Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

RUDOLF BOHRENS HOMILETIEK

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

RUDOLF BOHRENS HOMILETIEK

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

EEN KNAPPE SYNTHESE

W. H. Velema

Veelvoudige synthese

Veelvoudige synthese Er zijn verschillende redenen om aandacht te vragen voor de Homiletiek die Rudolf Bohren verleden jaar deed verschijnen^. Hij was toen hoogleraar aan de kerkelijke hogeschool in Wuppertal. Intussen heeft hij een benoeming in Berlijn aanvaard. Bohren heeft al heel wat op zijn naam staan. Twee van zijn meest geciteerde werken zijn: Predigt und Gemeinde (1963), dat in pocketuitgave verscheen onder de titel Dem Worte folgen (1969), en Unsere Kasualpraxis - eine missionarische Gelegenheit? (1960).

Zijn homelitiek valt te karakteriseren als een synthese, om meer dan een reden. Principiële, materiële, formele en pastorale homiletiek^ zijn bij hem niet over afzonderlijke delen verdeeld. Zij vormen één geheel. H. Jonker onderscheidt in theoretische doorlichting van het wezen van de prediking en adviserende verfieldering van de praxis van de prediking^. Ook een dergelijke tweedeling treft men niet schematisch aan in het werk van Bohren.

Na een inleiding onder de titel „Anlaufe" volgt deel H, Het waarvandaan van de prediking; deel Hl, de tijdvormen van het woord: herinnering - belofte - heden; deel IV, de prediker; en deel V, de hoorder. Wenken voor de praktijk vindt men even goed in deel III: Prediking als vertelling (§ 10), Prediking en citaat (§ 11). Theologische doorlichting vindt men in deel V: De eerste hoorder en de tweede tekst (§ 25/III).

Dit is een homiletiek waarin de rol van de hoorder en van de kritiek, met name in deel V, uitvoerig ter sprake komt. Daarnaast treft men in dit werk een voortdurend gesprek met de hedendaagse literatuur aan. Op de betekenis daarvan voor de prediking wordt meer dan eens ingegaan. De praktische inslag van het boek blijkt uit drie modellen die in paragraaf 31 besproken worden: het politieke avondgebed, de regisseur als liturg en godsdienstige samenkomst als happening.

In nog een andere zin is van synthese te spreken. Bohren heeft getracht de pneumatologie als uitgangspunt voor zijn homiletiek te nemen (56). Hij

noemt daarbij met name Van Rulers artikel „Structuurverschillen tussen het christologische en het pneumatologische gezichtspunt" (65). De notie theonome reciprociteit is welhaast een sleutelwoord in deze homiletiek'*. Hij maakt ernst met dit uitgangspunt. In antwoord op de vraag naar het waarvandaan van de prediking wijst hij op de Heilige Geest. Hij noemt de pneumatologie een bijna ononderzocht gebied als uitgangspunt voor de homiletiek (73). Hij beoogt een synthese tussen het christologische en het pneumatologische.

Een laatste synthese valt op te merken, als we vragen naar de theologische positie van Bohren. Hij heeft zich er niet voor geschaamd een geestverwant van Barth te zijn. Ook in dit boek belijdt hij dat ondubbelzinnig (113). Toch wil hij de weg openhouden naar de postbarthiaanse theologische situatie^. Hij noemt Pannenberg slechts eenmaal, maar Moltmann des te vaker. Met diens bedoeling verklaart hij zich akkoord. Op diens eenzijdigheid heeft hij kritiek (228).

Tevoren had hij reeds Van Ruler in het veld gebracht om zich tegen Moltmann te kunnen weren; , , Van Ruler aber hindert uns, die Hoffnung als Denkersatz zu nehmen und ob der Zukünftigkeit die Gegenwart des Heiligen Geistes zu übersehen" (82).

Een stelling als deze, dat de herinnering de geschiedenis verandert (164), doet denken aan de productieve en kritische eschatologie van J. B. Metz naar wie met name wordt verwezen (234, 239). Het politieke engagement van de prediker heet de weg naar de hoorder te zijn (495; zie voor politiek ook 289 en 457).

Bohren heeft oog voor de vragen van de communicatie en pleit voor zakelijke informatie aan de predikant. Gemeenteleden hebben daarbij hun inbreng te leveren. Niettemin oefent hij scherpe kritiek op H.-E. Bahr^. Diens stelling dat de prediking daardoor elementair wordt, doordat ze de mens plaatst in de politieke werkelijkheid van een nieuwe wereldsamenleving, wordt scherp bekritiseerd. Neemt hier niet de Wet de plaats in van het evangelie en behoudt het evangelie hier nog we! zijn eigen identiteit? (533).

Tevoren had hij reeds gesteld dat geen model uit de moderne communicatiewetenschap in staat is om de tegenwoordigheid van Christus te bewerken (154).

Hij kent de vragen van de laatste jaren. Hij gaat ze niet uit de weg. Hij gaat er ook niet in onder. Bartlis theologie is zijn startpunt, Van Ruler zijn begeleider, nieuwe publikaties zijn welkome ontmoetingen om de weg naar voren open te houden en de gemeente toe te rusten. Er gaat van dit boek iets bezielends uit. Het geeft moed tot de prediking. Het laat de lezer niet met enkel vragen als met het mes in de buik zitten. De tegenwoordigheid van Jezus Christus in de Heilige Geest is de kracht van de prediking. Voor die tegenwoordigheid gebruikt de Heilige Geest de prediker.

De eerste paragraaf beschrijft het blijde en het opwindende van de prediking onder de titel: Prediken als hartstocht. Herhaaldelijk wordt daarnaast gewezen op de vreze Gods, die de prediker moet kenmerken. De theologie van de hoop moet een theologie „der Grt> ttesfurcht" worden (228). In deze vrees zit de eerbied voor God en voor het werk dat we als predikers te doen hebben''.

Een positief, prikkelend en opwindend boek, dat in gesprek is met theologen en literatoren van onze tijd; dat probeert de pneumatologie als tot heden weinig doorzocht terrein tot bakermat van de homelitiek te maken; dat een open oog heeft voor de moderne vragen en toch een hartstochtelijk pleidooi is voor de prediking.

De grondstelling

Na deze algemene typering moeten we wat dieper op de grondstelling ingaan. Het is natuurlijk onmogelijk, alle praktische lessen uit dit boek door te geven. Bedoeling van dit artikel is niet meer dan de aandacht op dit boek te vestigen en enkele problemen te bespreken die bij het lezen zijn gerezen.

In de Inleiding wordt uitvoerig gesproken over de verlegenheid van de moderne prediker. Vier punten worden genoemd: de zwarigheid met GJod, het spreken over God in een wereld zonder woorden, de kerk die geen woorden heeft, de moeite van de prediker met zichzelf. Het mes snijdt hier ook in het eigen vlees van de kerk en de prediker. Bohren vindt het probleem niet zozeer dat de dood van God gepreekt wordt, maar dat een dode God gepreekt wordt (35). Daartegenover zoekt hij de kracht en de oplossing voor de problemen in de Heilige Geest die ons Christus present doet zijn. Vandaar het uitgangspunt in de pneumatologie.

Bohren ziet af van een definitie van wat prediking is (51). Hij geeft evenmin een definitie van homiletiek. Zijn bedoeling is de prediking als

menselijk werk te benadrukken zonder de herkomst van een theologie van het Woord te verloochenen (53). De taak van de homiletiek omschrijft hij als een spraakleer van het geloof, de hoop en de liefde (55 v).

Het is interessant, te zien hoe deze drieslag in Deel III een andere drieslag naast zich krijgt in de onderscheiding: herinnering - belofte - heden als de drie vormen van het (werk)woord.

Voordat Bohren aan de toelichting van deze laatste onderscheiding bijna tweehonderd bladzijden besteedt - het is het substantiële midden van het boek - wordt over de Heilige Geest gesproken. De Geest is de gever en de gave van het Woord (§ 4/III). Toch kan Bohren er niet onderuit, in deze pneumatologische partij reeds een aanvulling (89) te geven. Hij komt dan uitvoerig te spreken over de Naam (§5). De prediking wordt gelegitimeerd door de Naam. God en zijn Naam zijn identiek. Dat kan men niet zeggen van God en de Schrift. Daarom kiest Bohren zijn uitgangspunt liever in de Naam dan in de Schrift.

Bohren ducht het gevaar dat de Bijbei tot afgod wordt gemaakt. Men wil dan de prediking veilig stellen door Schrift en tekst te verabsoluteren (llOv).

De Naam is de legitimatie van de prediking die in de Heilige Geest zijn „woher" vindt. Men herkent hier de invloed van Miskotte^.

Natuurlijk volgt op de paragraaf over de Naam er een over de Schrift.

De Schrift heet „Ur-kunde" van de Naam en een document van de schenkende Geest (111). De canon is een werkhypothese voor de prediker (112) „Als geprüfte und beurteilte Predigt also wird die Schrift zum Kanon. Es entspricht ihrem Wesen als Kanon, dasz ihr Geprüft-Werden weitergeht" (113).

De Schrift vervult de dubbele functie van hulp bij het luisteren en van spreekbuis (113). Het klinkt alles rijkelijk barthiaans. Diens stelling wordt als kernzin in het betoog overgenomen: , , Die Bibel ist Gottes Wort, sofem Gott sie sein Wort sein laszt, sofem Gott durch sie redet" (113, herhaald op 117).

Intussen heeft deze visie op de verhouding van Naam en Schrift materiële consequenties. Er moet niimte zijn voor de preek zonder tekst, al is het niet aanbevelenswaardig zonder tekst te preken. De mogelijkheid mag echter niet bij voorbaat worden uitgesloten (115 v).

Zoals de Naam meer is dan de Schrift, zo is ook das Schriftganze meer dan de tekst. Vandaar dat het eerst aankomt op Schriftgemaszheit en dan pas op Textgemaszheit (114). In aansluiting hierop treffen we een pleidooi aan voor het Oude Testament. De kerk kan van de synagoge niet afzien. Ze zou anders haar belofte verliezen. De prediker moet niet spreken als een rabbijn.

Hij kan ook niet zonder de rabbijn prediken (121). - Waarom is dit pleidooi niet geplaatst in de afdeling over de belofte of over de herinnering (III B en A)?

Opvallend voor de openheid van Bohrens homiletiek is, dat in deel V de hoorder de tweede tekst genoemd wordt. Zo werkt de hoorder mee aan het tot stand komen van de preek (451). Blijkbaar laat de relativering van de tekst zich zover uitstrekken dat de hoorder de preek mede gaat bepalen. Hij krijgt in elk geval de naam van tweede tekst^.

De Geest is het Ereignis van het Woord. Dat relativeert de vorm van de prediking (139). De reciprociteit geeft de prediking een plaats tussen exegese en het onderzoek naar communicatie (§ 8). Hier gaat Bohren boven Barth uit, die voor zulk een plaatsbepaling geen ruimte heeft. Van Ruler is hier blijkbaar corrector. Toch stelt Bohren duidelijk vast - we vermeldden het reeds - dat de regels voor de communicatie en de resultaten van de communicatiewetenschap de Heilige Geest niet kunnen vervangen.

Merkwaardige materiële vulling

In deel III krijgen we te maken met nog weer een fundering van de prediking. Zij rust hier in de herinnering van God (§9). , , Erinnerung halt Geschichte als eine die Gegenwart bestimmende Macht. Diese Dialektik gilt es im Kontext einer biblisch-theologischen Meditation zu entfalten" (160).

Wanneer men nu nagaat wat onder het hoofd herinnering inhoudelijk wordt gezegd, stuit men op een paragraaf over Prediking als vertelling (§ 10) en Prediking en citaat (§ 11), en tenslotte op Herinnering aan de zonde (§ 12). Alleen dit laatste heeft materiële betekenis.

Hier zou ik twee kritische notities willen maken. Het is niet duidelijk waarom de fundering van de prediking in de Geest en de Naam later nog weer in de herinnering van God gelegd wordt. .^Is Bohren zou stellen: de Naam heeft als woord drie aspecten, n.l. herinnering - belofte - heden, dan zou de fundering in deel III deze 3 aspecten moeten omvatten. Dan mocht de fundering niet alleen gelegd zijn in de herinnering van God.

Bovendien is niet duidelijk wat deze term materieel inhoudt. Is er behalve over de herinnering aan de zonde niet meer te zeggen onder dit opschrift? Wat is het eigenlijke van de „Erinnerung Gottes"? Mijn conclusie is, dat de notie herinnering hier niet functioneert.

Bij prediking als belofte komt ter sprake de prediking van de komende

Redder met het probleem van de Nah-Erwartung, en de gestalte van de vreugde en een excurs over de humor (§ 14). In dit deel wordt ook gesproken over de komende rechter met een onderdeel over de pervertering van de gerichtsprediking in helleprediking. Verder wordt gesteld dat de prediking van het gericht gevaar loopt van de zijde van de natuurlijke theologie. Hier wordt gesproken over de gestalte van de vreze Gods. Vooral het onderdeel over de prediking van de komende rechter als vraag aan onze prediking over het kruis acht ik in deze paragraaf materieel relevant (§ 15).

Tenslotte een paragraaf over de apocalyptische prediking met een uitweiding over de noodzakelijkheid van fantasie voor de prediker (§ 16). Ook van dit onderdeel zou ik willen zeggen, dat het materieel niet biedt wat we bij het opschrift Belofte verwachten. Naar aanleiding van deelthema's worden waardevolle opmerkingen gemaakt, maar in de uitwerking mist men de greep op het geheel. Wat is nu eigenlijk de inlioud van de belofte die we preken? En op grond waarvan preken we de belofte? Deze laatste vraag had in deel UIA beantwoord moeten worden, maar bleef toen open.

In deel IIIC, de prediking van de Aanwezige, treffen we een onderdeel aan over de Verhoogde en over de hemelvaart, over Christus' tegenwoordigheid in de armen en over de als gemeente existerende Christus. Daarna wordt pas over Pinksteren gehandeld, en tenslotte over de tegenwoordigheid van de Schepper van de wereld (§ 17). Vooronderstelling is de tegenwoordigheid van de Geest.

Daarnaast een paragraaf over Binden en ontbinden (met een bespreking van het exorcisme), over Prediking en teken, Prediking en tongentaai, waarbij een pleidooi gevoerd wordt voor de tongentaai , en de plaats van de prediking wordt bepaald tussen tongentaai en moderne poëzie (§§ 18-20).

Daarmee is de ontvouwing van de Naam en de beschrijving van de drie tijden van het (werk)woord ten einde. Dit stelt teleur. Komt het doordat Bohren bij de Geest begonnen is en zo dynamisch en actualiserend te werk gaat, dat er van het substantiële kerygma niet zo veel te zeggen valt? Merkwaardig is ook dat de pneumatologische aanpak met zijn homiletische implicaties gemotiveerd werd met de formulering homiletiek als grammatica van de hoop (72), terwijl in deel III de Heilige Geest niet bij de belofte ter sprake komt, maar bij het heden. Het valt moeilijk in te zien hoe Bohren zijn pneumatologische aanpak in de partijen over de herinnering en de belofte volhoudt. We kunnen het ook anders zeggen: de trits grammatica van geloof, hoop en liefde correspondeert niet met die van herinnering, belofte en heden. Dat wijst op een discrepantie tussen de pneumatologische aanpak en de materiële uitwerking.

Prediker en hoorder

Er resten nog twee delen waarin belangrijke dingen staan over meditatie.

met praktische aanwijzingen, over de prediker als voorbeeld en een zondecatalogus van de prediker. Elke predikant moet zich deze spiegel laten voorhouden. Ook komen hier de structuren ter sprake. De monoloog van de prediking v\rordt bekritiseerd met een merkwaardig beroep op het getuigenrecht in Israël: twee of drie. Men vraagt zich af: impliceert deze verwijzing dat de prediker niet meer is dan het getuigende gemeentelid? Is dit de vulling, die Bohren geeft aan de gedachte van de reciprociteit?

In deel V gaat het over de betekenis van de hoorder voor de prediker. Praktische opmerkingen worden gemaakt over de weg naar de hoorder, die mede uit de diakonie blijkt te bestaan. De hoorder is voor de prediker het evangelie (472). De dialectische verhouding van prediking en gesprek komt ter sprake, alsook de noodzaak van infoimatie. Tenslotte de kritiek op de prediking, die alleen door een mondige gemeente kan worden geoefend, terwijl de prediker mondig wordt door daarnaar te luisteren (§ 32). Het slot is: horen als hartstocht. Begonnen met de prediking als hartstocht, is de communicatie tot stand gekomen en de wederkerigheid tot zijn volle maat, nu ook luisteren als hartstocht wordt beschreven.

De legpuzzel

De eindindruk is het best weer te geven door uit te gaan van de reeds gebruikte karakterisering van synthese. Het gevaar van een synthese is dat er uit de verbinding niet iets eigens tot stand komt. Die indruk is bij mij achtergebleven. Ik heb getracht de lezer te doen delen in deze gewaarwording. De vele waardevolle onderdelen missen een eigen structuur. De winst die Bohren met zijn openheid boekt, weegt niet op tegen het verlies aan greep op de stof.

Zou dit tekort niet hierop vast zitten dat hij begonnen is met de pneumatologie? Daaraan heeft hij de Naam verbonden. Die Naam bleek in de tijden van het (werk)woord nadere explicatie te behoeven.

Het pneumatologische overwicht heeft de christologie en de theologie uit hun evenwicht gebracht. Gevolg is dat de conceptie wel de theologische geest van onze tijd ademt, die immers door een accent op de Geest en de toekomst wordt gekenmerkt. De synthese als samenvoeging van veel heeft geen eenheid gebracht. De knapheid ervan ligt dan ook meer in de poging dan in het resultaat.

Waaraan ligt dit? Kan het samenhangen met het feit dat Bohren over de Schrift dynamisch en tegelijk zo weinig wezenlijk spreekt? Een gereformeerde homiletiek kan het zich niet veroorloven zo luchtig over de Schriften te spreken als hier geschiedt. Wie dat toch doet, zal de gevolgen ervan ondervinden.

We hebben veel stukjes van de puzzel op tafel gekregen. Men vermoedt uit verschillende, elders zo niet voorkomnde onderdelen, dat de legkaart grootser is dan de onder ons tot heden bekende op het gebied van de homile-

tick. Helaas gelukt het de schrijver niet, van de vele stukjes een geheel te maken. Dat verwondert niet. Bohren heeft zelf in zijn vragen vooraf geschreven over het fragmentarisch karakter van zijn Homiletiek. Dat deze daardoor vrijheid aan de prediker biedt zal waar zijn. Deze vrijheid zag de Reformatie als gebonden aan het Woord. Het is juist op dit punt dat deze homiletiek teleur stelt.

Als we tenslotte vragen of de categorie van de reciprociteit in Van Rulers geest bij Bohren functioneert, dan zou ik op het volgende manco willen wijzen. Bij Van Ruler valt onder de pneumatologie ook het ambt. Deze notie ontbreekt in het dikke boek van Bohreni". Dat doet zeggen: de term is Van Rulers term, de stem is een andere, hoeveel waardering men ook kan hebben voor de poging om Van Rulers erfenis in de homiletiek vruchtbaar te maken.

Zou het misschien hiermee samenhangen dat het eerste woord over de prediking hartstocht is? En zou het principieel fragmentarischn karakter niet reeds gegeven zijn met de eerste zin (17): „Vier Dinge tue ich leidenschaftlich gern: das Aquarellmalen, das Skilaufen, das Baumefallen und das Predigeu"?


1 R. Bohren, Predigtlehre, Kaiser Verlag, München 1971, S. 576, 2e Aufl. 1972.

2 In deze vier hoofddelen is de homiletiek van W. Trillhaas verdeeld, Evangelische Predigtlehre. 5e Aufl. 1964. Bohren stelt zich bewust tegenover de traditionele indelingen tot heden (58).

3 H. Jonker, Actuele prediking, Nijkerk z.j., blz. 25.

4 Bohren meent aan de structuurverschillen nog dal van de eenheid en de veelheid te moeten toevoegen. Inhoudelijk treffen we dit verschil aan in de paragrafen 5 en 8 van het genoemde opstel. Dat de veelheid voor Van Ruler een pneumatologische categorie is, moge blijken uit „Stadia in het innerlijke leven" en „Verscheidenheden en tegenstrijdigheden in de realisering van het heil", in: Theologisch Werk IV, Nijkerk 1972, blz. 54-71, 84-101; in het zaakregister vindt men het trefwoord reciprociteit 22 maal.

5 Hij schreef dan ook een artikel in Theologie zwischen gestern und morgen. Interpretationen und Anfragen zum Werk Karl Earths, W. Dantine und K. Lüthi, München 1968. Bohrens artikel Zur Definition der Predigt (125-135) is een voorstudie voor zijn Predigtlehre; zie de opmerking daarover op S. 48.

6 Bedoeld is het boek van Hans-Eckehard Bahr, Verkündigung als Information. Zur öffentlichen Kommunikation in der demokratischen Gesellschaft, Hamburg 1968. Men zie hierover ook de onder redactie van C. J. Hamelink samengestelde bundel Kerk en massamedia, Baarn 1971.

7 Het is goed, op te merken dat het woord vreugde blijkens het zaakregister nog vaker wordt gebruikt dan Gottesfurcht. Ze vormen voor Bohren geen tegenstelling.

8 Miskotte wordt blijkens het persoonsregister nog vaker genoemd dan Van Ruler. Voor hetgeen Barth zegt in verband met de Naam zie men J. Moltmann, Perspektiven der Theologie, München-Mainz 1968, 100 v.

9 Vgl. hierbij de Verantwoording in het binnenkort van mijn hand verschijnende Het Woord werkt door. Studies en schetsen ten dienste van de prediking. Kok, Kampen.

10 Het is opvallend dat de enige maal dat Bohren het woord ambtelijk in de hier bedoelde zin gebruikt, hij aanhalingstekens gebruikt (305). Verder komt het woord ambt en ambtelijk alleen voor ter aanduiding van het bestaande. Deze verwaarlozing van het ambtelijk karakter van de prediking deelt Bohren met Barth. Deze schrijft wel uitvoerig over de Amtmassigkeit van de prediking, maar spreekt tegelijk over de Fragwürdigkeit en zelfs Unmöglichkeit van het ambtelijk handelen; zie zijn Homiletik, Zurich 1966, S. 50-55, inzonderheid S. 53. Dit hangt samen met het feit dat bij Barth het ambt ingebouwd wordt in de constructie: indirecte identiteit van bijbel/prediking en Woord van God. In K.D., IV, 2, S. 787 spreekt hij zelfs van het fatale begrip ambt.

11 Voor een theologie die God en mens als eikaars fragmenten ziet, verwijs ik naar C. W. Mönnich, Fragmenten. Achtergronden bij een hedendaagse theologie, Baam 1972. Voor Bonhoeffers gedachten over fragmenten zie men zijn Trouw aan de wereld. Meditaties. Baarn 1972, 58 v. en E. Feil, Die Theologie Dietrich Bonhoeffers. Hermeneutik, Christologie. Weltverstandnis, München-Mainz 1971, 132.

Dit artikel werd u aangeboden door: Theologia Reformata

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 september 1972

Theologia Reformata | 92 Pagina's

RUDOLF BOHRENS HOMILETIEK

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 september 1972

Theologia Reformata | 92 Pagina's