Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

ROBINSON EN DE VERKONDIGING AAN DE MODERNE MENS*

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

ROBINSON EN DE VERKONDIGING AAN DE MODERNE MENS*

21 minuten leestijd Arcering uitzetten

H. Jonker

Het is goed ons onderwerp eerst goed af te grenzen, zodat ons duidelijk de problematiek voor ogen staat waarover wij het vanmiddag zullen hebben.

Verkondiging

Het gaat over de verkondiging, d.w.z. niet specifiek over de prediking, maar ook over het gesprek met de ander, waarin de heilsboodschap doorklinkt. Verkondiging dus in de ruime zin van het woord. Wij spreken dus niet over homiletische vraagstukken van de prediking in het algemeen, niet over de prediking in de gemeente, ook niet over de prediking in het heden, maar specifiek over de benadering van de Moderne mens als zodanig met het Evangelie.

Moderne mens

Welke moderne mens hebben wij op het oog? Niet de kerkganger, ook al is hij een modern mens. Ook niet de zgn. randbewoners, die bekend zijn met de grondstructuren van het Evangelie, maar wier band met de Kerk is verzwakt. Neen, wij hebben op het oog de moderne mens, zoals bisschop Robinson die in zijn boekje Honest to God heeft getekend: de mens, die de bijbelse en kerkelijke taal niet meer verstaat, de mens voor wie heel wat beschouwingen, formuleringen, uitspraken in de kerkelijke arbeid holle frasen zijn geworden, de mens die zich niet meer aangesproken voelt en die bij het woord God de schouders ophaalt. Voor die mens heeft Robinson zijn boekje Honest to God geschreven.

Deze positie van Robinson zou ik willen aanduiden met „extern apostolair". De schrijver is dus niet „intern pastoraal" bezig voor de gelovigen, zelfs ook niet „intern apostolair" d.w.z. uitgaande van het geloofsgoed der Kerk pogend in een meer frisse moderne wijze de moderne mens aan te spreken. Deze benaderingswijzen erkent Robinson. Hij heeft een andere benadering op het oog. Vanuit het moderne denken, vanuit de „god-loze" positie van de hedendaagse mens wil Robinson een venster openen naar het Evangelie.

Deze doelstelling van Robinson moeten wij goed in het oog houden,

anders doen wij de man onrecht. Het is namelijk een koud kunstje de man confessioneel neer te schieten, maar dan hebben wij aan zijn bedoelingen te enen male tekort gedaan. In het algemeen genomen zijn er vanuit de praktijk gezien nog vele buitenkerkelijken, die vanuit het Evangelie met de bijbelse en kerkelijke bewoordingen benaderd kunnen worden. Onverschilligheid of een oppervlakkige levenshouding of een gebrek aan geestelijke inspanning staat hun in de weg. Naast hen zijn er die wel serieus met de levensvragen worstelen, maar die onbenaderbaar zijn met een evangelische taal zoals onder ons gebruikelijk. Ik heb dezulken in Amsterdam ontmoet. En men moet deze mensen goed hebben leren kennen om in te zien dat wij in pastoraat en prediking veel te veel veronderstellen. Vanuit de pastorale praktijk heeft Robinson deze mens wel leren kennen en het feit dat zijn boekje door tienduizenden is gekocht en gelezen bewijst, dat hij het levensbesef en denkklimaat van deze „god-loze" mens goed heeft geraakt.

De vraag voor vanmiddag is of de weg, die Robinson in deze apostolaire praxis aanwijst, door ons bewandeld kan worden.

In het algemeen staat men tegenwoordig nogal sceptisch tegenover het oordeel van „theologen". Deze „scherpslijpers" zullen wel weer kritiek hebben, zo mompelt men, maar ondertussen wordt het boekje door honderdduizenden gelezen! Het gaat ons niet om de theologie, niet om theologische scherpslijperij, maar om de volheid van de Evangeliedienst en om de vraag of de moderne mens wel wezenlijk geholpen wordt met de nieuwe aanpak van Robinson. Het blijft zinvol zijn aanwijzingen te overwegen en eventueel kritisch te begeleiden zonder dadelijk een nieuwe weg te wijzen. Het stellen en openmaken van de vragen bevordert reeds de verdere doordenking van het vraagstuk. Door Robinson komt de uitdaging van het moderne levensbesef tot ons.

De „andere” mens

Positief zou ik al dadelijk willen opmerken dat het levensbesef van de moderne mens wel zeer adequaat is beschreven. De moderne mens is in bepaald opzicht een andere mens dan de mens ten tijde van de Bijbel, de mens in de oudheid. In de oudheid werden God, natuur en mens veel meer in de onderlinge relaties stilzwijgend erkend. „De dwaas zegt in zijn hart: Er is geen God" uit Psalm 14 is geen atheïsme, houdt niet een ontkenning van het Godsbestaan in, maar is slechts een uitspraak van een mens, die in zijn leven met God niet wil rekenen. Dat blijkt uit de volgende teksten. God als zodanig werd erkend en voorondersteld.

De theoretische twijfel aangaande het Godsbestaan is vanuit het Griekse filosofisch denken langzaam in de westerse denkwereld doorgedrongen. En dit proces werd plotseling verhevigd door het rationalistische denken. Toen ging men natuur. God en mens objectiveren. Het werden objecten van ons denken en deze objecten kwamen los van elkaar te staan. In de oudheid

leefde de mens in de eenheid van God, natuur en menselijke existentie. Thans is deze eenheid verbroken. Door het natuurwetenschappelijk onderzoek is God als het ware buiten de natuur en de kosmos komen te staan.

Ook in de relatie van de mens tot de natuur is een breuk gekomen. Zoals bij agrariërs het leven van de mens nog in hechte harmonie staat met de gang van het natuur-gebeuren, zo was er toen ook nog het besef in zijn mens-zijn opgenomen te zijn in de grote totaliteit van God en natuur. Maar ook de natuur is een object geworden, onderworpen aan het menselijk denken en kennen. En in deze breuk van de menselijke existentie met God en natuur leeft de moderne mens. De natuur is object geworden, God is object geworden. God is wel een interessant onderwerp voor discussie en gesprek, maar de levensrelatie met God is verbroken. Nietzsche's „Gott ist tot" betekent: wij hebben Hem dood-getheoretiseerd. Men kan nu best zonder God en zonder Zijn openbaring leven en sterven. De mens heeft God niet meer nodig. En daarom de Kerk niet, en daarom het Evangelie niet.

Slechts in grenssituaties heeft de mens contact met „die Transcendenz", met God, zegt Jaspers. Maar ook achter deze stelling kan in het heden een vraagteken worden geplaatst.

Gods bestaan in de prediking

Toch poneren wij God. In de prediking poneert God Zichzelf. En het lijkt mij ongewenst de theoretische kwesties aangaande het bestaan van God in de prediking aan de orde te stellen.

In het Woord Gods stelt God Zijn bestaan niet in discussie. Hij stelt onze existentie in discussie, maar Hij poneert Zichzelf. Alzo dient ook in de prediking als dienst van het goddelijk Woord God geponeerd te worden. In discussie en gesprek kan over het bestaan en het zijn van God gesproken worden, wanneer dit probleem aan de orde wordt gesteld. Maar men ondergraaft de kracht van het dynamische Woord Gods wanneer het zijn van God in een theoretische probleemstelling besproken wordt. De H. Geest overtuigt de mens niet in een theoretisch heen en weer spreken, maar wel door de volmacht van het Woord. Het Zichzelf poneren van God heeft in zichzelf reeds overtuigende kracht.

Dit poneren van God geschiedt op tweeërlei wijze: in de horizontale dialoog en in de vertikale herautenroep. De verkondiging is enerzijds een gesprek, waarbij de mens betrokken wordt, een gesprek over en weer. Maar anderzijds toch gekenmerkt door de vertikale neerslag van de herautenroep:

„Alzo spreekt de Here." Dan heeft de mens te zwijgen en verstomt de dialoog. Dit merkwaardige karakter van de verkondiging hangt samen met het wezen van God Zelf. Enerzijds is Hij in het Verbond in gesprek met de mens; anderzijds is Hij de Souvereine, die het voor het zeggen heeft. God heeft in de verkondiging het eerste en het laatste woord. Aan de mens laat

Hij het middenwoord. Bewijs hiervan is de Bijbel, waarin niet alleen God, maar ook de mens aan het woord komt. In het gesprek met de Emmaüsgangers wil Jezus uitgenodigd worden, daarna vervult Hij de „honneurs" van de Gastheer.

Godsvoorstellingen

Welnu, ook Robinson poneert God. Het punt waar het bij hem om gaat is echter de vraag, of de voorstellingen waarmede wij God aanduiden wel verstaanbaar zijn voor de moderne mens. Robinson maakt dan drie onderscheidingen. Vóór Copernicus werd God vooral gezien als God „up there", God in de hoogte. In het toenmalige wereldbeeld werd God boven de wolken gelocaliseerd op het toppunt van het hemelgewelf. Daar zit God op zijn troon.

Door Copernicus is dit wereldbeeld veranderd. De aarde is niet meer het centrum van het heelal. De aarde is niet een plat vlak met een gewelf daarboven. De aarde is een klein kogeltje en het hemelgewelf in een oneindig heelal. God kon toen niet meer gelocaliseerd worden op het toppunt van het hemelgewelf. Nu werd God metafysisch achter de voorhanden zijnde werkelijkheid beschouwd: God „out there". Maar in het huidige atoomtijdperk is ook deze Godsvoorstelling niet meer te handhaven, daarom moeten wij komen tot een „reluctant revolution" van de Godsaanduiding en God meer benaderen als „The Ground of Being and our Being", God is de diepste grond van het zijn en van mijn menselijke existentie. De verkondiging moet nu die oude Godsvoorstelling wat minder accentueren - niet afschaffen - en de „god-loze" mens meer theo-anthropologisch benaderen door God als de grond van 's mensen existentie te zien. Op die wijze kunnen wij bevrijd van allerlei mythische en verouderde voorstellingen de moderne mens beter met het Evangelie benaderen. Dit is in enkele woorden samengevat de hoofdbedoeling van het boekje Honest to God, dat ik na raadpleging van Debate zo getrouw mogelijk heb weergegeven i.

Welnu, tegen deze hele voorstelling van zaken heb ik ernstige bezwaren. Deze bezwaren zijn maar geen simpele „theologische" bezwaren, maar ze raken de kernen van het Evangelie. Robinson vraagt of de Evangelieboodschap door deze voorstelling van zaken wordt aangetast en wij zeggen na ampele overweging en bespreking nu volmondig ja, hoewel wij de goede bedoelingen van de bisschop te enen male respecteren.

Heidens en christelijk levensbesef

In de eerste plaats zou ik het vraagstuk willen benaderen vanuit het

levensbesef van de moderne mens. Buddeberg heeft het levensbesef van het heidendom wel zeer scherpzinnig omschreven 2. In de Griekse filosofie komt tot uitdrukking wat in het heidendom impliciet aangaande God, mens en natuur wordt geloofd en beleefd. Buiten de Openbaring om is er eigenlijk maar sprake van een twee-dimensionale verhouding: van mens tot wereld en omgekeerd. In deze verhouding worden bepaalde relaties in een goddelijk numineus licht gesteld, maar in wezen gaat het telkens om de verhouding van de mens tot de wereld en van de wereld lot de mens. Deze verhouding kan tot tweeërlei levenshouding aanleiding geven. In de eerste plaats de levenshouding van de Weltumschlossenheit. In deze levenshouding wordt de existentie van de mens bepaald door de indrukken van buiten af. De wereld omsluit de mens. Filosofisch duidt Buddeberg deze levenshouding in de geschiedenis aan met empirisme, naturalisme en deze lijn loopt door tot het moderne positivisme en materialisme. Bij de hedendaagse technische mens wordt zijn menselijk-zijn geheel bepaald door de indrukken van buiten af: Weltumschlossenheit. In het heden zou hiermede de technische, vermaterialiseerde mens aangeduid kunnen worden, die slechts leeft bij wat de hem omringende wereld hem te bieden heeft.

Daarnaast is er nog een andere levenshouding die ook zijn uitlopers heeft in het moderne leven, namelijk de z.g. Weltumschlieszung. Met dit woord wil Buddeberg aangeven dat deze levenshouding bepaald wordt door een instelling om niet de ziel door de wereld, maar de wereld door de impulsen van de ziel te laten bepalen. De ziel verwerkt de wereld in zich, neemt de wereld in zich op, absorbeert haar, „umschlieszt" de wereld. De ziel stijgt boven de wereld uit en bepaalt vanuit innerlijke krachten en gevoelens en intuïties het leven in de wereld. Dat is de weg van het spiritualisme, het idealisme en de mystiek. Deze lijn loopt uit in het heden waar men moderne mensen kan aantreffen, die het materialisme afwijzen en slechts vanuit de rijkdom van het innerlijk willen leven. In hun meditatieve instelling umschlieszen zij de wereld en de werkelijkheid.

Dit heidense levensbesef is in wezen eigenlijk een beweging van buiten af naar binnen en of van binnen uit naar buiten, een verhouding met twee polen.

Dit heidense levensbesef in zijn twee-dimensionale betrekking is doorbroken door openbaringsgeloof met zijn drie-dimensionale verhoudingen. In het openbaringsgeloof geloven wij in een God, die vanuit het niet, van buiten af de twee-dimensionale verhouding - mens-wereld - heeft doorbroken door Dabar, het scheppende Woord. Het levensbesef van Jood en Christen is dan dat van de Gottumschlossenheit. Dit scheppende Woord Gods heeft zo de mens van de wereld verlost en de wereld van de mens verlost, doordat beide, mens en wereld, werden betrokken op het handelen

van een derde instantie: de God der openbaring. Dit is het levensbesef van Jodendom en Christendom. Er is niet meer de absorptie van de wereld in de ziel zoals bij het spiritualisme, de wereld ontvangt een eigen gestalte door de scheppende hand Gods en wordt zo object van wetenschap. Er is ook niet meer een bepaald worden van de mens door de indrukken van buiten af van de wereld: de mens komt direct tegenover God te staan. God is een „tegenover". Met God heeft de wereld te maken in het geloofsstuk van schepping en voorzienigheid en het Rijk. Met God heeft de mens te maken in het geloofsstuk van schepping, voorzienigheid en verlossing.

Wanneer nu Robinson God slechts wil benaderen als de grond van mijn zijn, dan is in wezen de bovengestelde structuur van openbaringsgeloof van de doorbraak van het twee-dimensionale heidense levensbesef aangetast, althans in Honest to God. Wij zijn in wezen weer terechtgekomen in de heidense Umschlieszungsopvatting, waarin God is gemaakt tot een praedicaat van het menselijk zijn. In wezen leidt de voorstelling van Robinson weer naar een spiritualisme en mysticisme van het innerlijk-zijn des mensen, wat steeds een bedreiging heeft gevormd voor het christelijk geloof en welke bedreiging slechts kan afgewend worden door het oer-joodse geloof in de God van schepping en openbaring. God als grond van mijn zijn is nooit uitgangspunt, wel een moment in de Godsopenbaring. Maar deze Godsopenbaring komt a priori door het profetische woord van buiten af tot mij en deelt mij onder meer mee dat God naast de grond van mijn zijn ook is de God van ruimte en tijd. Vanuit Zijn scheppende en sprekende Woord leer ik Hem verstaan, niet vanuit mijn zijnsgrond van een natuurlijke theologie. Het Evangelie zal in deze tijd moeten worden toegepast. Maar het Evangelie kan in zijn structuren nooit worden aangepast aan heidense structuren, die in de oudheid reeds werden doorbroken en in het heden zich vaak in een andere en meer moderne gestalte impliciet manifesteren. Ik ben van mening dat in de voorstelling van Robinson tol betaald wordt aan een heidense structuur van levensbesef. En wij dienen de moderne mens niet door hem hierin tegemoet te komen. De oude heidense structuur zal doorbroken, ja, overwonnen moeten worden. Het blijft ook de vraag of de moderne mens vanuit het anthropologisch perspectief ten aanzien van de Godsvraag beter benaderbaar is.

Uitgangspunt: Godsvoorstelling

Mijn tweede bezwaar is een methodisch bezwaar. Robinson benadert het vraagstuk vanuit bepaalde Godsvoorstellingen. Als er één pastoraal advies op zijn plaats is dan is het wel dat men in een evangelisatie-en apostolair gesprek nooit moet beginnen met voorstellingen over God. Het gesprek is dan vanaf de aanvang geblokkeerd. God kennen is wat anders dan een voorstelling van Hem hebben. Het kennen van de mens in de samenleving is wat anders dan een voorstelling van hem hebben. Een voorstelling van een mens.

die men kent en liefheeft, is moeilijk onder woorden te brengen. Te meer ook daar de voorstellingen aangaande een menselijk persoon dagelijks bij de minuut veranderen. Voorstellingen zijn beweeglijke projecties. Als dit al geldt van mensen, hoeveel te meer geldt dit aangaande God. Met de voorstellingen van God moeten wij zeer voorzichtig zijn. Zij hangen af van bepaalde situaties en cultuurvormen. De voorstelling van God in een college of onder een preek, in een theologische discussie of in de grenssituatie van de dood zijn zeer verschillend. Ze worden ook bepaald door de psychische instelling van de gelovige en zijn omstandigheden. Met dit alles heeft Robinson geen rekening gehouden en hij gaat zijn betoog opbouwen op een wankel uitgangspunt van de Godsvoorstellingen.

In de tweede plaats legt hij de voorstellingen vast voor bepaalde cultuurperioden, hij fixeert de voorstellingen aangaande God tot statische gegevenheden: God „up there" voor de Oudheid en Middeleeuwen, God „out there" na Copernicus, enz. Tegen deze voorstelling van zaken is vanuit de Bijbel kritiek te leveren.

1. Men komt van een attribuut nooit tot het wezen der zaak. Wij hebben van de Koningin een voorstelling als een persoon, omhuld in een hermelijnen mantel. Als wij de vraag stellen naar de persoon van de koningin, wie zij werkelijk is, dan verdwijnt de hermelijnen mantel op de achtergrond en letten wij alleen op haar woorden, haar handelingen, haar verhouding en haar liefde tot ons volk. Kennen van de Koningin heeft te maken met haar persoonlijke expressie, niet met een attribuut.

Het kennen van God heeft niet in eerste instantie te maken met voorstellingen „up there", „out there" maar met Zijn handelingen, met Zijn daden van schepping, leiding, verzoening, verlossing, bewaring, enz. In de Bijbel gaat het om een handelende God. Begint men te redeneren vanuit de voorstelling van God dan blokkeert men het gesprek om tot het dynamische wezen van de handelende God te komen. Het bewijs is wel het boekje Honest to God zelf. Het houdt tenslotte niets anders over dan slechts God in de medemenselijkheid. Er is nog wel sprake van daden van God, maar alleen voor zover deze zijn betrokken op het appèl van sociale horizontaliteit.

2. In de tweede plaats moet opgemerkt worden, dat de door Robinson geconstrueerde Godsvoorstellingen in de Oudheid op die wijze in de Schrift, vooral in het Oude Testament niet voorkomen. Wanneer ik de machtige Psalm 90 lees: „Here, Gij zijt ons geweest een toevlucht van geslacht tot geslacht. Eer de bergen geboren en Gij de hemel en de aarde voortgebracht had, ja van eeuwigheid tot eeuwigheid zijt Gij God" dan komt helemaal niet een Godsvoorstelling van een God „up there" tot ons. De woorden van Psalm 90 zijn dragers van een machtige pneumatische werkelijkheid die als golven van een eeuwige zee naar ons toe rollen. Ook deze goddelijke presentatie werd niet door voorstellingen vastgespijkerd, gefixeerd, zoals in het heidendom met zijn afgodsbeelden. Het beeldverbod is juist een protest

geweest tegen de fixering van de voorstellingen. De kracht van Israels God uitte zich door de vermelding van Zijn grote daden, door de onderwijzing van Zijn geboden en beloften en Zijn oproep tot gerechtigheid.

3. In de derde plaats is daarom vanwege het secundaire aspect der voorstellingen te constateren dat de omvorming der Godsvoorstellingen een veel meer vanzelfsprekende en geruisloze zaak is geweest dan Robinson doet voorkomen. Door de verandering van wereldbeeld zijn de voorsteUingen van ieder christen aangaande God al gewijzigd. Het wezen Gods bleef gelijk, wat wij er ons bij voorstellen wijzigde zich. Wij zijn niet meer in staat God te localiseren in de culminatie-hoogte van het hemelgewelf. Daarom doen allerlei Godsvoorstellingen uit de Oudheid en de Middeleeuwen ons primitief aan. Wij zien God thans grootser en machtiger dan gezeten op een troon op de culminatiehoogte van het hemelgewelf. Door de natuurwetenschappelijke onderzoekingen is God nog veel groter geworden. Schijnbaar uit het heelal verdreven houdt Hij thans met uitgebreide armen het ganse heelal in zijn macht. Dat is Zijn troonsheerlijkheid. Dat is God „up there" in het moderne denken.

4. In de vierde plaats moet daarom de aangebrachte indeling van de Godsvoorstelling: „up there", „out there" en „bestaansgrond" en de eenzijdige actualisering van de laatste verworpen worden. Ze beantwoordt niet alleen aan het Schriftgetuigenis, maar ze tast ook de structuur van de Evangelieverkondiging aan. Ware het maar een kwestie van Godsvoorstelling zonder meer, wij zouden ons niet zo sterk verzetten. Maar door een onjuist uitgangspunt, - dat van de Godsvoorstelling - in te nemen, komt de schrijver terecht in een positie, die een eenzijdig scheeftrekken van de structuren van het Evangelie en de verkondiging ervan ten gevolge moest hebben. Door de eenzijdige overaccentuering van de Godsvoorstelling en verwerping, althans verwaarlozing van bepaalde „verouderde" Godsvoorstellingen wordt nu aan de volheid van het getuigenis van het Woord Gods aangaande het wezen Gods geen recht gedaan. God „up there" is maar niet een verouderde voorstelling, maar duidt - in welke voorstelling ook - God als de Majesteitelijke en de Souvereine aan, Die de wereld in Zijn hand houdt. Dit aspect van het wezen Gods kan in de moderne prediking niet gemist worden. Hier openbaart God Zich in Zijn souvereiniteit (Jesaja).

God „out there" duidt God in Zijn verborgenheid aan. God achter de dingen, achter de gebeurtenissen, achter de zichtbare werkelijkheid, achter de geschiedenis. Het geloof dat dit aspect van God ontwaart verzet zich tegen de overmacht van het positivisme, dat slechts met het voorhanden zijnde genoegen neemt. In deze structuur openbaart God Zijn verborgenheid.

God als de grond van „het zijn" en van „mijn zijn" duidt God in Zijn concreet-zijn aan in het mensenleven. Hier openbaart zich de liefde. Hier wordt de mens ontdekt in zijn existentie als beelddrager Gods, met de medemens als beelddrager Gods.

In deze drie structuren van de Godsvoorstelling komen juist de drie

hoofdstructuren van het christelijk kerugma tot uitdrukking: de overmacht van Gods wezen, Zijn verborgen handelen en Zijn liefdeswil in Jezus Christus. Drie structuren van de volle verkondiging van het Woord Gods, waarin het wezen Gods verbonden is met tijd, ruimte en existentie.

5. Ten laatste is het nu duidelijk geworden waarom de tendens van het gehele boekje gericht is op een horizontalisering van de heilsboodschap in het sociale vlak van de medemenselijkheid. De moderne mens heeft moeite met de vertikale dimensie van de mens tot God. Men komt mijns inziens te veel tegemoet aan deze moeite door het wezen Gods te gaan funderen in de grond van het menselijk zijn. Men helpt op die wijze de moderne mens niet, daar hij slechts geholpen kan worden door de volheid van de goddelijke openbaring. De mens is meer dan medemenselijk. De heilsboodschap te laten opgaan in de medemenselijkheid doet aan het heil tekort en aan de mens tekort. De mens heeft naast zijn medemenselijk aspect ook het vertikale aspect van de direkte verhouding tot God. Het gaat er niet alleen om dat de mens zich medemenselijk openbaart, het gaat er ook om dat de mens als kind van God leeft. Juist in de grenssituatie van lijden, schuld en dood komt deze direkte God-mens relatie tot uitdrukking. De medemenselijkheid valt dan weg.

Door deze horizontaliserende tendens krijgt in Honest to God de medemenselijkheid de enige plaats. Dat zij herwaardeerd wordt tegenover een te streng doorgevoerde vertikale geloofsdimensie, waaraan de kerkelijke prediking ook kan lijden, is toe te juichen. Dat zij als enige werkelijkheid wordt verabsoluteerd is als horizontalisering van de heilsboodschap evenzeer af te keuren als een eenzijdige strenge vertikalisering van het geloofsleven.

Dat dit alles ook van grote betekenis is ten aanzien van de christologie is duidelijk. Vanuit de Godsgedachte wordt de christologie opgebouwd. Wij kunnen hier niet verder op ingaan, maar willen wel vaststellen dat het vanuit voorafgaande beschouwingen voor de hand ligt Christus slechts als „man for others" te waarderen in de horizontale dimensie. Christus als Middelaar Gods en der mensen heeft in deze beschouwing geen plaats ontvangen. De uitdrukking Middelaar wordt in dit boekje dan ook niet gebruikt.

Slotconclusie

1. Het boekje getuigt van begrip voor de hedendaagse menselijke nood ten aanzien van het Godsvraagstuk, het geeft een analyse van de verhouding moderne mens-geloof op zodanige wijze dat velen zich aangesproken voelden.

2. Een overaccentuering van het anthropologisch perspectief van het wezen Gods tast de volheid van het kerugma aan, gaat te veel in de richting van een door het Evangelie overwonnen twee-dimensionaal levensgevoel uit een niet-christelijke aera en doet tekort aan de vertikale mens-God verhouding, waarmee ook de moderne mens toch blijft worstelen.


* Lezing, gehouden voor de classis Zwolle der Ned. Herv. Kerk op 7 oktober 1964.

1 De lezing van Honest to God alleen kan aanleiding geven tot misverstanden, daarom dient ook de verantwoording van B-obinson in The Honest to God Debate, S.C.M. Press, Londen 1963, p. 232-275 geraadpleegd te worden. Zie ook H. Jonker, Kerugma en Apologie, nogmaals Eobinson, in Kerk en Theologie, juli 1964.

2 Vgl. Siegfried Buddeberg, Grundformen chrisüichen Lebensgefühls, Stuttgart 1962, S. 13.

Dit artikel werd u aangeboden door: Theologia Reformata

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 december 1964

Theologia Reformata | 72 Pagina's

ROBINSON EN DE VERKONDIGING AAN DE MODERNE MENS*

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 december 1964

Theologia Reformata | 72 Pagina's