Jot al de volheid Gods
A. Meijers.
„ . . . . opdat gij vervuld wordt tot al de volheid Gods." Efeze 3 : 19b.
Met de „volheid Gods" kan Paulus uiteraard nooit bedoeld hebben de volheid van Gods eigen wezen, waarmede de gemeente en de enkele gelovigen vervuld dienen te worden. Op deze wijze opgevat zou dit een bede zijn om vergoddelijkt te worden. Zulk een bede past veeleer in de mond van een heiden dan van Paulus en wist iedere grenslijn tussen de Here en Zijn schepselen uit. Ook wanneer de Here aan de zijnen de rijkste ervaring van Zijn gunst en gemeenschap schenkt, blijft deze afstand bestaan. Aan zulk een godonterende gedachte worde dus nimmer voet gegeven. Uitdrukkingen als „verslonden worden door God" of „wegzinken" of „zich verliezen" in Hem, zoals deze weleens gehoord worden, kunnen daartoe gemakkelijk aanleiding geven. Wellicht zijn ze niet zo kwaad bedoeld als gezegd. Op een wat ongelukkige manier zal men er de heerlijkheid van Gods gemeenschap mee te kennen willen geven. Zij mogen echter zelfs van verre de gedachte niet wekken als zou de eindige mens in het oneindige wezen Gods opgenomen kunnen worden of het wezen Gods in ons menselijk wezen kunnen overvloeien. Want daarmede wordt de grenslijn uitgewist en het wezen Gods aangerand.
Er is slechts één mens, in Wien zelfs al de volheid Gods lichamelijk woont (Col. 2 : 9), nl. de Here Jezus als de Zone Gods, die mens geworden is en het vleesgeworden Woord is. Buiten Hem wordt er niemand gevonden, in wie zelfs iets van de volheid van Gods wezen kan worden aangetroffen. Paulus is wel de allerlaatste om deze grenslijn in zijn gebed te overschrijden, want hij weet maar al te goed, dat hij zijn knieën buigt tot de Vader van onze Here Jezus Christus, uit welke al het geslacht in de hemelen en op op de aarde genoemd wordt (vs. 14v.).
De , , volheid Gods" is dan ook niet de volheid, die God bezit, maar die Hij schenkt (vgl. de „vrede Gods"). In die volheid vat de apostel het ganse heil samen, nl. alle heilsweldaden en genadebetoningen voor en aan de zijnen. Dus niet alleen wat Zijn vaderlijke ontferming over hen besloten en voor hen gedaan heeft (cap. 1) maar ook wat zij uit de rijkdom Zijner genade mogen ontvangen (cf. H Cor. 9:8).
Deze volheid heeft de Here nu in Christus ontsloten om ze aan Zijn kerk
te schenken. Het is des Vaders welbehagen geweest, dat in Hem al de volheid wonen zou (Col. 1 : 19). Vervuld te worden tot de volheid Gods is dus alleen mogelijk als we met Hem verbonden zijn. Op dit verband legt de apostel daarom zo sterk de nadruk in zijn gebed. Want, hoewel deze bede betrekking heeft op al wat hij tot dusver gebeden heeft, verbindt de apostel haar inzonderheid met de direct daaraan voorafgaande bede, dat zij de liefde van Christus mogen bekennen en in de kennis des geloofs de breedte en lengte, diepte en hoogte daarvan mogen bevatten. Wat is dit anders dan vervuld te worden tot al de volheid Gods? Wie Hem kent en uit Hem leeft heeft alles wat daartoe vereist wordt. Daarom noemt de apostel de gemeente als het lichaam van Christus „de vervulling Desgenen, die alles in allen vervult" (Ef. 1 : 23). 't Is de heerlijkheid van Christus om de volheid Gods, die in Hem is, in Zijn kerk uit te storten en haar aldus te vervullen tot al de volheid Gods. Het behoeft niet gezegd te worden dat wij daartoe geheel ontledigd dienen te zijn. De Here wil alleen ontledigde harten en levens uit Zijn volheid vervullen. Rijken worden ledig heengezonden, maar hongerigen vervult Hij met goederen (Luc. 1 : 53).
Met „vervuld worden" is bovendien tweeërlei gezegd ten aanzien van het karakter van deze vervulling.
Ten eerste is deze vervulling een krachtige en doordringende, evenals bij de zalving door Maria het ganse huis vervuld werd met de geur daarvan. Hart en leven worden uit de volheid vervuld: het hart met geloof, hoop en liefde, het leven met dienen en de mond met lof. Wanneer de Here de volheid van Zijn genade ontsluit in onze ledigheid, vervult Hij ons zó, dat wij er ook waarlijk door vervuld zijn.
Vervolgens is die vervulling een geleidelijke, nl. tot al de volheid Gods. Het pad der rechtvaardigen is immers gelijk een schijnend licht, voortgaande en lichtende tot de volle dag toe (Spr. 4 : 18). Als Maria de albasten fles verbreekt, begint de zalf te vloeien om het hele huis met de reuk der zalf te vervullen. Hoe meer zij uitgiet, des te doordringender en voller wordt de reuk der zalf, waarmede het huis vervuld wordt. Hoe meer de Here de volheid Zijner genade ontsluit, des te krachtiger en sterker wordt de gemeente en de gelovige er door vervuld. We zouden van een „proces" kunnen spreken, mits we dit niet als een natuurlijk groeiproces verstaan, maar een voortgaan van kracht tot kracht onder de inwerking en doorwerking van de bovennatuurlijlce gaven en krachten, die uit de volheid Zijner genade vloeien.
Waar ligt nu de hoogste graad van die vervulling?
Is er een grens, waar die vervulling haar eindpunt bereikt, m.a.w. tot hoever reiken de mogelijkheden tot geestelijke groei en wasdom?
Tot heden lazen we dit vers alsof er alleen maar stond: vervuld uit of met de volheid Gods. Maar Paulus zegt: tot de volheid Gk)ds, ja, tot al de volheid Gods. De gelovigen ontvangen uit die volheid om tot die volheid
vervuld te worden. Die vervulling kan dus net zo lang doorgaan, totdat de volheid van wat de Here te schenken heeft uitgeput is. In deze volheid ligt de grens besloten van de vervulling. Zolang er nog volheid is, is er vervulling mogelijk. Zodra deze uitgeput is, is de mogelijkheid tot verdere vervulling uitgesloten.
Hier is echter geen grens! De Here is een overvloedige Fontein voor de zijnen. De wateren des leven houden nooit op te vloeien, maar worden steeds dieper en voller. De volheid Gods is goddelijke volheid, even onuitputtelijk als God Zelf. Wat Paulus van de liefde van Christus zegt, dat zij alle kennis te boven gaat, is óók van deze volheid Gods waar. Haar lengte en breedte, hoogte en diepte is niet te bevatten noch uit te meten. In deze volheid is genoeg om de ontelbare schare verlosten zowel als de enkele gelovige er in alles en te allen tijde mee te vervullen. Zij vervult alles in allen.
De eerste stap tot die vervulling is het gebed. Paulus geeft daarvan zelf het voorbeeld. De zeilen van het gebed moeten uitgespannen worden om aldus vervuld te worden. Wie bidt is „gans ontbloot" (Ps. 102 : 18) en ontledigd en daar wil de Here de schatkameren des harten uit Zijn volheid vervullen. Hoe wijder de mond wordt opengedaan, des te rijker is de vervulling. Wanneer het nu waar is - en het is waar - dat de vervulling tot volheid eerst ophoudt, wanneer de volheid Gods ophoudt, die echter nimmer ophoudt, dan mag ook het gebed om steeds meerdere vervulling nooit ophouden. Dan hebben de gelovigen altijd meer te vragen dan zij ontvangen hebben. De Here heeft steeds meer dan dat te geven en dus mogen zij nooit gaan rusten op wat reeds verkregen werd uit de volheid Gods, maar hebben zij voort te gaan om vervuld te worden tot al de volheid Gods.
Zou er zó veel gebeden worden? Is dit niet beschamend? De minste genade, die de Here bewijst, is altijd wonderbaar groot, maar Gods kinderen mogen altijd meerdere dingen dan deze verwachten. Zij behoeven niet „beneden hun stand" te leven door minder te begeren dan waartoe de Here opwekt. De verwachting mag nooit lager zijn dan de Here te schenken heeft. En zij behoeven niet te bidden al twijfelende, of het niet te veel of onmogelijk is. Bidden is hierom geen ademverspilling, omdat de Here hen vervullen wil tot al de volheid Gods.
De weg tot die vervulling is ook duidelijk, als we op de plaats van deze bede letten in Paulus' gebed voor de gemeente.
Paulus beklimt hier als het ware de hoogste sport van de gebedsladder en verbindt deze bede met „opdat" aan de vorige. Dat slaat dus terug op zijn gebed om versterking door Zijn Geest in de inwendige mens, de inwoning van Christus door het geloof in het hart en de kennis van de liefde van Christus, die de kennis te boven gaat. De vrucht van dit alles zal wezen een vervuld worden tot al de volheid Gods. Paulus' gebed is een gebedsketen, waarin alle voorafgaande schakels eindigen in deze laatste schakel.
Hoe meer de gelovigen versterkt worden in de inwendige mens, des te meer worden zij vervuld tot de volheid Gods. De inwoning van Christus in het hart heeft diezelfde vervulling ten doel, want waar Hij woont vervult Hij die woonplaats met Zijn volheid tot al de volheid Gods. De kennis der liefde van Christus is eveneens een vervullende kennis, want hoe meer de breedte en lengte, de diepte en hoogte daarvan gekend en bekend worden, des te groter is de vervulling tot al de volheid Gods.
Er is slechts één beperking bij dit gebed, nl. dat we slechts bidden mogen om een vervulling, d.i. geestelijke wasdom, die hier op aarde te bereiken is. We mogen niet bidden om de volheid des hemels, waar geen struikelen noch vallen, geen zonde noch ziekte, geen tranen noch dood meer zijn. De rups maakt een ontwikkeling door om als larve tot volwassen vlinder uit te groeien. Maar in haar bestaan als rups kan zij nooit de schoonheid en dartelheid van de vlinder ontvouwen. Dat is slechts in haar volgend bestaan als vlinder mogelijk. Zo mogen de gelovigen slechts om een geestelijke wasdom bidden, die zij in dit bestaan kunnen ontvangen en openbaren, als zij uit de volheid Gods ontvangen. De verzadiging is voor de eeuwige heerlijkheid weggelegd, waarin geen wasdom meer nodig is, zodat het gebed om vervuld te worden tot al de volheid Gods wegvalt en blijft de dankzegging voor de volheid, waarmede zij eeuwig vervuld zullen zijn.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 juni 1962
Theologia Reformata | 52 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 juni 1962
Theologia Reformata | 52 Pagina's