd om zich op te houden met mensen van hetzelfde opleidingsniveau. In de kerk ontmoet je mensen uit alle geledingen van de samenleving. Dat vind ik heel verfrissend. Ik leer veel van mensen met heel andere beroepen.”

WAT FASCINEERT U IN HET BREINONDERZOEK?

„De vraag wat bepalend is voor ons denken, ons voelen en ons gedrag. Waardoor ontstaan ontsporingen in het brein? Zijn die mogelijk te voorkomen? Dat zijn fascinerende vragen. Het belangrijkste punt, de verhouding tussen brein en geest, is nog steeds een mysterie en zal dat mogelijk ook blijven. Bewustzijn is niet te reduceren tot hersencellen. De immateriële geest is van een ander niveau dan het stoffelijke brein.”

GAAT U DOOR UW VAK BEWUSTER OM MET UW EIGEN BREIN EN DE VOORTBRENGSELEN DAARVAN?

„Dat is wel het geval, ja. Bijna onwillekeurig. We doen hier onder meer onderzoek naar emotieregulatie. De uitkomsten daarvan pas ik op mezelf toe. Een goede strategie bij negatieve emoties is een herinterpretatie van de situatie, waardoor die minder negatief wordt. Als iemand iets onaardigs tegen me zegt, hoeft dat niet persoonlijk bedoeld te zijn. Misschien heeft de betreffende persoon zijn dag niet. Zo’n houding maakt je minder vatbaar voor stress en depressie.”

NOGAL WAT REFORMATORISCHE ACADEMICI DIE CARRIÈRE MAAKTEN, VERLIETEN DE GEREFORMEERDE GEZINDTE. WAAROM U NIET?

„Belangrijk is dat het gereformeerde gedachtegoed een innerlijke overtuiging is. Het helpt ook als je ziet dat het vasthouden aan de leer van de Reformatie prima kan samengaan met een academische loopbaan op hoog niveau. Daar heb ik in mijn studententijd veel aan gehad. Iemand als Alister McGrath was voor mij een identificatiefiguur.”

KOMT UW LEVENSOVERTUIGING WELEENS AAN DE ORDE IN GESPREKKEN MET COLLEGA’S?

„Niet zo vaak, en zeker niet in negatieve zin. Hoogleraren als Dick Swaab en Piet Borst keerden zich soms behoorlijk fel tegen het christelijk geloof. Christen-wetenschappers zouden niet integer zijn in hun wetenschappelijk functioneren. Van die houding merk ik bij collega’s van mijn generatie niets meer. In de postmoderne tijd mag iedereen geloven wat hij wil. Wel uiten ze soms hun verbazing. Dan wijs ik ze erop dat de grondleggers van de westerse wetenschap en de stichters van bekende universiteiten orthodoxe christenen waren. Dat soort gesprekken heb ik het meest tijdens congressen. Dan trekje intensief met collega’s op.”

HOE BEOORDEELT U DE DISCUSSIE, NU OOK IN REFORMATORISCHE KRING, OVER HET ONTSTAAN VAN DE AARDE?

„Daar heb ik gemengde gevoelens bij. We moeten de klassiek Bijbelse opvatting niet zomaar loslaten. Anderzijds vind ik dat we bereid moeten zijn om eerlijk te luisteren naar mensen die tot een andere interpretatie komen. We zijn niet altijd even consistent in onze eigen standpunten. Om één voorbeeld te geven: radiografische dateringen van stenen wijzen we af, maar de methoden en principes daarachter zijn exact dezelfde als die voor de bestraling van kanker. Ik vind het goed dat iemand als Gijsbert van den Brink dit soort zaken doordenkt, al levert zijn standpunt nieuwe haken en ogen op, waar terecht bezwaar tegen gemaakt kan worden. We moeten dergelijke mensen in ieder geval niet meteen afbranden. De studie van Mart-Jan Paul past veel beter bij de onder ons gangbare ideeën, maar hij gaat wel héél vlot over de heikele punten heen. Voor mij raakt deze discussie niet de kern van het christelijk geloof, zoals verwoord in de Twaalf Artikelen. Wereldwijd zijn er toonaangevende christelijke apologeten die van mening zijn dat het christelijk geloof en de evolutietheorie elkaar niet uitsluiten. Wezenlijk is voor mij het geloof in God als Schepper en de noodzaak van verlossing. Ik zie de discussie over het ontstaan van de aarde soms als een list om ons af te houden van de zaken waar het echt om gaat: het vertrouwen op God en de vreze des Heeren.”

BELEEFT U GELOOF EN WERK ALS TWEE GESCHEIDEN VELDEN?

„Niet meer dan een christelijke bakker. Ook wetenschap beoefenen is een vak. De meeste tijd ben ik met heel concrete dingen bezig, bijvoorbeeld de vraag waardoor sommige mensen zo apathisch zijn. Dat kun je bijna vergelijken met de vraag van een monteur wat de hapering van een motor veroorzaakt. Het verschil met mijn collega’s is dat ik mijn werk als een goddelijk beroep zie en dat ik in de hersenen die ik bestudeer iets van Gods grootheid en goedheid bespeur. Wat dat betreft vormen geloof en wetenschap voor mij een eenheid.”

BEN U OOK GEÏNTERESSEERD IN THEOLOGIE?

„Met echt theologische werken, zoals die van dr. A. van de Beek, kan ik niet zo veel. Misschien omdat ik te veel een empirisch wetenschaper ben. Er zijn in de theologie geen valide methoden om te kunnen bepalen wie gelijk heeft wanneer mensen elkaar tegenspreken. Daarom heb ik meer met stichtelijke boeken van mensen zoals Philpot, Comrie en Spurgeon. Ook een eigentijdse predikant als Tim Keller kan ik waarderen. Die wordt onder ons ten onrechte en soms op een onheuse wijze afgeschreven. Niet dat ik alles van hem kritiekloos overneem, maar we kunnen van deze man veel leren en het is tot onze schade als we zijn werk terzijde schuiven. Wanneer iemand door Bijbelgetrouwe christenen over de hele wereld wordt gewaardeerd, zegt het iets over onze eigen katholiciteit wanneer wij die persoon afbranden. Vooral Kellers boek over de verloren zoon vind ik zeer ontdekkend, separerend, of hoe je het maar wilt noemen. Tijdens een bezoek aan Amerika ben ik een keer bij hem naar de kerk geweest. Ook toen hield hij een gedegen preek in hedendaagse taal, zodat ook een geïnteresseerde buitenstaander hem prima kon volgen. Daar kunnen reformatorische predikanten wat van leren. Onze kring is te veel in zichzelf gekeerd. Een van de gevolgen is dat het spraakgebruik in kerkdiensten niet erg toegankelijk is voor mensen van buiten de reformatorische gezindte.”

COMRIE, KELLER, PHILPOT, SPURGEON, U HOUDT HET GRAAG BREED.

„Ja, onderzoekt alle dingen en behoudt het goede.”

HEBT U OOK NOG TIJD VOOR VROUW EN KINDEREN?

„Volgens mij wel, al denken de kinderen daar soms iets anders over. Ik ben vrijwel altijd met het avondeten thuis. Ook zondag ben ik zelden van huis. Bewust. Ik heb het zelf buitengewoon gewaardeerd dat mijn ouders veel thuis waren. Dat geeft stabiliteit in een gezin. In mijn vrije tijd lees ik graag, of ik klim even achter mijn pijporgeltje. En ik probeer mijn vrouw wat te helpen in het huishouden.”

ZIJ IS NIET ACTIEF IN DE WETENSCHAP. VINDT U DAT JAMMER?

„Meestal niet. Het lijkt me vermoeiend om ook thuis nog over het werk te moeten praten. Daar hebben we het over andere dingen. Een aantal interesses, zoals klassieke muziek, hebben mijn vrouw en ik gemeen. Dat vind ik wel prettig. Als je niets gemeenschappelijks hebt, wordt het lastig om het lang met elkaar vol te houden. Wij kunnen het gelukkig nog prima met elkaar vinden. Je hoort soms van stellen die met anderen op vakantie gaan. Daar hebben wij geen behoefte aan. We krijgen de tijd prima vol als we samen op stap gaan.”

Dit artikel werd u aangeboden door: Terdege

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 3 oktober 2018

Terdege | 148 Pagina's

Succesvol en nuchter

Bekijk de hele uitgave van woensdag 3 oktober 2018

Terdege | 148 Pagina's