Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Kraamzorg zonder stromend water

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Kraamzorg zonder stromend water

7 minuten leestijd

Ze werd kraamverzorgster zonder dat ze wist hoe een bevalling verliep. Want kramen, dat ging vooral over het huishouden; niet in de eerst plaats over moeder en kind. Geertruida van de Repe-van Popering werkte van 1957 tot 1960 in de Zeeuwse kraamzorg. Drie jaren waarover ze drie boeken zou kunnen schrijven.

Wie binnenkomt in huize Van de Repe op Sint Annaland, hoeft niet te zoeken naar gespreksstof. De vrouw des huizes heeft verhalen genoeg en ze geniet er zichtbaar van om ze door te geven. Vol overgave en in onvervalst Zeeuws.

„Kiek, ier heb ik mien fotoboek van de jaoren in de kraeme. Mooi hé, we hadden zo’n uniform an. Met witte manchetten en een witte kreage, die moest je stieven en strieken.” Met glimmende ogen: „Je zag er best leuk uut éh. Daar heb ik mien man aan te danken denk ik.”

HOUTHAKKEN

Als oudste in een gezin van zeven kinderen durfde Geertruida van Popering (1936) niet te dromen over werk in de kraamzorg. Thuis was er immers genoeg te doen. Maar toen er een advertentie in de krant stond, kreeg ze toch toestemming. Haar jongere zusje zou thuisblijven om moeder te helpen. „Zo begon ik aan een introductiecursus op de Volkshogeschool in Rockanje”, herinnert de vroegere kraamzuster zich. „Niks waard hoor, die cursus. We moesten houthakken en schoffelen. Niemand begreep waarom. Daarna begonnen we gelijk in de gezinnen. De eerste dag van de kraam was de hoofdzuster erbij, daarna moest je het alleen doen. Hoe groot of hoe klein het gezin ook was.”

Zo ging dat bij de Stichting Centrum voor Kraamzorg van de Groene Kruisvereniging in Zeeland. „Het eerste jaar werkte ik voor een gulden per dag, want ik was nog leerling. Eén middag in de week kregen we les in het kraamcentrum van Goes. Daar leerden we kinderen meten en wegen en dat soort dingen. Maar nog belangrijker was de huishoudschool. Want het huishouden moest goed blijven draaien tijdens de kraamtijd.” En dat was hard werken. In grote gezinnen, zonder wasmachine en zonder stofzuiger. En soms op het platteland, in een huis zonder elektriciteit en stromend water.

FOOITJE

Daarom was het in de kraamtijd de gewoonte dat kraambezoek de zuster een fooitje gaf. Van de Repe herinnert het zich nog goed. „Wij als leerlingen mochten dat alleen niet aannemen. Eén keer heb ik dat wel gedaan, toen twee vrouwtjes in klederdracht mij een kwartje gaven. Dat was juist toen de dokter in de gang stond. „Wat zag ik daarstraks?” vroeg hij even later streng. „Als ik het niet had aangepakt, had ik de vrouwen een klap in het gezicht gegeven”, zei ik. „Liever krijg ik dan een standje van u.” De dokter heeft nooit meer wat over fooitjes gezegd.”

 

Diep in gedachten bladert mevrouw Van de Repe door het album dat haar zo dierbaar is. Foto’s, geboortekaartjes en bedankbriefjes zijn zorgvuldig ingeplakt. Achter elk item schuilt een verhaal. „Kijk, dit meisje is naar mij vernoemd. Het was de derde in het gezin. „Ik noem het maar Maria, naar mijzelf”, zei de moeder. Maar ze wilde er nog een doopnaam bij. Dat werd mijn naam. Met dat gezin ben ik altijd bevriend gebleven.” Wijzend op een andere foto: „Dit was in een domineesgezin. De vrouw beviel op zaterdag. Toen ik daar laat op de avond naar bed wilde gaan, riep de vrouw mij terug. „Wil je alsjeblieft nog een wit overhemd strijken voor mijn man voor morgen?” vroeg ze. Stond ik daar om tien uur voor de dominee te strijken. De volgende dag was er dopen. Omdat de moeder nog op bed lag, mocht ik het kindje de kerk in dragen. Geen idee waarom het dopen zo snel moest plaatsvinden.”

MOSTERD

Van de Repe reisde heel Zeeland door om bij haar gezinnen te komen. Per fiets, met de bus en met de trein. „Als het te ver was, sliep ik bij het gezin. Soms in het kleinste kamertje bij al het natte wasgoed. Vreselijk was dat. Zeker in de winter was het een hele uitdaging om alles droog te krijgen. Er was ook zo veel wasgoed in de kraamtijd. Er bestonden nog geen kraammatrassen voor de bevalling, er was geen damesverband en van wegwerpluiers wisten we nog niet. Uren stond ik lakens te spoelen en luiers te wassen. Soms met water uit de regenton, dat je eerst nog moest koken. Met zout en zonlicht probeerde je de vlekken te bleken. Maar zeker het meconium, de eerste ontlasting van de baby, kreeg je er bijna niet uit.”

 

Wat mevrouw Van de Repe het meest is bijgebleven van haar werk, is de armoede die ze in de gezinnen zag. „Een aangekleed babykamertje had bijna niemand. Op deze foto zie je dat ik een kindje in de wastafel in bad doe. Bij een andere familie waren alle luiers kapot.

Je wilde de mensen wel helpen, maar met een gulden per dag kon je zelf ook niet veel missen.” Na een stilte: „Het moeilijkst vond ik het gezin waarbij ik de drie kinderen elke dag brood moest geven met een heel dun laagje mosterd erop. Er was geen geld voor jam, en mosterd gaf nog wat smaak. Dat doet zeer hoor, zulke armoede.” En dan ineens overtuigd: „Het was een moeilijke tijd, maar daarom deed ik het werk zo graag. Echt waere.”

SLUITLAKEN

Tot aan haar trouwen in 1960 werkte Van de Repe in de kraamzorg. Drie volle jaren waarin ze volwassen werd geslagen. Door verdrietige momenten, zoals de geboorte van een dood kindje. Door spannende momenten ook, zoals de tangverlossing op de keukentafel. En door momenten van intense vreugde, als een kindje begon te groeien na een moeilijke start. „Flesvoeding was er nog niet in die tijd. Als de borstvoeding niet op gang kwam, werd er suikerwater gegeven of verdund kindermeel.”

Maar liever reed Van de Repe dan op haar fiets naar een andere kraamvrouw in het dorp. Om moedermelk die daar over was, te brengen naar het gezin dat het zo nodig had. „Nu zou dat niet meer mogen. Maar in Zeeland zijn er heel wat kinderen groot geworden met de moedermelk van een ander.”

In de huidige kraamzorg past Van de Repe niet meer, meent ze. „Het is nu helemaal niks meer hé. Vroeger zei de dokter hoe lang je op bed moest blijven, en dan deed je dat.

De dokter van Zuid-Beverland was het strengst. Van hem moesten de vrouwen tien dagen boven blijven. Nu gaan vrouwen steeds eerder uit bed. Dat is niet beter, hoor. Ze krijgen er allemaal rugklachten van. En een sluitlaken wordt ook niet meer gebruikt, om de buikspieren van de moeder te laten aansterken. Nee, ik zou het niet meer kunnen om zo te kramen. Dan zou ik geen boodschappen meer mogen doen en geen kinderen meer van school mogen halen.”

Ineens, verontschuldigend: „Ik spring weer van de hak op de tak hé. Maar dat moet wel hé, dat hoort erbij.” Afwezig bladert ze verder door haar zorgvuldig bewaarde album. Haar levensgeschiedenis glijdt door haar vingers. Nog eens knikt ze. „Ik heb er nooit spiet van gehad, het waerke. Ja, ik deed zo graege éh.”


OVER BAKERS EN BAKERPRAATJES

Wie mevrouw Van de Repe een baakster noemt, krijgt het met haar aan de stok. Ze is een echte kraamverzorgster. Ze studeerde immers af. Een baakster, vaak een weduwe, werkte zonder diploma’s. Vanuit haar ervaring met eigen kinderen hielp ze in gezinnen en verdiende zo haar geld. Rond 1900, toen nog één op de zeven kinderen stierf vóór de eerste verjaardag, ontstond de roep om een opgeleide kraamhulp. Die kwam voort uit nieuwe inzichten rond hygiëne. Zo kwam de opleiding van kraamverzorgster tot stand. Langzaam werden de baakster en de kraamverzorgster eikaars concurrent. De baakster was het vertrouwde gezicht in het dorp, maar de kraamverzorgster was geschoold. “Vol trots droegen we als bewijs een broche met een ooievaar op ons uniform”, herinnert Van de Repe zich. In haar werk kwam ze nog een enkele baakster tegen. Met het verdwijnen van de baakster gingen er ook veel bakerpraatjes de wereld uit. Over dat het drinken van azijn de bevalling zou opwekken of dat inbakeren een liesbreuk zou voorkomen. De bakerpraatjes klopten lang niet altijd met wetenschappelijke inzichten en werden daarom niet geleerd in de opleiding. Tegelijk weet Van de Repe dat sommige gebruiken uit haar werkjaren ook achterhaald zijn. “Wij gaven kraamvrouwen nog dagelijks een geklutst, rauw ei om op te drinken. Dat gebeurt nu niet meer. Toen ik bij een moeder was die het ei echt niet lustte, heb ik het stiekem door de yoghurt geroerd. “Da’s wel heerlijke yoghurt, zuster”, zei ze. Toen moest ik wel opbiechten hoe dat kwam.”

Dit artikel werd u aangeboden door: Terdege

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 7 augustus 2019

Terdege | 100 Pagina's

Kraamzorg zonder stromend water

Bekijk de hele uitgave van woensdag 7 augustus 2019

Terdege | 100 Pagina's