GEBET UND HEIL
Wilhelm Ott, GEBET UND HEIL, G Die Bedeutung der Gebetsparanese in der lukarmchen Theologie (Studiën zum alten und neuen Testament, herausgegeben von Vincenz Hamp und Joseph Schmid, Band XII, 164 S., Kösel-Verlag, München, 1965.
In deze opnieuw uitgegeven dissertatie wordt op knappe wijze een onderwerp behandeld, dat in vele commentaren niet die aandacht krijgt die het verdient. Na een uitvoerige bespreking van de gegevens over het gebed in het Lucas-evangelie en een wat summier overzicht over het gebed in de Handelingen komt Ott tot de volgende conclusies.
De vermaning tot aanhoudend gebed bij Lucas is bepaald door de zorg voor het heil der gelovigen. De gemeente leeft immers in de tijd der verzoekingen, die met Jezus lijden begonnen zijn. Voortdurende waakzaamheid is nodig, opdat het geloof niet verstikt wordt onder de zorgen voor het dagelijks bestaan. Dat alles biedt r^jke perspectieven voor de prediking over het gebed. Meermalen geeft de schrijver een verrassende exegese. Ik denk aan wat hij schrijft over Lucas 22 : 39vv, over de bede om de H. Geest in Lucas 11 : 13.
Jammer is evenwel dat de auteur deze resultaten zet in het kader van de „Parusieverzögei-ung". De gebedsparaenese bij Lucas zou samenhangen met het feit, dat Lucas de ergernis over het uitblijven van de parousie wil overwinnen door deze naar een verre toekomst te verschuiven en de nabije vei-wachting van de wederkomst radicaal op te geven. Het boek van Grasser over de „Parusieverzögerung" dient dan ook meermalen als kroongetuige. Daarentegen - en dat is een teken aan de wand - missen we in het uitvoerige literatuuroverzicht de naam van Oscar Cullmann,
Echter, heel deze constructie over de uitgebleven parousie is m.i. nogal aanvechtbaar. Men kan er alleen maar toe komen als men allerlei uitspraken van Jezus tot scheppingen van de oergemeente gaat verklaren. Ook bij Ott zien we de schaduwzijden van de formgeschichtliche methode. Wat men niet „plaatsen" kan, wordt aan Jezus ontzegd en aan Lucas toegeschreven.
Ook ten aanzien van allerlei details kan men met de schrijver van mening verschillen. De wijze waarop Ott klaar komt met de bekende crux uit Lucas 18 : 7 heeft me niet overtuigd. Heeft makrothumein werkelijk hier de betekenis: enadig zijn?
De oudtestamentische achtergrond van Luc. 18 : 1-8 (Ps. 43, Ps. 146) is nagenoeg verwaarloosd, terwijl de auteur wel herhaaldelijk Sirach 35 noemt.
Dat in Lue. 22 : 33 een rehabilitatie van Petrus besloten ligt wil er bij mij niet in. Ott interpreteert m.i. deze tekst teveel vanuit de situatie na Pasen. Ook wat hij zegt over het Onze Vader in de luoaanse vorm heeft me niet overtuigd. Hier wreekt zich de vooropgezette constructie over de uitgebleven parousie. Zo zou er meer te noemen zijn.
Formeel acht ik het een bezwaar dat allerlei literatuurverwijzingen in de tekst zelf voorkomen. Dat maakt een wat rommelige indruk en komt de leesbaarheid niet ten goede.
Resumerend: Een aanvechtbaar, maar niettemin waardevol boek, over een aantrekkelijk onderwerp. Het biedt veel voor prediking en catechese en stimuleert tot verdere studie.
Obr.
A.N.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 december 1965
Theologia Reformata | 67 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 december 1965
Theologia Reformata | 67 Pagina's