Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

RECHTVAARDIGMAKING EN HEILIGMAKING BIJ CALVIJN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

RECHTVAARDIGMAKING EN HEILIGMAKING BIJ CALVIJN

29 minuten leestijd Arcering uitzetten

H. Schroten.

Een titel moet kort zijn. Dit artikel bedoelt, zoals gevraagd werd, te spreken over , , de relatie tussen rechtvaardigmaking en heiligmaking bij Calvijn". Door het voegwoord , , en" is echter volkomen duidelijk dat het er om gaat, deze beide leerstukken te zien in hun betrekking tot elkaar.

De actualiteit van ons onderwerp is gebleken uit een vrij recente discussie. In 1950 verscheen het Herderlijk Schrijven van de Generale Synode der Nederlandse Hervormde Kerk betre[fende de Rooms-Katholieke Kerk. Nog in hetzelfde jaar volgde het Antwoord op het Herderlijk Schrijven van de Generale Synode van de Nederlandse Hervormde Kerk betre[[ende de Rooms-Katholieke Kerk door vijf hoogleraren van de R.K. Universiteit te Nijmegen. Er zou over te discussiëren zijn, of een herderlijk schrijven van een synode niet een meer officiële beantwoording mocht verwachten - wanneer zulk een reactie blijkbaar noodzakelijk werd geacht - dan in een min of meer particulier antwoord van vijf hoogleraren. Doch hun antwoord was voorzien van het „imprimatur" en draagt dus het ijk van kerkelijke goedkeuring.

Uit dit Antwoord nu blijkt, dat met betrekking tot ons onderwerp de tegenstelling Rome-Reformatie nog precies dezelfde is als in de dagen van Calvijn: het zijn precies dezelfde verwijten, die men elkander van weerszijden maakt.

Voor ons doel is met name van belang hoofdstuk III uit het Herderlijk Schrijven, getiteld , , de mens", onderverdeeld in drie paragrafen over , , de R.K. mensbeschouwing", , , de mens in het licht der Openbaring" en , , bijbelse en R.K. mensopvatting", en hoofdstuk IV over , , de genade", eveneens onderverdeeld in drie paragrafen, over , , rechtvaardiging, geloof en heiliging naar de Schrift", , , de R.K. genade-leer ' en , , het verschil".

Hier wordt betoogd, dat de R.K. onderscheiding van natuur en bovennatuur leidt tot een veel milder en minder radicaal spreken over

de mens dan in de Heilige Schrift geschiedt. Het herstel des mensen is dan ook niet zozeer als bekering, omkeer, wedergeboorte te beschrijven, dan wel als verheffing, , , elevatie", een woord waarvoor de R.K. theologen bijzondere voorkeur hebben. Doch de onderscheiding tussen een bovennatuurlijk deel des mensen dat door de val verloren ging en een natuurlijk deel dat bleef bestaan, is aan de H. Schrift vreemd. Hier wordt de mens gezien als een eenheid, als een wezen welks ganse bestaan bepaald wordt door zijn verhouding tot God, die radicaal is bedorven door zijn afkeer van God. Om deze mens te redden is het Woord , , vlees" geworden, heeft Christus zich vernederd tot de godverlatenheid toe, ja is Hij voor ons tot een vloek geworden. En wie, gerechtvaardigd door het geloof, aan Christus deel ontvangt, ondergaat daarin geen verbetering of verheffing, maar een bskering en wedergeboorte, waardoor die dood waren in de zonden, met Christus levend gemaakt worden en in Hem een nieuwe schepping worden. Want onze verhouding tot God beslist niet over een deel, maar over ons ganse bestaan.

Wat is nu naar reformatorische zienswijze de rechtvaardigmaking? i Paulus gebruikt dit woord als tegenstelling van , , veroordeling" of „verdoemenis", en bedoelt ermee: het vrijsprekend oordeel Gods voor hen die de eeuwige dood hadden verdiend. Gods genade voor ons in de rechtvaardig making bestaat daarin, dat Hij onze zonden heeft toegerekend aan Jezus Christus, opdat aan ons de gehoorzaamheid en gerechtigheid van Christus zouden worden toegerekend. Gods genade is, als keerzijde van Christus' offer, de daad van gratie jegens ter dood veroordeelden, is vergeving en aanneming, is de onverplichte en onverdiende daad van Zijn vrijspraak. Zij is het middelpunt van Gods Openbaring.

Gods genade bestaat echter niet alleen in de rechtvaardigmaking, maar ook in de heiligmaking. Zijn werk aan ons is er immers op gericht, dat het in ons vrucht drage. Rechtvaardigmaking en heiligmaking laten zich wel onderscheiden, maar nooit scheiden. , , Het woord , , heiliging", , , heiligen", duidt in het N.T. zelfs meer dan eens de rechtvaardiging aan". Jammer, dat het Herderlijk Schrijven hierbij geen bewijsplaatsen uit de Schrift vermeldt. , , De heiliging bestaat daarin, dat wij door Gods rechtvaardiging meer en meer in beslag genomen worden en als zijn kinderen leren leven" (blz. 20).

De R.K. Kerk gebruikt wel dezelfde woorden en begrippen, doch in andere betekenis. Dit geldt in het bijzonder van het woord „rechtvaardigmaking", wat in de R.K. kerkleer juist het werk Gods in ons bedoelt te omschrijven. Het is dus ongeveer gelijkwaardig met „heiligmaking", en duidt in zijn latijnse vorm (justificatie = rechtvaardigmaking) een proces aan, niet zoals bij Paulus een vrijsprekend oordeel. Alle nadruk valt in de R.K. leer en practijk op het werk Gods in ons, waarnaast het werk Gods voor ons, de toewending van zijn vrijsprekende gunst, alleen een voorbereidende betekenis heeft.

De leer der R.K. kerk geeft dus een zeer duidelijke verlegging van accenten te zien, een radicale verschuiving in de betekenis der grondbegrippen. „Wat de Schrift als rechtvaardiging en heiliging aanduidt, tWLC v/erkelijkheden die daar ten nauwste verbonden en op elkaar betrokken zijn, daartussen brengt de R.K. kerkleer een scherpe scheiding aan en wel op zulk een wijze, dat de rechtvaardiging haar centrale plaats in het christelijk leven aan de heiliging moet afstaan. Wat grondslag en middelpunt van het leven des geloofs is, wordt tot aanloop en toegangspoort." Deze verschuiving der accenten is geen zaak van ondergeschikt belang. , .Want in dezelfde mate waarin het volbrachte werk van Jezus Christus vóór ons en Gods daarin tot ons komende rechtvaardiging van de goddeloze, uit het middelpunt wordt weggeschoven, verliest het geloof zijn onv/ankelbaar fundament . . .". De zekerheid des heils raakt zoek in dezelfde mate, waarin het werk Gods in ons tot middelpunt wordt en ons heil afhankelijk gemaakt wordt van de mate waarin wij ons daarvoor toerusten en daaraan medewerken. Zo kan het ook niet tot de waarachtige heiliging komen, die immers slechts opbloeit uit de vreugde over Gods onvoorwaardelijke ontferming in Christus' volbrachte werk. Deze accentsverlegging bij Rome betekent een noodlottige verkorting van de vrije genade Gods en van de troost der aangevochten zielen (blz. 23).

In hun Antwoord bestrijden de vijf hoogleraren echter fel deze , , weergave van het katholieke dogma". Zij zien hierin slechts , , een caricatuur van het katholicisme" (blz. 23v.).

, , Het uitgangspunt van de katholieke (mens)beschouwing is de toestand van de door Christus verloste mens, zoals zij die in het Woord Gods ziet geopenbaard. De Verlossing gebeurt krachtens Gods barmhartigheid . . . Maar als God Zich in en door Christus barmhartig keert naar de zondige mens, laat Hij die mens in zijn wezen niet ongemoeid. De genadevolle wil van God raakt de mens tot op de grond

van zijn bestaan. Heel de existentie van de verloste mens krijgt een andere zin. De Heilige Schrift is vol van deze nieuwe existentie van de verloste zondaar . . . De katholieke leer heeft dit mysterie van vernieuwing van de zondaar tot een nieuw leven volledig aanvaard en ook de consequenties, die het onontkomelijk meebrengt zonder meer aangenomen" (blz. 28). , , Omdat wij de mysterievolle realiteit van de in Christus vernieuwde mens, om de nadruk waarmee de Heilige Schrift er over spreekt, zwaar laten wegen, ontkennen wij de volslagen verdorvenheid door de zonde . . . Zonder twijfel is de zonde meer dan een oppervlakkig verschijnsel in de gevallen mens, want het leven buiten God is de dood. Maar zij ontwricht de mens niet zo volkomen, dat hij door Gods genade niet hersteld kan worden tot kind van God" (blz. 29).

, , Het lijkt ons, dat het Herderlijke Schrijven onvoldoende rekening houdt met de christelijke Openbaring, als het zegt dat de door het geloof gerechtvaardigde mens geen verbetering en verheffing ondergaat, maar een bekering en wedergeboorte (blz 16). Voor ons bestaat deze tegenstelling niet, omdat deze wedergeboorte in de Heilige Schrift als een verbetering en verheffing wordt beschreven". In de bekering van de zondaar tot God wordt hij tot een nieuwe mens omgevormd, , , Nooit mag de gedachte aan de zonde, aan het mysterie van boosheid, waarom Christus stierf aan het kruis, doen vergeten, dat de zondaar door de Verlossing van Christus tot een nieuw leven geraakt, het leven van het kind Gods. Altijd zal hij zich moeten beroepen op Gods barmhartigheid en zal zijn leven een strijd blijven, want de volledige heiligheid blijft een verwachting, maar dit neemt niet weg, dat hij geheiligd is in Christus, dat zijn leven een nieuwe, wondervol verheven zin heeft gekregen. De voltooiing daarvan in het hiernamaals is slechts een hoopvol uitzicht. We anticiperen geenszins op die toekomst. Wel erkennen wij dat, door de wedergeboorte, in volle werkelijkheid het nieuwe schepsel ontstaat, dat van God het heil als zijn erfdeel verwacht Het protestantisme verwijt ons, dat wij geen besef hebben van de ernst der zonde, wij stellen, wij menen met meer recht, daartegenover, dat het protestantisme de vernieuwing door de Verlossing teweeggebracht, heeft geminimaliseerd. De Hervorming heeft meer oog gehad voor de noodzaak dan voor de kracht der Verlossing. Daardoor heeft zij het dogma der Verlossing voor een deel uitgehold" (blz. 30).

Het grote verwijt van R.K. zijde aan de Hervorming is dus: Er gebeurt toch iets, als Christus een zondaar verlost. Bij uw opvatting van de rechtvaardigmaking als het vrijsprekend oordeel Gods is er niets

veranderd in de mens zelf. De verlossing is toch een realiteit, een nieuwe schepping!

Wat betreft de verhouding van „rechtvaardiging, geloof en heiliging naar de Schrift" wordt weliswaar erkend: „Er bestaat inderdaad enig verschil in terminologie tussen Paulus en de katholieke theologie voor wat betreft rechtvaardiging en geloof . . . De vraag is echter, of dit ook een zakelijke en reële ontrouw aan de Schrift betekent" (blz. 53). Er staat nog méér in de Bijbel dan alleen de brieven van Paulus! , , Een volledige overeenstemming met de terminologie van Paulus is slechts mogelijk, wanneer men uitsluitend paulinist zou willen zijn. Maar ook Johannes, ook de synoptici, ook de goddelijke Overlevering zijn de organen van Gods Openbaring" (ib.). Paulus is niet de hele Schrift, en de Schrift zelf kan blijkbaar ook nog op een andere wijze over het geloof spreken, dan Paulus doet (blz. 54). Bovendien: , , Zonde en vlees zijn ook in paulinische zin niet identiek. Wel is het waar, dat onze Verlossing in dit leven nooit voltooid is . . . Maar toch zijn wij ook nu reeds in een reële zin kinderen Gods" (ib.).

„Het gaat er altijd om de volle zin van de Schriften te willen verstaan, en zich niet eenzijdig aan bepaalde teksten vast te klampen met uitsluiting van andere. De katholiek kan niet inzien, dat, ook volgens Paulus alleen, de herboren mens zondaar zou blijven in de volle zin van het woord en de Geest slechts als onderpand zou hebben ontvangen" (blz. 54). Ter illustratie wordt verwezen naar Rom. 6:11, 2 Cor. 5:17, Rom. 8 : 13 en tenslotte naar Gal. 2 : 20. „Ik leef niet meer zelf, maar Christus is het, die leeft in mij."

De discussie, van welke zo de hoofdlijnen zijn weergegeven, moge de achtergrond zijn van ons antwoord op de vraag, hoe de relatie tussen rechtvaardigmaking en heiligmaking gezien wordt door Calvijn. Zo wordt niet alleen de actualiteit van deze vraag in het licht gesteld, maar krijgt zijn uiteenzetting ook meer relief.

Karl Barth merkte in zijn Dogmatiek (IV, 2, S. 566) op: Wat met heiliging (sanctificatio) bedoeld is, zou men ook kunnen aanduiden met de zeldzamer voorkomende bijbelse begrippen van de wedergeboorte (regeneratio) of vernieuwing frenovatio) of met dat der bekering (conversio) of met het in Oud en Nieuw Testament zo belangrijke begrip der Busze (poenitentia, boetvaardigheid), of omvattend met het in het bijzonder voor de synoptici zo kenmerkend begrip van de navolging van Jezus.

Eén ding is zeker en ik wil dit als algemene opmerking vooraf laten

gaan om niet genoodzaakt te zijn bij herhaling telkens weer daarop te moeten wijzen: wie Calvijn wil verstaan, zal voortdurend in gedachten moeten houden, dat bij hem woorden als wedergeboorte, bekering en heiligmaking vrijwel, zoal niet volstrekt synonieme begrippen zijn. In dit opzicht is Calvijns invloed duidelijk speurbaar bij zijn leerling Ursinus in diens Schatboek, in artikel 24 der Nederlandse Geloofsbelijdenis, in Hoofdstuk III/IV van de Dordtse Leerregels, vgl. § 11 en § 12: „de bekering .... dit is die wedergeboorte, die vernieuwing, nieuwe schepping, opwekking van de doden, en levendmaking, waarvan zo heerlijk in de Schrift gesproken wordt, dewelke God zonder ons in ons werkt". Ook in de Kanttekeningen bij de Staten-Vertaling worden passim wedergeboorte, bekering en heiligmaking in betekenis gelijkgesteld. Voor , , bekering" gebruikt Calvijn gewoonlijk het woord , , boetvaardigheid", b.v. in zijn Institutie, III, 3, 1-3. Men vergelijke ook III, 3, 3 met Zondag 33 van de Heidelbergse Catechismus!

Voor wie zich dit goed ingeprent heeft, dat Calvijn dus de woorden wedergeboorte, boetvaardigheid (bekering) en heiligmaking zonder meer door elkaar gebruikt, v/ordt de verhouding van rechtvaardigmaking en heiligmaking glashelder uit zijn betoog in de Institutie, III, 11; , , Over de rechtvaardigmaking des geloofs en in de eerste plaats over de definitie van de naam en de zaak zelf."

Voor de mensen, die door de Wet vervloekt zijn, is het enige middel om de zaligheid te herv/innen gelegen in het geloof. De hoofdinhoud van wat daarover tevoren (III, 3) is uiteengezet, is dit: dat Christus, die ons door Gods goedertierenheid gegeven is, door het geloof door ons aangegrepen en bezeten wordt, door Wiens gemeenschap wij voornamelijk tweeërlei genade ontvangen, namelijk dat wij, door Zijn onschuld met God verzoend, in plaats van een Rechter nu een genadige Vader in de hemelen hebben, en verder dat wij, door Zijn Geest geheiligd, ons toeleggen op onschuld en reinheid des levens. Over de wedergeboorte, die de tweede genade is, is tevoren gesproken III, 3: , , dat wij door het geloof wedergeboren worden". De wijze der rechtvaardigmaking is daar minder aangeroerd. Dit was, omdat het van belang was eerst te begrijpen, hoezeer het geloof, waardoor wij alleen de onverdiende rechtvaardigheid door Gods barmhartigheid verkrijgen, zich wijdt aan de goede werken. (III, 11, 1).

Eerst moeten we uitleggen, wat die zegswijzen betekenen, dat de mens voor God gerechtvaardigd wordt, dat hij gerechtvaardigd wordt door het geloof of door de werken.

„Gerechtvaardigd voor God" wordt hij, die door Gods oordeel voor rechtvaardig gehouden wordt en die vanwege zijn gerechtigheid voor God aangenaam is. Gerechtvaardigd wordt hij, die niet voor een zondaar, maar voor een rechtvaardige gehouden wordt, en daarom kan bestaan voor Gods rechterstoel, waar alle zondaars bezwijken. Evenals men, indien een onschuldige aangeklaagde wordt geleid voor de rechterstoel van een rechtvaardige rechter, waar het oordeel is uitgesproken in overeenstemming met zijn onschuld, zegt dat hij gerechtvaardigd is bij de rechter, zo wordt bij God gerechtvaardigd hij, die weggenomen is uit het getal der zondaren en God heeft tot getuige en beschermer van zijn rechtvaardigheid.

, , Gerechtvaardigd door de werken" zal zo dus genoemd worden hij, in wiens leven zulk een reinheid en heiligheid wordt gevonden, die het getuigenis van rechtvaardigheid verdient bij Gods troon; of die door de volmaaktheid van zijn werken kan beantwoorden en voldoen aan Zijn oordeel.

, , Gerechtvaardigd door het geloof ' zal daarentegen diegene worden, die, uitgesloten van de rechtvaardigheid der werken, de gerechtigheid van Christus door het geloof aangrijpt, met welke bekleed zijnde, hij voor Gods aangezicht niet als een zondaar, maar als een rechtvaardige verschijnt.

Dus leggen wij de rechtvaardigmaking eenvoudig zo uit, dat zij is de aanneming, door welke God ons, in genade aangenomen, voor rechtvaardigen houdt. En wij zeggen, dat die (rechtvaardigmaking) gelegen is in de vergeving der zonden en in de toerekening der gerechtigheid van Christus (III, 11, 2).

Bij deze definitie, die haar woordelijke weerklank vond in de eerste zinsnede van artikel 23 der Nederlandse Geloofsbelijdenis, is het duidelijk, dat de rechtvaardigmaking volgens Calvijn een zuiver juridisch begrip is, dat aanduidt die rechterlijke daad Gods, waardoor Hij een mens, die in zichzelf een zondaar is, , , uitgesloten van de rechtvaardigheid der werken", voor rechtvaardig verklaart en hem , , bekleedt" met de gerechtigheid van Christus, welke hij aangrijpt door het geloof.

De rechtvaardigmaking is dus de rechtvaardigverklaring van de zondaar door God als Rechter, die beslist. Zij houdt op zichzelf nog niet in de innerlijke verandering, de wedergeboorte, bekering of heiliging van de zondaar, doch is louter de toerekening van Christus' gerechtigheid in de vergeving der zonden.

Er zijn, zo betoogt Calvijn (III, 11, 3), vele duidelijke getuigenissen

der Schrift om dit te bevestigen. Men kan niet loochenen, dat de eigenlijke en meest gebruikelijke betekenis van het woord , , rechtvaardigen" in de Schrift is: oor rechtvaardig verklaren. Wanneer b.v. Lukas (7 : 29) vertelt, dat het volk, na Christus gehoord te hebben, , , God rechtvaardigde", dan betekent het woord , , rechtvaardigen" daar niet: echtvaardigheid toebrengen, want de rechtvaardigheid blijft altijd ongeschonden bij God, ook al tracht heel de wereld haar Hem te ontroven. En waar Christus zegt (Luk. 7 : 35), dat de wijsheid gerechtvaardigd wordt door haar kinderen, daar betekent dit niet: e leer der zaligheid rechtvaardig maken, want zij heeft dit van zichzelf, dat zij rechtvaardig is. Beide zegswijzen betekenen zoveel als: an God en aan Zijn onderricht de lof toebrengen, welke ze verdienen. Als Christus de Parizeen verwijt (Luk. 16 : 15), dat zij zichzelf rechtvaardigen, verstaat Hij daaronder niet, dat zij rechtvaardigheid verwerven door goed te handelen, maar dat zij eergierig streven naar de roem van rechtvaardigheid, welke ze niet bezitten: at zij dus ten onrechte zichzelf voor rechtvaardig verklaren, zichzelf ten rechter zijnde. Ook de Hebreeuwse taal kent deze spreekwijze. Als Bathséba (1 Kon. 1 : 21) zegt, dat zij en Salomo als zondaars zullen zijn, bekent ze niet, dat z-z schuldig zijn, maar klaagt ze, dat zij en haar zoon aan schande blootgesteld zullen worden, zodat ze gerekend zullen worden tot de verworpenen en veroordeelden. Ook in het Latijn gelezen kan dit woord niet anders genomen worden dan als: ondaars in de ogen van anderen, zonder dat het enige hoedanigheid te kennen geeft.

Dan past Calvijn dit toe op het onderwerp in kwestie. Hij gaat het gebruik van het woord , , rechtvaardigen" door Paulus na, in Gal. 3 : 8, Rom. 3 : 26 en Rom. 8 : 33 en concludeert: echtvaardigmaken is dus niets anders dan hem, die aangeklaagd werd, van de beschuldiging vrijspreken, alsof zijn onschuld bewezen was. Wanneer dus God ons door de tussenkomst van Christus rechtvaardigmaakt, spreekt Hij ons vrij niet door het bewijs van onze eigen onschuldigheid, maar door toerekening der rechtvaardigheid, zodat wij in Christus voor rechtvaardigen gerekend worden, hoewel wij het in onszelf niet zijn. In Hand. 13 : 38 is het , , gerechtvaardigd worden" eenvoudig na de ., vergeving der zonden" geplaatst , , bij wijze van uitlegging". Ook uit Luk. 18 : 14 blijkt: e rechtvaardigmaking bestaat in de vergeving der zonden, zij is de onverdiende vrijspraak door God. Ook met de , , aanneming tot kinderen" in Ef. 1 : 5 bedoelt Paulus hetzelfde als met het , , om niet gerechtvaardigd worden" in Rom. 3 : 24, met de toerekening der rechtvaardigheid in Rom. 4 : 6, terwijl uit 2 Cor. 5 ; 18 en 21 blijkt

dat ook , .verzoend worden" daar niets anders betekent dan: erechtvaardigd worden. ..En ook wat hij elders leert (Rom. 5 : 19). dat wij door de gehoorzaamheid van Christus tot rechtvaardigen gesteld worden, zou geen stand houden, indien wij niet in Hem en buiten ons rechtvaardig gerekend werden voor God" (III, 11, 4). En met nadruk zegt hij in dit verband: et gaat hier waarlijk niet over een deel der rechtvaardig making, maar over haar als geheel!

Waarom hij daarop zoveel nadruk legt, blijkt duidelijk uit zijn scherpe aanval op Osiander, wiens opvatting van de rechtvaardigmaking hij zeer uitvoerig bestrijdt. Al noemt hij telkens de naam van Osiander, toch is het duidelijk dat in de weerlegging van diens leer ook de R.K. opvatting van de rechtvaardigmaking bestreden wordt.

Osiander, zo zegt Calvijn (III, 11, 5 v.v.), heeft , , het een of ander gedrocht van een essentiële rechtvaardigheid ingevoerd, waardoor hij de onverdiende rechtvaardigheid wel niet op zij heeft willen zetten, maar haar toch in duisternis gehuld heeft. Osiander zegt, dat wij één zijn met Christus. Wij ontkennen dit niet, doch achten dit beginsel verkeerd toegepast, als hij daaruit besluit: dat Christus voor ons rechtvaardigheid is, omdat Hij de eeuwige God is, de bron der rechtvaardigheid, en de rechtvaardigheid Gods zelve. Duidelijk blijkt, dat hij niet tevreden is met die rechtvaardigheid, welke ons door de gehoorzaamheid en de offerande van Christus verworven is, maar verzint, dat wij naar ons wezen (substantialiter) in God rechtvaardig zijn, doordat ons zowel Gods wezen (essentia) als ook Zijn hoedanigheid (qualitas) ingegoten is. Hij bedoelt, dat wij deelgenoten worden aan de goddelijke rechtvaardigheid, wanneer God naar het wezen (cssentialiter) met ons verenigd wordt."

..Indien hij slechts zei. dat Christus, ons rechtvaardigmakende, door een wezenlijke vereniging ons eigen wordt, en niet alleen ons Hoofd is, voorzover Hij mens is, maar dat ook het wezen van zijn Goddelijke natuur in ons verspreid wordt, dan zou hij zich met minder schade met zulke liefhebberijen vermaken. Maar hij verstaat onder het woord , , rechtvaardigheid" en onder het werkwoord , , rechtvaardigmakcn" twee dingen, namelijk: dat gerechtvaardigd worden niet alleen is verzoend v/orden met God door onverdiende genade, maar ook rechtvaardig gemaakt worden, zodat rechtvaardigheid niet is een onverdiende toerekening, maar heiligheid en rechtschapenheid die Gods wezen, in ons wonende, ons inblaast. Verder loochent hij krachtig, dat Christus onze rechtvaardigheid is in zoverre Hij. als priester onze zonden verzoenen-

de, ons met de Vader verzoend heeft, maar beweert dat Hij het is als de eeuwige God en het leven. Om het eerste te bewijzen, dat God niet slechts door te vergeven maar door te wederbaren rechtvaardigt, vraagt hij of God hen, die Hij rechtvaardigt, laat zoals ze van nature waren en niets hun gebreken verandert" (III, 11, 6).

In de laatste zinsnede herkennen wij bij Osiander het verwijt, dat ook van R.K. zijde aan de Hervorming gemaakt is, gelijk v/ij hiervoor signaleerden: er gebeurt toch iets, als Christus een zondaar verlost. God laat de mens, die Hij rechtvaardigt, toch niet onveranderd: de verlossing is toch een realiteit!

Daarom spitsen wij nu de oren om Calvijns antwoord te vernemen. Dit is ondubbelzinning. , , Het antwoord is zeer gemakkelijk: evenals Christus niet in stukken gescheurd kan worden, zo zijn ook onscheidbaar deze twee, welke wij tegelijkertijd en verenigd (simul et coniunctim) in Hem verkrijgen, namelijk rechtvaardigheid en heiligmaking. Allen dus, die God in genade aanneemt, begiftigt Hij tegelijkertijd met de Geest der aanneming tot kinderen, door Wiens kracht Hij hen hervormt naar Zijn beeld".

vormt naar Zijn beeld". Rechtvaardigmaking en heiligmaking worden ons dus door God in Christus geschonken, tegelijkertijd en met elkaar verbonden. Het zijn slechts twee aspecten van één en dezelfde zaak: an het deel krijgen aan Christus. Maar dat is nog geen reden om ze met elkaar te verwarren, en die , , tweevoudige genade" te vermengen en te doen alsof rechtvaardigmaking hetzelfde is als heiligmaking. , , Indien de helderheid der zon niet van haar warmte gescheiden kan worden, zullen wij dan daarom zeggen, dat de aarde door het licht der zon verwarmd wordt, en door haar warmte verlicht wordt? " Calvijn wenst een klare onderscheiding der begrippen: r is hier een wederkerige en onafscheidelijke verbinding van beide, doch het is ongeoorloofd en werkt verwarrend om hetgeen eigen is aan het ene zo maar over te brengen op het andere. En dat doet Osiander (en wij begrijpen, dat Calvijn bedoelt: aarin valt hij terug tot Rome!): , want daar God inderdaad hen, die Hij uit genade voor rechtvaardigen houdt, vernieuwt tot het oefenen van rechtvaardigheid, vermengt hij die gave der wedergeboorte met deze aanneming uit genade en beweert, dat ze één en hetzelfde zijn." Maar de Schrift, hoewel ze beide verbindt, onderscheidt toch duidelijk de menigerlei genade Gods, zoals b.v. blijkt uit 1 Cor. 1 : 30.

Gerechtvaardigd worden is iets anders dan nieuwe schepselen worden. Deze onderscheiding moeten wij in het oog houden. , , Want over

het beginsel der rechtvaardigmaking is er tussen ons en de verstandigste Scholastieken geen strijd, namelijk dat de zondaar, uit genade van de verdoemenis bevrijd, rechtvaardigheid verkrijgt, en dat door de vergeving der zonden; behalve dat zij onder het woord rechtvaardigmaking de vernieuwing verstaan, waardoor wij door Gods Geest hervormd worden tot gehoorzaamheid aan de wet. En de rechtvaardigheid van de wedergeboren mens beschrijven zij zo, dat de mens, door het geloof in Christus met God eenmaal verzoend, door zijn goede werken rechtvaardig geacht wordt bij God en door de verdienste van die werken (Gode) aangenaam is" (III, 14, 11).

Eenzelfde dwaling bespeurt Calvijn bij Osiander, die lacht om hen, die leren, dat het woord rechtvaardigmaken in de taal der rechtspraak gebruikelijk is (en dus een zuiver juridisch begrip is). Want wij moeten, zo zegt Osiander, metterdaad rechtvaardig zijn. En niets verwerpt hij ook méér, dan dat wij gerechtvaardigd worden door onverdiende toerekening.

De relatie tussen rechtvaardigmaking en heiligmaking, zoals de Schrift ons deze leert, zet Calvijn het duidelijkst uiteen in zijn bestrijding van Osiander in III, 11, 11.

Uit 2 Cor. 5:21 blijkt duidelijk, dat God rechtvaardigt door vergiffenis te schenken, dat de rechtvaardigmaking wordt gesteld tegenover de beschuldiging, en dat deze spreekwijze is ontleend aan de taal der rechtspraak. Als Paulus in Rom. 4 : 7 citeert Ps. 32 : 1, dan voert hij de profeet (d.i. de dichter van deze Psalm) niet aan als een getuige, die leert dat de vergeving der zonden een deel der rechtvaardigheid is, of dat ze er mede toe bijdraagt om de mens te rechtvaardigen; maar hij sluit de gehele rechtvaardigheid in in de onverdiende vergeving, als hij de mens zalig spreekt, wiens zonden zijn bedekt, aan wie God zijn ongerechtigheden vergeven heeft en aan wie Hij zijn overtredingen niet toerekent. Zijn geluk waardeert en beoordeelt hij daarnaar, omdat hij op die manier rechtvaardig is, niet metterdaad, maar door toerekening!

Osiander werpt hier tegen, dat dit smadelijk zou zijn voor God en tegen Zijn natuur, indien Hij rechtvaardigde hen, die metterdaad goddelozen blijven. Maar, antwoordt Calvijn, men moet onthouden wat ik reeds gezegd heb: dat de genade der rechtvaardigmaking niet gescheiden wordt van de wedergeboorte, ook al zijn het onderscheiden zaken. De ervaring leert echter, dat in de rechtvaardigen altijd een overblijfsel der zonde blijft: daarom is het noodzakelijk, dat ze op ge-

heel andere wijze gerechtvaardigd worden, dan ze wedergeboren worden tot nieuwheid des levens. Want dit laatste (de wedergeboorte of heiligmaking) begint God in Zijn uitverkorenen zo, en Hij gaat daarmee in de ganse loop van hun leven allengs en somtijds langzaam voort, dat zij altijd voor Zijn rechterstoel onderworpen zijn aan het oordeel des doods. Maar wat betreft de rechtvaardigmaking: die bewerkstelligt Hij niet ten dele, maar zo, dat zij vrijelijk, als met Christus' zuiverheid bekleed, in de hemelen verschijnen. Immers een gedeelte der rechtvaardigheid zou de consciënties niet tot rust brengen, voordat vaststaat, dat wij Gode behagen, daardoor dat wij zonder uitzondering rechtvaardig zijn voor Zijn aangezicht. En daaruit volgt, dat de leer der rechtvaardigmaking omvergeworpen en met wortel en tak uitgeroeid wordt, wanneer in de harten twijfel gelegd wordt, het vertrouwen op de zaligheid geschokt wordt, en de vrije en onversaagde aanroeping vertraging ondervindt. De zekerheid des heils staat op het spel!

Het bestek van dit artikel laat ons niet toe hier verder op in te gaan. Vragen wij naar de relatie tussen rechtvaardigmaking en heiligmaking bij Calvijn, dan is het antwoord, door hem zelf gegeven in zijn Institutie, III, 11, 1: Het is een tweevoudige genade (duplex gratia), die wij ontvangen in het deel krijgen aan Christus (participatio Christi).

Karl Barh (Dogmatik, IV/2, S. 570) laat terecht hierop volgen: , , Zo is ook het ontvangen van deze genade in het geloof en in de boetvaardigheid tweevoudig: al kunnen ze niet gescheiden worden, toch moeten ze onderscheiden worden. Boetvaardigheid en geloof, ofschoon ze door een voortdurende band onderling samenhangen, willen toch meer verenigd dan vermengd worden." Hij citeert hier Calvijn, Inst. III, 3, 5.

In zijn uiteenzetting over , , Rechtfertigung und Heiligung" (Dogmatik, IV/2, Ss. 565-578) verwijst Earth telkens en telkens v/eer met hartelijke instemming naar Calvijn, die het zo duidelijk gesteld heeft: Heiligmaking is niet rechtvaardigmaking. Maar rechtvaardigmaking is ook niet heiligmaking. , , Het was Calvijn, die op dit punt naar beide zijden bijzonder helder gezien en gesproken heeft. Hij, bij wie men nauwelijks op één plaats kan twijfelen, of hij van de rechtvaardigmakende of van de heiligmakende genade spreekt, is ook de theoloog, bij wie men de wederzijdse verbondenheid der beide momenten en aspecten nauwelijks ergens over het hoofd kan zien. Zijn grondstelling en uitgangspunt is: evenals Christus niet in stukken uiteengescheurd kan worden, zo zijn onscheidbaar deze twee, die wij tegelijkertijd en ver-

enigd in Hem verkrijgen: rechtvaardigheid en heiligheid. Allen dus, die God in genade aanneemt, begiftigt Hij tegelijkertijd met de Geest der aanneming tot kinderen, door Wiens kracht Hij hen hervormt naar Zijn beeld" (Inst. III, 11.6)".

Met een keur van citaten toont Barth aan: bij Calvijn is de rechtvaardigmaking nooit zonder heiligmaking, maar ook de heiligmaking niet zonder rechtvaardigmaking. Steeds zijn het twee aspecten van één heilsgebeuren, één tweevoudige genade, simul et coniunctim, tegelijkertijd en verenigd in Christus geschonken en ontvangen. Ontvangen in geloof en boetvaardigheid - maar ook deze kunnen niet gescheiden worden, al moeten ze onderscheiden worden.

Barth zegt (S. 573): , , De opvatting van de duplex gratia (tweevoudige genade) v.'as niet Calvijns uitvinding. Reeds de oudere Luther zelf heeft namelijk, op weliswaar ietwat verborgen plaatsen en in taal niet zonder duisterheid, in gelijke zin als later Calvijn gaarne verbindend en onderscheidend van een dubbele rechtvaardigmaking èn heiligmaking, genezing, reiniging enz. gesproken. En Calvijn zijnerzijds heeft van Luthers beslissend inzicht met betrekking tot de rechtvaardigmaking werkelijk geen jota prijsgegeven. Specifiek voor Calvijn - maar daaro.-i niet onluthers, geen tekort doen aan de inhoud en de functie van de leer der rechtvaardigmaking - was formeel slechts de consequentie, waarin hij van die , , duplex gratia" gesproken heeft, en zakelijk slechts de nadruk, die hij op de leer van de in de rechtvaardigmaking gegronde , , novitas vitae" (nieuwheid des levens) gelegd heeft".

Inderdaad. Dat de boetvaardigheid, die , , bestaat uit twee delen, namelijk de doding des vleses en de levendmaking des geestes" (111.3.8) - en , , ik versta onder boetvaardigheid de v/edergeboorte" (111.3.9) - een reële verandering in de mens betekent, is duidelijk, als Calvijn ter zelfde plaatse zegt, dat de wedergeboorte , , geen ander doel heeft dan dat Gods beeld, dat door Adams overtreding bezoedeld en bijna uitgewist was, in ons hersteld wordt." , , Daarom worden wij door die wedergeboorte door de weldaad van Christus vernieuwd tot Gods gerechtigheid, van welke wij door Adam vervallen waren".

En als , , sommige Wederdopers", roemende in de Geest, , , leren dat de kinderen Gods in de staat der onschuld hersteld zijn, en niet meer bekommerd moeten zijn om de lusten des vleses te beteugelen, maar dat men de Geest als leidsman moet volgen, onder wiens leiding men nooit afdwaalt" - dan valt Calvijn uit (111, 3, 14): , , Wat voor een Christus maken zij ons, en wat voor een Geest braken zij uit? Want

wij kennen één Christus en één Geest van Hem, die de profeten hebben aangeprezen en die het evangelie als geopenbaard predikt, over wie wij daar niets dergelijks horen. Die Geest is geen schutsheer van doodslag, hoererij, dronkenschap, hovaardij, twist, gierigheid en bedrog; maar een bewerker van liefde, kuisheid, soberheid, bescheidenheid, vrede, matigheid en waarheid . . .! Hij is ons gegeven tot heiligmaking om ons van onreinheid en bezoedeling te zuiveren en te brengen tot gehoorzaamheid aan de goddelijke gerechtigheid, welke gehoorzaamheid niet kan bestaan, indien niet de begeerten getemd en onderworpen zijn . . ." Maar , , wij worden door Zijn heiligmaking zó gereinigd, dat wij toch door vele gebreken en veel zwakheid belegerd worden, zolang wij in de last van ons lichaam ingesloten zijn".

Dat is de realiteit, die Calvijn zo scherp ziet: dat wij, „ver verwijderd van de volmaaktheid" zijn, en dat nochtans de Geest der heiligmaking bewerkt, dat wij , , het noodzakelijk achten altijd enige vordering te maken en, verstrikt in de zonden, dagelijks met hen strijden".

In dit , , Calvijn-jaar" zullen wij zijn nagedachtenis het best eren door dit diep-gewortelde misverstand te bestrijden: dat Calvijn zou leren, dat er „niets gebeurt in de mens", als hij door Christus wordt verlost, en , , dat de Hervorming (lees: Calvijn!) meer oog heeft gehad voor de noodzaak dan voor de kracht der Verlossing", zodat het dogma der Verlossing , , voor een deel uitgehold ' zou zijn. Het geloof is toch werkzaam door de liefde!

Dan antwoordt Calvijn (111, 11, 20) : „En tevergeefs jagen zij ook naar een niets betekenende scherpzinnigheid, wanneer ze zeggen, dat wij gerechtvaardigd worden door het geloof, dat door de lie[de werkt, opdat zo de rechtvaardigheid zou steunen op de liefde. Wij bekennen wel met Paulus, dat geen ander geloof rechtvaardigmaakt, dan hetwelk werkdadig is door de liefde; maar het ontleent zijn kracht om te rechtvaardigen niet aan die werkdadigheid der liefde! '

Calvijn onderscheidt de mensen in vier groepen, waarvan de vierde bestaat uit hen, die door Gods Geest wedergeboren zijn en de ware heiligheid beoefenen (111, 14, 1).

„Laat ons nu zien, wat voor rechtvaardigheid zij hebben . . . Wij bekennen dat, wanneer God ons door de tussenkomst van Christus' gerechtigheid met Zich verzoent, en ons, begiftigd met de genadige vergeving der zonden, voor rechtvaardig houdt, met zulk een barmhartigheid tegelijk verbonden is deze Zijn weldadigheid, dat Hij door Zijn Heilige Geest in ons woont, door Wiens kracht de begeerten

van ons vlees van dag tot dag meer en meer gedood worden, wij echter geheiligd, dat is aan de Here toegewijd worden tot ware reinheid des levens, daar onze harten gevormd zijn tot gehoorzaamheid aan de Wet. Zodat dit onze voornaamste wil is, Zijn wil te dienen, en alleen Zijn eer op alle manieren te bevorderen."

Rechtvaardigmaking en heiligmaking: een tweevoudige genade, ontvangen door het deel krijgen aan Christus, tegelijkertijd en verbonden, als twee aspecten van één heilswerk Gods.

Alleen hij, die dit verstaan heeft, kent de zekerheid en de blijdschap des geloofs, die ons tegenstraalt uit de Nederlandse Geloofsbelijdenis in de artikelen 22-24 over rechtvaardigmaking en heiligmaking, en in de artikelen 33-35 over de sacramenten. Alleen hij kan de Heidelbergse Catechismus verstaan in de vragen 1, 18, 20, 21, 32, 34, 36, 37, 43, 45, 49, 51, 53, 54, 55, 58, 64, 65, 70, 76, 86, 89 en 90. Alleen hij zal de Dordtse Leerregels in de hoofdstukken III en IV niet beschouwen als een ontsporing van het reformatorisch geloof, doch met name in de paragrafen 11 en 12 het antwoord van Calvijn herkennen op de beschuldiging, dat zijn leer meer oog zou hebben voor de noodzaak dan voor de kracht der Verlossing. Alleen hij zal bij de lezing van onze oude formulieren voor Doop en Avondmaal telkens opnieuw worden geserkt in het geloof: alles in Christus, want Hij is geen halve Zaligmaker.

Rechtvaardigmaking en heiligmaking, vrijspraak en bekering, vergeving der zonden en wedergeboorte, geloof en boetvaardigheid: alles in Christus, als een tweevoudige genade geschonken en ontvangen in Hem.

Simul et coniunctim: tegelijkertijd en verenigd.


1 Het Herderlijk Schrijven spreekt doorlopend van „reehtvaardiging"; eveneens niet van „heilig-making", maar van „heiliging". Ik acht deze verandering van terminologie geen verbetering.

Dit artikel werd u aangeboden door: Theologia Reformata

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1959

Theologia Reformata | 271 Pagina's

RECHTVAARDIGMAKING EN HEILIGMAKING BIJ CALVIJN

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1959

Theologia Reformata | 271 Pagina's