DAS PROBLEM DER AUTORITÄT DER ZEHN GEBOTE
Gottfried W. Locher, DAS PROBLEM DER AUTORITÄT DER ZEHN GEBOTE, Rektoratsrede, 23 S., sehw. Fr. 3.50, Verlag Paul Haupt, Bern, 1968.
In de serie Berner BeJctoratsreden verschenen, naar de vorm niet meer dan een kleine brochure. Maar in kort bestek wordt hier veel gezegd over een probleem, dat de laatste decennia telkens opnieuw aan de orde wordt gesteld: de vraag naar het gezag van de tien geboden.
Locher schetst eerst in het kort de Godsopenbaring bij de Sinai, waarop drie wereldgodsdiensten zich beroepen. Deze openbaring hoeft een onuitwisbare indruk gemaakt en doet dat nog. „Maar het eigenlijke geheimenis van de nawerking der tien geboden, zonder welke wij waarschijnlijk tot de huidige dag nóch de bloedwraak afgeschaft noch de arbeidsvrije dag aan het einde der week ingevoerd zouden hebben, ligt in henzelf, in hun overtuigingskracht. .., en in de helderheid van hun apodiktische verbodsvonn". Voor menigeen in onze tijd gaat het in Bijbel en christendom zelfs voornamelijk om de tien geboden, om een soort moraal-systeem. Juist dit wordt thans echter radicaal in twijfel getrokken door een totaal veranderd levensgevoel. Het marxisme, de situatie-ethiek, de brede schare der onverschilligen, zij bestrijden ons traditionele moraalsysteem, waarmee voor hen ook de dekaloog valt en daarmee ook heel het (als moraal opgevatte) christendom. Wat moeten we nog met de dekaloog, die b.v. de slavernij niet verbiedt, zich niet uitlaat over problemen als oeconomische ordening, uitbuiting, het leven der volken onderling en de oorlog? Wat heden ons bewustzijn bepaalt, zijn
niet de tien geboden, maar de rechten van de mens!
Na zo „de vraag" gesteld te hebben, geeft Locher een „voorlopig antwoord", historisch, theologisch en ethisch. De dekaloog biedt een ethiek, die alle belangrijke levensbetrekkingen van de mens omspant. Richt de aandacht zich op de tweede tafel der Wet, „haar bijbelse eigenaardigheid ligt in de verbinding met de eerste"! Komt het onbehagen, dat de beweging van Nietzsche tot Marcuse draagt voort uit een overdreven houden van de Wet, of niet veel meer uit het verraad aan de Wet? „In de ^rond bestrijdt niemand de tweede tafel". Het is niet waar, dat de dekaloog voor de huidige mens een lego frase zou zijn: hij treft hem in het centrum van zijn existentie.
Dan gaat Locher spreken over „leidende gedachten van de dekaloog". Deze is in menige catechismus (Luther, Heidelberg e.a.) opgenomen onder de „hoofdstukken" van het geloof. Bij Jezus en Paulus wordt de dekaloog steeds voorondersteld, soms geciteerd. De tien geboden staan nooit geïsoleerd, maar steeds omgeven door een interpreterende context van geschieden en geloven. Zij zijn zelf afhankelijk van de eigenlijke openbaring: de onthulling van de Naam in het eerste gebod, in het N.T. in de verschijning van Jezus Christus. Zo is het gezag van de Wetgever en dus van de wet wel absoluut, maar nooit abstract; veel meer soteriologisch gericht en bewogen.
Na een toelichting hiervan volgen dan twee korte hoofdstukken over „Christus legislator" (wetgever) en over „Wet en Geest." Hier worden bijzonder waardevolle opmerkingen gemaakt. Jezus bestrijdt het gezag van de dekaloog niet, erkent het veel meer, maar relativeert het: „Maar Ik zeg u . .." Zijn woord heeft nog hoger gezag: H^j is de Wetgever zelf en proclameert de „betere gerechtigheid", in vaste relatie tot Jezus. Voor Jezus' discipelen geldt: Hij heeft aan de tien geboden - relatief - gezag verleend. De Heilige Geest, d.i. de in de tegenwoordigheid Gods verhoogde Christus, gebruikt de tien geboden om de menselijke samenleving te beschermen tegen wat de gemeenschap verstoort, tegelijk de enkeling teg«n het onberekenbare, oncontroleerbare, anarchistisch-kwade in zijn innerlijk. De dekaloog beschermt de mens tegen de gevaarlijke dynamiek van zijn wezen, door een statisch element te bieden. Dat verbindt hem met alle rechtsinstelling.
Het zijn slechts enkele grepen uit een rijk geheel. Lezing van deze rede prikkelt tot nadenken en verder onderzoek.
Sleelits tweemaal zette ik een vraagteken. De eerste maal, als Locher zegt: „Noeli in het Oude noch in het Nieuwe Testament speelt de dekaloog een dominerende rol" (S. 14). Ik ben daar niet van overtuigd, acht het ook enigszins in tegenspraak met wat Locher daarna betoogt, doch kan daar in een recensie niet dieper op ingaan. Het tweede vraagteken geldt de „onthulling van de Naam in het eerste gehod" (S. 15). Moet dit niet zijn: „in het opschrift (of: de aanhef) van - de tien geboden? " Staan niet alle tien geboden onder dit teken: „Ik ben de HERE, uw God, die u verlost heb" ? - Mogen deze twee vragen dienen als bewijs van aandachtige lezing, zonder ook maar iets af te doen aan mijn dankbare waardering voor deze stimulerende reotoraatsrede.
Rs.
H.S.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1970
Theologia Reformata | 307 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1970
Theologia Reformata | 307 Pagina's