Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

VAN WEZEL (1568) NAAR EMDEN (1571)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VAN WEZEL (1568) NAAR EMDEN (1571)

39 minuten leestijd

S. van der Linde

Wezel

In 1968 was het vierhonderdjarig jubileum van het Convent van Wezel aan de orde dat althans in Wezel stijlvol is herdacht, maar in Nederland niet bijzonder veel aandacht kreeg al werd het hier en daar wel vermeldi. Bij die gelegenheid hebben we in dit tijdschrift samengevat wat ons het belangrijkste leek2. Daaraan moet nog worden toegevoegd, dat de herdenking in Wezel de Evangelische Kirche in Rheinland aanleiding gaf een gedenkboek te doen verschijnen, waarheen we nog met nadruk verwijzen, daar het van allerlei kant „Wezel" belicht3.

In 1968 moest worden vastgesteld, dat we betreffende Wezel in sterke mate in het duister tasten. Alleen de authentieke Artikelen van Wezel zijn bewaard, verder ontbreken ons de documenten die de vaste grond moeten zijn waarop we een verantwoord relaas kunnen bouwen. Die omstandigheid verklaart, dat het schrijven over Wezel niet ontkomt aan enige historische fantasie, enige constructie, waarmee we tenslotte toch niet solide gediend zijn. Tot dat construeren behoorde vooral het van bepaalde zijde voorgedragen vermoeden, dat tussen Wezel en Emden een aanzienlijk verschil zou hebben bestaan. Robert Fruin begon ermee, de voorstanders van een „rekkelijke" nationaal-reformatorische richting maakten het grif mee en in die trant werd dan betoogd, dat Wezel wat gemoedelijker, wat „rekkelijker" zou zijn geweest, terwijl in Emden de strakke Frans-Waalse (calvijnse) geest het zou hebben gewonnen*.

Uit het in 1968 gepubliceerde is in alle geval wel gebleken, dat niemand meer geneigd is heden ten dage die constructie nog overeind te houden. Emden hééft Wezel niet genegeerd, hoezeer het ons kan spijten en verwonderen, dat het niet hoogkerkelijk denkende Emden Wezel niet met name noemt. Dat kan nauwelijks de hautaine houding van een echte synode tegenover een convent, een officieuze samenkomst zijn. We hebben veel

meer reden aan te nemen, dat Emden heel veel van de Wezelse Artikelen stilzwijgend heeft overgenomen en voor voldoende heeft beschouwd. Het later in dit artikel te geven overzicht van de inhoud van De Acta van Emden zal ons o.i. tot de slotsom voeren, dat van een tegenstelling of concurrentie geen sprake is.

Emden bedoelt iets anders dan Wezel

Duidelijk is wel geworden, dat Wezel en Emden, bij alle saamstemming, een verschillend doel nastreven. In Wezel spreekt men over de problemen die leven in de vluchtelingengemeenten, maar waarbij men toch al uitziet naar een wettige synode. In Emden is men drie jaar verder en wil men zelfs heel wat detail van een presbyteriaal-synodale kerkinrichting vaststellen.

Het kan worden toegestemd, dat Wezel iets voorlopigs bedoelde te zijn en dat zelf zeer wel wist. Maar J. Lindeboom heeft, niet zonder recht, ook van Emden kunnen zeggen, dat het nog een voorlopig karakter droeg^. We moeten daarop echter o.i. niet te veel nadruk leggen. Hoe officieus Wezel was (zonder geloofsbrieven van zendende kerkeraden of classes), toch kunnen we vaststellen, dat in Rijnland de aanwijzingen van Wezel zijn opgevolgd6. Ook latere „nationale" synoden uit de 16e eeuw hebben goeddeels nog dat voorlopige: lang niet allen die er hadden kunnen en moeten zijn waren er. Maar die er dan wèl waren werden daarom niet op een hoogkerkelijke wijze ondergewaardeerd, maar erkend als de wettige vertegenwoordigers van de hele kerk.

Wezel is blijkbaar samengekomen wegens de noodzaak om de van elkaar losrakende vluchtelingengemeenten zoveel mogelijk voorlopig te verbinden. De grote aandacht, die Emden juist voor de Engelse gemeenten heeft, maakt het te meer vrijwel zeker, dat het trieste conflict in de Londense gemeente, waar ds. Van Wingen de „middelmatige" zaak van doopsgetuigen tot een gewetenskwestie opblies, een van de belangrijkste motieven is geweest om Wezel samen te roepen. Wezel weet dus, dat er in de los van elkaar levende gemeenten allerlei tradities opkomen, die het gevaar meebrengen dat men uit elkaar groeit. Men voelt de noodzaak hier zoveel mogelijk te bundelen en te normeren, maar met behoud van vrijheid in de „middelmatige" dingen. Het is duidelijk dat men ook in Wezel anti-hiërarchisch denkt, al doet men nog niet die klaroenstoot van Emden horen (Emden, art. 1), die Voetius terecht de canon aureus van heel de kerkorde noemde.

Wezel denkt nog vooral gemeentelijk. Het had bij het zoeken naar voorlopige grondregels niet de pretentie van algehele originaliteit. Het erkent dat het te rade ging bij „de beste gereformeerde kerken"'', waaronder we vooral

te verstaan hebben Geneve met zijn Ordonnances ecclésiastiques en de Londense kerkorde van A Lasco. Vooral in Geneve denkt en leeft men ook nog sterk gemeentelijk. Men kent nog niet de „meerdere vergaderingen" en dergelijke. Maar de kerken onder het kruis van 1568 zijn eraan toe, die noodzaak wèl te erkennen.

De aanwijzingen die Wezel gaf, hebben, hoewel we weten dat ze gezag bleken te hebben, niet allen kunnen overtuigen om ze in de band van broederlijke liefde te houden. Zo groeit de behoefte aan een kerkverband dat meer gezag heeft dan zelfs een gerespecteerd convent. Het is niet de bedoeling om de plaatselijke gemeenten te ringeloren, maar men wil ze zó samenbinden, dat ze elkaar in de moeilijke strijd die ze alle kennen, naar binnen en naar buiten, tot steun zijn.

Zo komt het na Wezel tot De synode van Emden^. Dat betekent meteen, dat Emden meer kerkelijk denkt dan Wezel, al betekent voor gereformeerden kerkelijk en gemeentelijk nooit een tegenstelling. De kerk bestaat immers uit gemeenten; als die niet leven, bloeit ook de kerk niet. Maar Emden gaat daarin boven Wezel uit, dat het boven de regels van Wezel uitgaat en een eerste gereformeerde kerkorde ontwerpt op presbyteriaal-synodale grondslag.

Nu oriëntatie op Frankrijk

En daarbij kon Emden dus niet meer alleen of vooral aanknopen bij Grenève en Londen, maar het richt vanzelfsprekend de aandacht op de Franse kerk, die sinds 1559 nationale synoden kent en die juist nog in 1571 in La Roebelle zo samenkwam voor zeer dringende zaken, waarvan Emden bijzonder profiteren zou. De lust en de noodzaak om synoden te houden, zij het dan in kleiner verband, zien we al spoedig opkomen in Zuid-Nederland en in het Rijnland, wat dan uitloopt op Emden 1571 en daarna doorgaat. De Franse Kerkorde was voor de synode van Emden een haast onmisbare en dankbaar aanvaarde raadsman, dat doen de Acta van Emden al heel duidelijk horen, nadat het ook al in de voorbereidingen tot Emden door vooral Marnix van St. Aldegonde was bepleit''. Emden weet dus inderdaad van een „koerswijziging", maar die daarom niet kan worden overdreven, omdat immers zowel achter Genève-Londen als achter de Franse kerk tenslotte eenzelfde man, Calvijn staat, die de vluchtelingengemeenten en de gemeenten aan de Beneden-Rijn blijkbaar sterk geïmponeerd heeft.

Van Wezel naar Emden

De ontwikkeling loopt dus van Wezel naar Emden. Maar de weg erheen was niet helemaal harmonisch en vlak. Als niet een groots geloofsidealisme erachter had gestuwd, zou er niets van terecht zijn gekomen. Zoals aangeduid heeft het aan conflicten onderling niet ontbroken. De politieke toestand was wanhopig: Alva was sinds 1566 in Nederland en leek vast in het zadel te zitten. Oranje leed nederlaag op nederlaag, 1568 vindt de catastrofe van Heiligerlee en Jemmingen plaats; het was mede wegens Alva's dreigementen, dat men in Wezel en Emden zo onopvallend mogelijk had te vergaderen, als „lelie tussen de doornen". Het zag er in 1568 en ook in 1571 niet naar uit, dat 1572 weer een „wonderjaar" zou worden, dat de voor het Evangelie geopende deur zoveel verder zou openstoten. Dat alles heeft de kruisgemeenten intussen niet verhinderd om voort te gaan op het pad van de consolidatie van hun gemeenten, omdat zij onwrikbaar geloofden dat niemand die geopende deur zou kunnen sluiten. Hier spreekt die grootse geloofszekerheid van de lente van de Reformatie, die daarom zo lijden en hopen kan, omdat het zijn grond en kracht in God alleen heeft.

Die verwachting is niet beschaamd. In 1568 en ook in 1571 in Emden komt niet een triomferende of triomfantelijke kerk naar voren, door successen nogal overmoedig, maar een kerk nóg onder het kruis, (onder Het Kruis), die daardoor voortgaat met de moed van geloof en hoop, daarom ook van kracht tot kracht.

De moeilijkheden

Tussen Wezel en Emden ligt op de kaart geen berg, maar er waren toch wel bergen van moeilijkheden te overwinnen. We signaleerden al zekere instemming met de Wezelse Artikelen. Maar algemeen was die bijval zeker niet. Gereformeerde christenen plegen mensen van een sterke individualiteit te zijn (juist daarom aangewezen op een kerkorde als band der liefde!), wat nog weer sterker geldt waar zo'n mengeling van „naties" in die gemeenten werd gevonden. We moeten ons de voortijd bepaald niet te harmonieus voorstellen, want Marnix heeft niet voor niets als zijn lijfspreuk gekozen: Repos ailleurs. A. A. van Schelven heeft ons een samenvatting van het bonte tafereel der vluchtelingengemeenten gegeven, waar we gaarne naar verwijzenif. Daar woonden ontwortelde en ontheemde mensen, gespannen en nogal eens geprikkeld. Het was gelukkig niet overal zo triest en verdeeld als in de gemeente Frankfurt, maar we herinnerden al aan de spanningen in Londen en zo was er overal wel wat. Het is eigenlijk een wonder, dat uit zoveel eenlingen in zo benarde omstandigheden toch een kerk heeft kurmen groeien.

Maar omgekeerd hebben degenen die in deze ontwikkeling stuwden dan ook wel verstaan: als het niet tot een kerkverband komt, blijven we nergens. Daarom hebben ze zich niet aan defaitisme gewonnen gegeven, omdat er zo'n heilig moeten achter zat.

We noemen enkelen van hen die leiding gaven en zagen waar het om ging. Datheen verdient een eervolle vermelding en met hem zijn Frankenthalse collega Gaspar van der Heyden. De Palts moet hier met nadruk vermeld worden, waar immers de oproep tot vaste kerkvorm en met name tot de synode van Emden van de Palts (Heidelberg en Frankenthal) uitging. Met hen behoort Marnix tot de doorzetters, hetzij persoonlijk dan wel als vertrouwensman van Willem van Oranje. Ook die verdient hier genoemd te worden, hoewel zijn motieven niet geheel samenvallen met die van de eerder genoemden. Het verwondert ons niet dat Oranje, politiek zo in het nauw gebracht, het belang van een vaste samenhang der gemeenten alleen maar op prijs kon stellen. We zullen nader vernemen dat hij op hulp van die kant rekende. Oranje kan niet echt als een diep kerkelijk denkend man gelden, maar dat hij er tenminste ook politieke winst uit dacht te halen is ons begrijpelijk. Hij zou in dezen vrijwat teleurgesteld uitkomen.

Etappen naar Emden

Reeds Wezel rekende met het samenkomen van een synode, die ze nog als provinciaal betitek'i'i. Maar het betreffende artikel vervolgt meteen met het uitspreken van de beduchtheid, dat de moeilijke tijden dat wel zouden kunnen verhinderen. Zo dacht men er in de Palts niet over. Voorjaar 1570 gaat er een brief uit, een soort encycliek gericht aan een brede kring gemeenten in Nederland, Rijnland, Engeland en Oostfriesland. Mamix en v. d. Heyden staan er achter. Een plan van formaat wordt er in ontwikkeld. Men wil komen tot een soort „generale kas voor de predikantstractementen (waarmee het zeker niet rooskleurig heeft gestaan), tevens tot een studiefonds voor theologische studenten, tenslotte pleit men voor goede onderlinge correspondentie, opdat vluchtelingen kunnen worden geholpen. Dat plan komt nog nader ter sprake. Aansluitend wordt een voorvergadering in Frankfurt, september 1570 geconvoceerd, waarvan ons niets naders bekend is, maar waarvan te vermoeden valt dat daar de synode, te Emden te houden, definitief werd vastgesteld.

Bedbur

Van Frankfurt is nu de synode van Bedbur, gehouden juli 1571, het voorlaatste station. Het komt ons zeer te stade dat de gemeente te Bedbur deze niet zo bekende synode in juli van dit jaar herdacht en bij die gelegenheid

een gedenkboekje uitgaf, waarvan we de lezing zeer aanbevelend'^. Bedbur is een stadje vlakbij Keulen. Een korte tijd kon het evangelisch leven, daarna werd het weer van Keulen uit geromaniseerd. Begin juli kwam daar een synode samen, waarvan de omvang en de gedelegeerden ons niet nader bekend zijn, maar waarvan de Acta gelukkig in copie tot ons zijn gekomeni^. Uitdrukkelijk wordt daar Marnix als gewaardeerde gast vermeld en die heeft, naar we van elders weten, daar met al zijn (en Oranje's) autoriteit de zaak van de synode bepleit. We weten trouwens van nog andere z.g. „Quartierversammlungen" in Rijnland, waar dezelfde zaak aan de orde was.

Die veelheid van vergaderingen maakt het ons bewust met hoeveel passie enerzijds de noodzaak van de synode werd bepleit, maar dat er anderzijds weerstanden waren te overwinnen, die niet gering kunnen zijn geweest en die ons nog nader zullen bezighouden. De eendracht onder de toch allen benarde broeders was verre van ideaal. Als we de Acta van Bedbur lezen treft ons hoe er doorlopend wordt uitgezien naar een „gekwalificeerde" synode. Men voelde blijkbaar dat alleen zó de tweespalt was te overwinnen. Jaren later zegt de dominee van Bedbur zich nog te herinneren met hoeveel passie Marnix voor die synode pleitte en hoe hij niet zweeg eer men hem gehoor had gegeven.

Die synode zou kunnen worden gehouden in Emden, Frankenthal of Siegen. Van Zuylen van Nijevelt en Gerard van Culenborch krijgen opdracht naar Emden te reizen (want dat wordt gekozen), om daar nader te onderhandelen. Ze krijgen door allen ondertekende geloofsbrieven mee en reisgeld dat de afgevaardigden samen opbrengen (!). Ze krijgen opdracht vooral ook de gemeenten in Engeland te polsen, het zorgenkind, dat extra aandacht krijgt.

Het plan dat Marnix in Frankfurt ter tafel bracht (zie boven) wordt in Bedbur weer uiteengezet en vindt daar bijval. Het zal naar de komende synode worden gebracht ter effectuering.

Dan opent Marnix een politieke opdracht, hem door de Prins meegegeven en mogelijk ook reeds in Frankfurt ter tafel. Zeker voor de vluchtelingen om des geloofs wille is religie en politiek zeer nauw verweven. Begrijpelijk, maar ook gevaarlijk, omdat een dienen van God en zeker eigenbelang door elkaar kunnen lopen. Het verwondert ons dan ook niet, dat dit punt tvkdjfel wekte en we zullen niet a priori deze twijfelaars als slechte vaderlanders moeten brandmerken. Waar het de politiek betreft wil Oranje het volgende: nodig is een eenparige actie ten bate van Nederlands herstel. Laat men daartoe de Prins de informaties geven waarover men beschikt. Er zijn „zwakke gewetens" die met politieke actie moeite hebben. Laat men die tot rust brengen. Laat elk dan ook zijn financiële verplichtingen goed gevoelen! Men kan immers geen oorlog voeren met een lege krijgskas. Daar-

bij wordt gezegd, dat wantrouwen en geroddel niet baten. Men houde zich binnen de grenzen van zijn beroep en ga dus niet op eigen houtje oorlog voeren. Oorlog is volgens Oranje vakwerk, hij voelt niets voor guerilla en dergelijke. Marnix loopt warm als hij beweert dat allerlei lichtvaardig gepraat alleen maar Gods toorn oproept en om gebed en bekering vraagt. Laat men goed uitkijken naar spionnen en verraders. De vergadering is, begrijpelijk, onder de indruk en besluit Oranje zo goed mogelijk te steunen. Maar de afloop zou Oranje toch erg teleurstellen. In Emden kwam dit politieke deel van Marnix' voorstel niet ter tafel. De Acta zwijgen erover, wat moet betekenen, dat het weliswaar ter sprake kwam, maar niet tot een beslissing leidde. De tegenstand die we al aanduidden lijkt niet klein te zijn geweest. We weten dat een jaar later het Nederlandse deel van de Keulse gemeente in de vergadering van de classis de vraag aan de orde stelde of het de taak der kerk was zich in te zetten voor de bevrijding der Nederlanden of alleen voor het welzijn van de Nederlandse kerk'i*. Dat lijkt op een ultra-kerkelijk denken of liever: het grenst kerk en overheid op een wat dopers aandoende wijze af. We hebben eerder aangeduid dat we deze mensen niet bij voorbaat verdacht moeten maken. De politiek (en niet alleen die) heeft heel wat onheilig vuur op het altaar gebracht en dat moet in de barre tijd waarover we nu spreken ook het geval zijn geweest. Men is er echter in geslaagd die bedenkingen te overwinnen, zó diep zijn ze dus ook weer niet gegaan.

Tot zover het politieke plan dat, zoals we zeiden, Emden had moeten bereiken, maar zover niet doordrong. Aansluitend had Marnix een tweede project, dat in Bedbur al niet overtuigde en dat, tot ergernis van Oranje, evenmin Emden haalde. Oranje laat Marnix uitdrukkelijk een plan tot vereniging met de Lutheranen bepleiten. In zijn jonge jaren is Oranje in een lutherse kring te Dillenburg opgegroeid. Dat kan hem tot een mildere waardering van de Lutheranen hebben gebracht. Maar het politieke spreekt weer mee: een behoren tot de sfeer van de Augsburgse Confessie geeft politieke erkenning. Laten de gereformeerden zich dat dus ten nutte maken. Op die manier kan men bondgenoten winnen; zelfs op zekere elementen in Saksen kan gehoopt worden, daar er immers een crypto-calvinistische catechismus is verschenen, die een brug zou kunnen zijn.

Wat heeft Oranje, de idealist en tolerant die ook nog door de verzoeking van een „Realpolitik" geplaagd wordt, de toestand weinig gepeild! Van beide kanten stond men immers onverzoenlijk tegenover elkaar. Niet weinige Lutheranen verklaarden liever Turks dan calvinistisch te willen zijn. De jonge kerk had op dit punt al ampele ervaring. In Bedbur vond dit plan geen instemming, Emdens zwijgen erover moet wel betekenen, dat Marnix het maar heeft teruggenomen of dat het moderamen van Emden het niet

wenselijk vond een dusdanige twistappel op de eerste vol-synodale tafel te leggen.

De consequentie van dit alles is natuurlijk, dat men de aandacht van Duitsland afkeert en die naar Frankrijk richt (de Hugenoten). Het behoort tot de volle beker der beproevingen, dat de Franse hulp uiteindelijk ook bitter tegenviel, behalve dan dat de Franse kerkorde inspirerend werkte. Oranje moet bij het doen van dit voorstel vergeten hebben wat hij een andermaal zei, nl. dat hij met de potentaat der potentaten een vast verbond had gesloten, waarop hij zeker ging.

Dat verbond zal pas gesloten zijn na dft teleurstelling, hem in Bedbur en nog eens nader in Emden bereid.

Emden sluit zich dus bij de Franse praktijk aan. Men weet van de synode van La Roebelle, zal de acta ervan spoedig zien te krijgen en wil met die Franse kerk goede correspondentie. De Lutheranen, als ze ooit van Oranjes voorstel hebben geweten, zullen er niet door geroerd zijn geweest. Ze isoleren zich toenemend, wat uitloopt op de Formula Concordiae van 1577.

Laatste punt van de Acta van Bedbur (waarvan we de zaken, die op de Duitse toestanden betrekking hebben aan de kant lieten), is het voorstel om een troostboekje te laten schrijven ten behoeve van de bedrukte ballingen, om ze te activeren met betrekking tot de bevrijding van hun vaderland en hen op te wekken toch goede moed te houden.

Er waren in de vluchtelingengemeenlen dus niet weinigen wien het wachten lang, te lang viel. Een deel van hen was al in 1545 gevlucht, anderen in 1553 en '66. Licht hebben ze gehoopt dat het niet lang zou duren, maar dat liep anders. Ons is niet bekend of dat troostboekje dat Bedbur wilde zien geschreven ook inderdaad van de pers kwam. Emden spreekt er niet over. Het lijkt ons niet al te fantastisch te denken aan Jean Taffin, die deel uitmaakte van het moderamen van de Emdense synode, al weten we niet of hij ook in Bedbur aanwezig was. Hij kan in alle geval van de zaak geweten hebben en heeft, door een bewogen leven, goed geweten hoe het een banneling te moede is. Het is misschien niet toevallig, dat van zijn hand een troostboekje verscheen: Van de merck-teeckenen der kinderen Gods ende van de vertroostingen in haere verdruckinghen: een seer profijtig ende troostelijck hoecxken, aan de ghelovighen Nederlanderen. Dit boekje heeft dan wèl wat op zich laten wachten, want het verscheen in het Frans vermoedelijk pas in 1586. De Nederlandse vertaling is van 1588. Toen waren de ballingen allang uit de verstrooiing in hun land terug. Maar ze hadden nog genoeg te doorstaan. Taffins boekje is toch nog op tijd gekomen, het is tot op vandaag actueel'i^.

De reactie op Bedbur

Zoveel over Bedbur, waarvan het belang voor een goed verstaan van Emden ons niet licht ontgaat. Van Bedbur gaat het dan nu naar Emden. De in Bedbur gedeputeerden begaven zich met spoed naar Emden, want men popelde om toch die synode te kunnen houden. Maar in Emden vonden ze lang niet de instemming, waar ze op gerekend hadden. Men had gehoopt, dat nog in de zomer van '71 de synode kon worden geopend, maar daar bleek geen sprake van te kunnen zijn. Men stuitte n.l. op verzet van hen, die men aanduidt als „de Hollandse natie". Daarmee zijn bedoeld vluchtelingen afkomstig uit (Noord-)Holland, waarvan Amsterdam het centrum moet uitgemaakt hebben. We weten ervan dat men vanuit de Franse gemeente in Keulen zich daar erg boos over gemaakt heeft en zelfs tot de harde uitspraak kwam, dat Satan de Hollanders zou verwekt hebben om de zo gewenste synode te saboteren. Men deed een beroep op Oranje om hen tot andere gedachten te bewegen, wat ook gelukt is.

Wat zit er achter dat protest van de „Hollanders", die voor een synode niet voelden en ook de tucht, die met een gereformeerde kerkorde vanzelf is gegeven, niet juist achtten? Ze stonden niet alleen, daar we ons herinneren dat Marnix in Bedbur alle moeite had ook de „alteingesessene Gemeinden im Rheinland" van de noodzaak en de zegen van een synodaal samenleven te overtuigen.

Walter Hollweg, die we hier vaker zullen citeren geeft voor het gedrag van die Hollanders een verklaring, die ons overtuigt, zonder dat er daarom het laatste woord over is gesproken. Hij denkt aan de grote onrust die in de Franse kerk is veroorzaakt door het optreden van Jean-Baptiste Morély (Morelli). Hij was een vijand van een synodale kerkstructuur en wilde de hele gemeente het oordeel in geloofszaken toevertrouwen. Hij was een vriend van het instituut der „profetie", wilde dat die profeten in moeilijke zaken naast de kerkeraad apart advies zouden uitbrengen, waarna de (mondig geachte) hele gemeente dan zou uitmaken hoe ze de uitslag v^dlde. Alsof men zo in grote gemeenten (waar Morély aan dacht) de zaak eerlijk en eenstemmig zou kunnen afdoen! In alle geval hebben we in Morély een vroege voorstander van een congregationalisme voor ons'i"^.

Hollweg meent, dat Marnix c.s. in hun aandringen op een synodaal kerkverband door Beza zijn geïnspireerd, die de crisis in de Franse kerk met bezorgdheid volgde en die persoonlijk de synode van La Roebelle, die Morély's leer afwees, voorzat. Die Hollanders zouden op de hand van Morély zijn, althans een analoge gedachtengang volgen, wat hun verzet zou verklaren. En hun opponenten zouden dus het tegengestelde standpunt in-

nemen en, daar ze tot haast elke prijs niet Nederland tot strijdtoneel willen maken zoals Frankrijk dat werd, die synode met zoveel kracht willen doorzetten.

Het lijkt ons hoogst belangrijk wat Hollweg hier opmerkt. Zover wij zien werd het niet eerder zo scherp gesteld. Maar is invloed van Morély in Nederland werkelijk bewijsbaar?

Het boek waarin Morély zijn gedachten neerlegde verscheen in het Frans in 1562. Het lijkt onwaarschijnlijk dat het in het Nederlands is vertaald. Tot de Hollanders die blijkbaar zijn bedoeld zijn zeker twee te rekenen van de ondertekenaars van de Acta van Emden, Joannes Arnoldi en Petrus Gabriel. Ze worden allebei tot de „rekkelijken" gerekend en waren als zodanig niet geporteerd voor synode of tucht. Het lijkt echter niet waarschijnlijk dat ze bepaalde volgelingen van Morély zouden zijn; dat er in hun denkwijze allerlei analoogs kan zijn geweest zij overigens niet ontkend. F. L. Rutgers typeert met name Gabriel, zonder daarbij de naam van Morély te laten vallen'is. Het is dus mogelijk dat Hollweg helemaal gelijk heeft, maar het stringent bewijs is nog niet gegeven. Dat anderzijds de schaduw van Morély wel boven Emden kan zweven zou kunnen volgen uit het merkwaardige feit, dat de „profetie" die Wezel zo argeloos aan de orde stelt, in Emden niet meer wordt genoemd, al wordt ze enigszins voortgezet in „proposities" in grote gemeenten te houden. Maar het is niet zeker, dat Emden daarbij aan Morély dacht. Naar o.i. te verwachten is heeft de profetie teleurgesteld. De bijzondere gaven die daartoe worden vereist in de „leek" worden door de betrokkenen vaker aanwezig geacht dan door diegenen die ze beoordelen.

De deputaten ter voorbereiding van de synode van Emden hebben zich door de genoemde tegenstand niet laten weerhouden, maar hebben ook de rekkelijke opposanten meegekregen. Waren die werkelijk overtuigd? Of hebben ze zich bij het meerderheidsbesluit neergelegd?

De convocatie voor Emden

Het komt dan tenslotte tot het besluit, op 1 oktober de synode te openen. De uitnodiging ertoe gaat weer uit van de Palts^'^. In die brief wordt herinnerd aan Matth. 18: waar twee of drie samenzijn in Christus' naam, daar wil Hij in hun midden zijn. Ook wordt het apostelconvent uit Handel. 15 aangehaald, ten bewijze hoe nodig zo'n samenkomen is om problemen op te lossen. En tenslotte wordt er op gelukkige wijze aan herinnerd, dat de Heilige Geest wel in de enkele gelovige woont, maar dat Hij pas de volheid van zijn gaven aan de gemeente verleent, opdat wij elkaar nodig zouden hebben om samen die volheid te ontvangen. Hier is op zeer gelukkige wijze de brug geslagen tussen de individuele christen en de gemeenschap der

heiligen. Die twee hebben in de kring van het gereformeerde protestantisme gedurig in spanning gestaan: in Emden is dat bepaald niet het geval.

De synode

Op 1 oktober begon in Emden een grote markt. Men meende wijs te doen, de synode in die dagen te laten plaatsvinden, omdat vreemdelingen dan niet zouden opvallen. Tevergeefs wachtte men nog een paar dagen op de komst van afgevaardigden uit Engeland, maar toen die uitbleven werd de 4e oktober de synode geopend door praeses Heidanus (Van der Heyden), terwijl Polyander, de vader van de latere Leidse hoogleraar Polyander a Kerckhoven het scribaat waarnam. Van 4-12 oktober vergaderde men, om vermoedelijk nog een extra dag te besteden aan het vaststellen en het copiëren van de Acta, die immers naar alle kant moesten worden verzonden.

De Emdense Synode verenigt de Nederlandse en de Waalse Gereformeerden. Daar Emden „eine rein niederlandische Sache" is^o^ was de inheemse kerk van Emden niet vertegenwoordigd. Oostfriesland heeft de Emdense kerkorde ook niet overgenomen, de Palts maar zeer ten dele, maar in het Rijnland (Jülich, Kleve, later Berg) werden de Emdense Acta wel ontvangen. Om even op de zaak vooruit te lopen: de classes aan de Benedenrijn worden via Emden opgenomen in de grote gereformeerde kerkelijke gemeenschap, die voor de Duits-Nederlandse grens geen halt hield. Te Dordt 1578 en te Middelburg 1581 zijn ze vertegenwoordigd. Maar later groeien ze uit elkaar en dan vormt men daar aan de Rijn een eigen gereformeerde kerk^i.

Emden heeft zich niet een Nationale Synode genoemd, laat staan een Generale. We hebben al vermeld dat J. Lindeboom dat sterk laat spreken: Emden is nog erg voorlopig. Dr. Van Meer, die een dissertatie aan Einden wijdde, is van andere meninges. D.w.z. hij erkent wel dat de vertegenwoordiging verre van ideaal of compleet was, maar dat het gerekend naar tijd en omstandigheden toch wel degelijk een nationale synode mag heten, omdat er breed werd uitgenodigd, en omdat die er waren geacht te kunnen worden wel degelijk het geheel der kerk te vertegenwoordigen. Ook van de komende synoden, provinciale en nationale, kan men gemakkelijk zeggen, dat er nogal wat aan ontbrak. Een kerk, die eerste synodale schreden zet moet niet hoogkerkelijk worden beoordeeld. Als we in Rijnland zien, dat reeds Wezel gezag had, dan des te meer Emden. De voorlopigheid ervan kan worden toegestemd, maar men leefde toen immers ook „tussen de

tijden". Komende synoden suppleren wat Emden open liet, zo komt het tot een nog meer afgewogen kerkorde.

Over het verloop van de synode van Emden oriënteert het genoemde boek van dr. Van Meer, de Acta van Emden vindt men in de beste uitgave bij de fraaie (maar helaas zeer schaarse) uitgave van prof. Rutgers, (latijn/ Nederlands), ook in de bekende uitgave der kerkorden t/m 1591, en in het Kerkelijke Handboekje^s. Ondanks de boven vermelde klacht over Emdens voorlopigheid hebben de Emdense Acta niet om erkenning hoeven te bedelen. Ze hebben zich trouwens niet verabsoluteerd, daar ze aan het eind verklaren dat de gezamenlijke kerken alle recht hebben te veranderen wat hun dienstig zal lijken^^.

De aanwezigen

De synode van Emden had niet vele leden, n.l. 29, en er was nogal wat „niveauverschil" onderling. Achter de namen pleegt een kwalificatie voor te komen, maar bij Moded ontbreekt die, wat doet vermoeden dat hij eerder als gast aanwezig was, als man die Wezel had meegemaakt en die zeker ook wel met het oog op Engeland aanwezig was en het „vertegenwoordigde". Het ouderling-element komt in Emden bepaald te kort, maar dat is overmacht geweest, daar het voor de toekomst de ouderling een volledige plaats toekent. Tien van de leden komen uit de vluchtelingenkerken uit Duitsland, de Franse kerk van Emden is met drie personen aanwezig. Uit Zuid-Nederland vinden we vier personen, terwijl er zeven zijn die zich predikant noemen van in Nederland gelegen gemeenten, vooral in Noord-Holland. Dat waren ze niet in feite, daar ze in ballingschap verkeren, maar de band met hun oude gemeente wordt door hen als niet verbroken gezien. Het lijkt ons dat we dit nobele „noodkerkrecht" met enig respect zullen kunnen bejegenen. Drie aanwezigen noemen zich „aanstaand predikant". Wij, die het nu beleven dat studenten al vóór hun proefpreek officieren zullen ook voor deze „onregelmatigheid" in een noodtijd niet te veel huivering moeten hebben. Bij alle erkenning van het feit, dat het alles anders gekund en gemoeten had, (wat men spoedig heeft ingehaald), sluiten we ons met goed geweten aan bij de traditionele waardering van Emden als synode^s.

De Acta

Anders dan de Artikelen van Wezel, die we in originali hebben, zijn de

Acta van Emden in het oorspronkelijk zoek geraakt. We hebben echter betrouwbare afschriften, zodat we ons een helder beeld van de stand van zaken kunnen vormen.

De opbouw van de Acta is als volgt. Klassiek is de aanhef, door Voetius terecht geprezen en die we zo samenvatten: Geen kerk, geen predikant, geen ouderling of diaken zal over een andere kerk enz. heersen en ieder zal zich in dezen ook wachten voor alle schijn des kwaads. Deze aanhef is zo goed als veel van deze Acta niet origineel, maar sterk door de Franse kerkorde van Parijs 1559 geïnspireerd. We zullen in het vervolg daar niet telkens weer op terugkomen, verwijzen voor details naar de bijdragen van F. L. Bos en J. Lindeboom^e. Dit sterk anti-hiërarchische geluid, dat al in Wezel klonk, kan wel weer in verband worden gebracht met de afwijzing van Morély, hoewel de zucht om te bazen en te heersen een kwaad van elke eeuw en van alle mensen is. We zouden ook kunnen zeggen, dat de beroemde (tevens niet weinig beruchte) Nederlandse vrijheidszin hier zo ver is ontzien als zich dat met een christelijk-kerkelijk samenleven verdraagt.

De Acta laten op art. 1 volgen de wens, met de Franse kerken nauw samen te leven, hun confessie te ondertekenen en datzelfde van hen te vragen. Taffin en Datheen zullen dat uitvoeren (2, 3), de leden der synode en de predikanten ondertekenen de Nederlandse Geloofsbelijdenis (4), de Geneefse en Heidelbergse catechismus worden erkend, zonder dat er van dwang sprake is (5), het Consistorie, waartoe predikant (en), ouderlingen en diakenen behoren vergadert eens per week (6), de Classes doen dat per drie of zes maanden (7), de jaarlijkse synode van de kruiskerken komt elk jaar samen, een Nationale Synode per 2 jaar (7, 8), een indeling in Classes is gewenst (10-12), hoe het Consistorie werkt (13-15), hoe predikanten te beroepen en indringers te weren (16-18), de doopritus en doopgetuigen (19, 20), de viering van het Heilig Avondmaal (21), regels voor het huwelijk (22-24), de tucht wegens verborgen en openbare zonden, uitsluiting van het H. Avondmaal, de procedure en de opheffing (25-32), Nederlandse predikanten in het buitenland zo mogelijk repatriëren (35), de predikantstractementen en een studiefonds (36, 37), een lijst op te maken van beroepbare predikanten (38, 39), gemeenten in de verstrooiing vergaderen door de ambten in te stellen (40-42), door goede „correspondentie en attestaties klaplopers weren" (43-47), Marnix moge een kerkgeschiedenis van zijn tijd maken, zijn helpers (48-50), approbatie van religieuze boeken (51), in grote gemeenten zullen „proposities" worden gehouden om proponenten te winnen (52), al het beslotene kan vermeerderd of verminderd worden, maar langs kerkelijke weg (53)27.

Op deze Acta volgen dan Acta particularia, betreffend vele vragen die uit de gemeenten opkomen. We stippen aan: diaconie (1), bijbelvertaling

en bijbelgebruik (2, 3), of het Consistorie de eed mag vergen (7), huwelijksen doopskwesties (8, 11-13, 16-22), tuchtoefening (11, 16), een beroepbare dominee die een beroep afwijst (12). Een Generale Synode wil men samenroepen lente '72, eventueel '73, de Palts zal samenroepen, maar daarbij geholpen worden door de Classes (23-25).

Na deze „bijzondere vragen" worden statuten gegeven voor de Classicale vergaderingen (1-9), dito voor de Provinciale Synoden (1-16), een artikel over de Generale Synode vormt het besluit.

De preshyteriaal-synodale kerkinrichting

Daarmee is dan de grondstructuur van een presbyteriaal-synodale kerkinrichting gegeven, die zich tot op vandaag heeft gehandhaafd, en waarvan wij hopen en verwachten dat ze „nieuwe structuren der kerk" zullen trotseren en overleven. Ons frappeert hoe gemakkelijk men blijkbaar in deze structuur zich heeft thuisgevoeld en dat doet ons denken aan het zelfde gemak, waarmee we de Toradjakerk op Celebes datzelfde zagen doen. Blijkbaar is het een „redelijke" kerkorde, (waarbij we aan Paulus en aan Brakels dogmatiek denken).

Een enkele opmerking mogen we over deze structuur wel maken. Bedoelt men er werkelijk mee de ouderling, (zowel de lerende als de regerende) te stellen boven de beide andere ambten van diaken en doctor? Dat kan immers niet, waar men anti-hiërarchisch denkt. Dan is het toch wel merkwaardig, dat men alleen de presbyter vermeldt en die kerkvorm b.v. niet noemt: presbyteraal-diaconaal-doctoraal-synodaal. De oplossing zal er wel in liggen dat men spreekt van presbyteriaal-synodaal, waarmee dan het presbyterium, de kerkeraad naar voren wordt gehaald en niet alleen de presbyter, de ouderling. In de praktijk ligt de zaak lang niet vlak: ook als we van presbyterjaal spreken, heeft de presbyter een prae, dat hij in de praktijk, waarin de predikant een dominerende rol speelt, moeilijk waar maakt. Zoals al even aangeduid komt de ouderling in de vergadering van Emden tekort, ook in de Acta heeft hij niet de grote aandacht die Wezel hem gaf, wat o.i. echter betekenen moet, dat Emden het in Wezel gezegde stilzwijgend accepteert. De diaken is in Emden meteen volwaardig lid van het Consistorie; de diacones, waar Wezel veel goeds van verwachtte, wordt in Emden niet meer genoemd.

Heeft de „leek" het toch niet kunnen halen, hetzij door gebrek aan niveau óf door clericale overheersing? Emden bedoelt die anders volstrekt niet.

Vrijheid en bindingen

Enkele markante trekken moeten nog enige aandacht hebben. Het syno-

dale verband weerspreekt wel een congregationalisme maar laat de gemeenten voldoende vrijheid. De rekkelijken hadden geen grond een synodale tyrannie te duchten, want men bedoelt alleen nadruk te leggen op de gebondenheid en de férbondenheid binnen de vrijheid waarmee Christus vrijmaakt. Niet voor niets spreekt men in die dagen zo graag van goede correspondentie. Gereformeerde christenen zijn wel persoonlijkheden maar geen eenspanners. De spanning, die daarin ligt zal het pad van de nieuwe kerkvorm doornig genoeg maken. Zowel van de erfzonde als vanuit het genadeverbond benadrukt het gereformeerde protestantisme die saamhorigheid van in allerlei opzicht onderscheidenen. De plaatselijke gemeente wordt niet ontrecht of bevoogd: Emden laat haar meer ruimte dan La Roebelle.

Ondanks het vreemde en nieuwe van de nieuwe kerkelijke koers (die men intussen voor zeer oud hield, minstens uit de tijd van de pinksterkerk) en de tegenstand van bevreesden en onwilligen moeten we met verrassing vaststellen, dat Emden niet minder dan Wezel „geslaagd" mag heten. Men had er meteen de smaak van beet: Wezel-Emden openen een reeks synoden, waarvan men zeggen kan, dat zolang de synoden bloeiden de kerk dat ook deed en omgekeerd^s. Tot de uitbouw van die kerkorde behoort dat de classis (naar het voorbeeld van de Franse coUoque) een kleinere kring gemeenten samenbindt, terwijl de provinciale synode weer de classes vereent. Merkwaardig dat men de „ring" nog niet gekend heeft, dat bleef aan een latere tijd voorbehouden.

Het Consistorie en zijn leden

Waar het het consistorie betreft werkt de „canon aureus" van art. 1 door: per jaar treedt de halve kerkeraad af. Zo komt er geen tyrannie. De predikanten worden niet op een voetstuk gezet, maar lijken toch wel wat geïsoleerd van hun „regerende" collegae. Het doctorenambt komt maar even om de hoek kijken, terwijl Wezel de opleiding der predikanten meer aandacht gaf. We concluderen: Emden ging accoord en liet dat dus staan. Marnix' voorstel uit Bedbur over de verzorging van doortrekkers en het studiefonds vonden gerede ingang, maar van een „algemene kas" wilde men niet weten^s. Werkte hier zeker particularisme na? Maar de classes gaan wel de zwakkeren helpen.

Emden herhaalt niet die droeve lijst van domineeszonden, die Wezel van Geneve overnam. Dat betekent nog niet dat de predikanten zó gegroeid zijn dat ze daarboven uit zijn. Er waren onder de predikanten van het eerste uur vele „kneusjes" en nog erger. Vandaar dat niet verzwegen wordt, dat ook zij met de tuchtoefening hebben te rekenen. Het heeft ook wat te

zeggen, dat we horen van scheurmakers, indringers en mensen, die anderei gemeenten als arbeidsveld zien. Het bevreemdt wat, dat men enerzijds Nederlandse predikanten uit Duitsland wil repatriëren, en anderzijds een lijst van predikanten die op een beroep wachten wil opstellen. Predikantengebrek naast een overschot? De klacht wordt gehoord dat niet elk die beroepen wordt ook wil komen. Maar rekenen we met de toestand van de pastorieën op vele plaatsen en de treurige salarissen dan moeten we een hard oordeel maar terughouden. Aan het recruteren van nieuwe krachten wordt wel gedacht, al is er in Nederland nog nergens een theologische faculteit of zelfs een bijbelschool. Zoals we al aangestipt hebben is de „profetie" na Wezel afgevoerd en komen daar in grote gemeenten zekere „proefpreken" voor in de plaats, waarbij mannen met singuliere gaven zich kunnen laten horen. Wij weten daar maar weinig van, merken wel op, dat men voorschrijft dat een predikant presideert (daarom nog geen „dwarskijker"), maar wat er wel toe geleid zal hebben, dat niet ieder die zichzelf bepaalde ongewone gaven toekende, die in de ogen van die hem beoordeelden ook werkelijk had. Van een „democratisering" is zo maar in zeer getemperde mate sprake^o.

Onnodig te zeggen, dat de diakenen in die tijd van ballingen en zwervers een grote rol speelden. Ze moeten zeer ruime en warme harten gehad hebben, om niet alle moed te verliezen. In Emden vernemen we, dat de Emdense diaconie aan het plafond zit en er niets meer bij kan hebben, dat men s.v.p. ook niet op een onfraaie manier armlastigen op andermans rug moet afschuiven. Door onderling contact, door invoering van attestatie en de kerkelijke zegels, tenslotte door een sobere uitkering, waarbij doortrekkers enkel een eindweegs verder geholpen worden, poogt men de haaien en de gieren af te weren.

Het gemeentelid

Het beeld van de gemeentenaar komt in Emden minder helder naar voren dan in Wezel. We nemen alweer aan: er was vermoedelijk sindsdien

geen bepaald nieuws over hem te berichten. Spijtig intussen dat we niet meer te horen krijgen over het geloofsheroïsme (dit woord s.v.p. niet al te weelderig verstaan), dat in deze harde tijden naar wij weten toch krachtig leefde. Ook het tegendeel horen we niet, zo in de trant van dat troostboekje dat Bedbur wilde laten schrijven. Wat jammer dat de Acta van kerkeraden, dassen, synoden zoveel weten te berichten over van allerlei, maar juist hierover niet. Wat maakt een kerk tot kerk?

Het wekt bij ons zorg, dat de tuchtoefening in Emden zo'n brede plaats inneemt: haast 1/5 van de Acta! De Dopers (Doopsgezinden) hebben gemakkelijk kunnen vaststellen, dat, waar ergens de gemeente zonder vlek of rimpel mocht bestaan, Emden zich niet vermat te zeggen: Zie op ons. We kunnen vragen: Heeft men de tucht zo breed uitgemeten om een heilige afkeer te wekken, dus om te voorkomen? Maar dat doet men toch niet als men geen reden heeft van de mens, ook van de christenmens allerlei droeve dingen te verwachten. Achter die „harde" gereformeerde theologie ligt het harde raadsel van de mens. Het vermindert onze zorg aangaande het niveau der gemeente niet als we opmerken hoeveel moeite de huwelijksverhoudingen gaven. De nadruk op de dienst des Woords en de catechismus doet intussen zien waar de jonge kerk de medicijn zocht tegen de genoemde kwalen en hoe ze tegen alle weerstanden in arbeidde aan de vervolmaking van Gods wonderlijke heiligen. De HeiUge Doop geeft aanleiding tot nogal vele vragen, gelukkig meest niet al te diepgaande. Heeft het volk van Emden zijn Doop verstaan? De woorden over het Heilig Avondmaal zijn erg beknopt. We hadden graag geweten of de vrijmoedigheid heeft overwogen dan wel de schuwheid, die dan niet licht was zonder de scrupulositeit, zoals de middeleeuwen die rijkelijk kende?

Marnix

Jammer dat men Marnix niet heeft kunnen vrijstellen voor het verhaal van Gods grote daden, dat men van hem vroeg. Als we Marnix in die jaren, in dienst eerst van de Palts, dan in die van de Prins, van opdracht tot opdracht zien snellen, valt het ons even moeilijk om niet wat onbilUjk te te worden tegen de Emdenaars, die bij de opdracht wel helpers voegden, allen al evenzeer overbelast, maar geen tractement. Maar men had immers even lege kerkekassen als dat de Prins de bodem van zijn krijgskas zag? Ondanks dat alles: wat jammer dat deze zo begaafde schrijver, die „de voorbereiding in de ballingschap van de Gereformeerde Kerk van Holland" (Fruin) zo direct meemaakte zoals weinig anderen, de in Emden hem geworden eervolle opdracht niet heeft kunnen volvoeren!

Uitzicht

We beëindigen deze beknopte inleiding over de weg die van Wezel naar

Emden liep en die doorloopt tot op de dag van heden. Het kan betwijfeld worden of wij echt met gejuich maaien, wat er langs die weg voor ons gezaaid is. Maar dat de zaaiers het met tranen deden mag ons zekerder dan zeker zijn en dat geve ons te denken en te danken. Hebben wij het, bij al wat wij te zorgen en te klagen hebben, niet al te gemakkelijk? Wij hebben eenvoudig geërfd waar anderen voor gezwoegd hebben. Dat is wat gemakkelijk en dat is gevaarlijk. Het zou kunnen zijn dat wij zo niet te ver zijn uitgekomen boven het vereren der vaderen en het bouwen van hun graven.

Wezel, Emden enz. betuigen ons met klem dat het daarmee niet gaat. Bij hen stond het op scherp, was het leven en waarheid. We menen in hun geest te hebben geschreven als we eindigen met de dringende oproep:

„Was Du ererbt von deinen Va tern hast Erwirb es um es zu besitzen."


1 Vermeld zij ten minste het artikel van prof. Otto J. de Jong in Woord en Dienst n (1968), 257-258, en dat van prof. Bronkhorst, Der Weseler Konvent von 1568 und die Gegenwart, Monatshefte für Evang. Khchengeschichte des Rheinlandes 18 (1969), 124-135.

2 Theol. Reformata, 11 (1968), 210-225.

3 Weseler Konvent 1568-1968. Eine Jubilaumsschrift, Presseverband der Evang. Kirche im Rheinland, Düsseldorf. 1968.

•* Zie hierover de samenvatting van prof. D. Nauta in zijn artikel Wezel (1568) en Emden (1571), Ned. Arch. v. Kerkgesch. (1949), 220-246, herdrukt in zijn Opera minora, 1961, blz. 30-56.

5 J. Lindeboom, Het voorlopig karakter der synode van Emden, Ned. Arch. v. Kerkgesch. 35 (1946/'47), blz. 1 : 14.

6 Walter HoUweg in: Weseler Konvent, S. 156 ff.

7 Wezelse Artikelen, Voorrede.

8 Literatuur over de Synode van Emden vindt men, samen met die over Wezel in: Weseler Konvent, S. 50-52. Er kan nog bij genoemd worden het artikel van prof. Otto J. de Jong: Die Emder Generalsynode vor dem Hintergrund der westeuropaischen Reformationsgeschichte, in Jahrbuch der Gesellschaft für niedersachsische Kirchengeschichte, Bd. 68, 1970, S. 9-24.

9 Meer détail bij Lindeboom t.a.p. passim en bij F. L. Bos, De structuur van de Acta der Emdense Synode van 1571 in Gerej. Theol. Tijdschr. 36 (1935), 399-432 en 441-471.

10 A. A. van Schelven, De Nederduitsche vluchtelingenkerken der XVIe eeuw in Engeland en Duitschland in hunne beteekenii voor de Reformatie in de Nederlanden, 1909.

11 Wezelse Artikelen, Cap. 1.

12 400 Jahre Bedburger Synode, Eine Festschrift, Eigenverlag der Evang. Kirchengemeinde Bedburg-Niederauszem, (1971).

13 Te vinden in het gedenkboekje, S. 9-23.

14 HoUweg, a.a.O., S. 148-149.

15 Acta van Emden, art. 2 en 3, in de editie Rutgers (Acta van de Nederlandsche Synoden der zestiende eeuw, 1889), blz.. 56, 57.

16 Over Taf f in vooral: C. Boer. Hofpredikers van Prins Willem van Oranje, 1952, passim.

17 Hollweg, a.a.O., S. 144, 153. Hollweg lijkt ons de eerste die Morély zo uitdrukkelijk met Emden in verband brengt. Een goede, korte oriëntatie over Morély geeft prof. Nauta in de Chr. Encycl: ^, deel 5, blz. 85. In ons land lijkt ons het belang van Morély onderschat te zijn.

W Rutgers, F. L., Calvijns invloed op de Reformatie in de Nederlanden voor zooveel die door hemzelven is uitgeoefend, 2e dr., 1901, blz. 219.

19 De brief is te vinden in de Zeitschr. f. Kirchengesch. 60 (1941), 469-474.

20 HoUweg, a.a.O., S. 150. (Maar HoUweg wil dit danig inperken, daar Duits en Nederlands in die dagen in die streek als tegenstelling niet opging).

21 Hollweg, a.a.O., S. 156 ff.

22 B. van Meer, De Synode te Emden 1571, 1892, blz. 176 vlg.

23 Voor Rutgers zie noot 15; De Kercken-Ordeninghen der Ghereformeerder Nederlandtsche Kercken in de vier Nationale Synoden gemaakt ende ghearresteert. Delf (sici) 1612, (waarvan in 1640 de 4e druk verscheen), blz. 1-12; Kerkelijk Handboekje... uitgegeven door P. Biesterveld en H. H. Kuyper, 1905, blz. 1-34.

24 Acta Emden, art. 53.

25 Detail bij Lindeboom, t.a.p.; naders over de aanwezigen bij O. J. de Jong, Die Emdener Generalsynode, S. 17 ff.

26 Zie het genoemde in noot 9.

27 We geven niet de bladzijden van Rutgers of een ander, daar het naslaan generlei moeite oplevert.

28 Zie daarvoor het artikel van W. F. Dankbaar, Von Wesel (1568) bis Dordrecht (1618-1619), in Weseler Konvent 1568-1968, S. 73-87.

29 Men denkt blijkbaar anti-hiërarchisch èn anti-collegialistisch.

30 Bij gelegenheid van de Feier in Bedburg werd een forumdiscussie gehouden over de vraag: Demokratie in der Kirche? Pastor Beier (Duren) gaf daartoe zeven discussiethesen, helaas alleen als stencil verstrekt en niet in het gedenkboekje van Bedbur opgenomen. Hoewel die thesen vrijwat reserves tonen, lijkt ons de nadruk op de mondigheid der gemeente te overheersen. De zware klemtoon van Emden op de tucht, werpt een zeer bepaald licht op die mondigheid. De mondigheid kan alleen een sterk eschatologisch stempel dragen. Calvinisme en democratie hebben een o.i. zeer verschillende menswaardering. Het Calvinisme heeft in de mens, ook de christenmens een zeer getemperd vertrouwen, dat met veel wantrouwen gemengd is. Democratie berust op een zeer optimistische menswaardering. In het calvinisme komt het ambt dan ook niet uit de gemeente op (behalve dan in de zin, dat de ambtsdragers gemeenteleden zijn), maar staat het ambt, uit noodzaak, sterk tegenover en boven de gemeente. ALs de kerk mag heten theocratie, christocratie, pneumatocratie, is democratie (zelfs als men demos niet in pessimam partem neemt) in de kerk een triest en gevaarlijk misverstand.

Dit artikel werd u aangeboden door: Theologia Reformata

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1971

Theologia Reformata | 364 Pagina's

VAN WEZEL (1568) NAAR EMDEN (1571)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1971

Theologia Reformata | 364 Pagina's