Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE DUBBELE PREDESTINATIE EN DE PREDIKING¹

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE DUBBELE PREDESTINATIE EN DE PREDIKING¹

40 minuten leestijd

H. J. de Bie

Aanleiding

Nooit zullen wij mogen volstaan met de aanvaarding van het dogma van de dubbele predestinatie om er dan verder in de prediking stilzwijgend aan voorbij te gaan. In het 'Besluit' van de Dordtse Leerregels vermaant de synode 'alle mededienaars in het Evangelie van Christus', dat 'zij met de Schrift naar de regelmaat des geloofs niet alleen gevoelen, maar ook spreken'. Daarom moet de bezinning op deze belijdenis, die vaak het 'hart der kerk' genoemd wordt, gestadig voortgang vinden. Geen koor kan tot een zuivere weergave komen van welk lied dan ook zonder stug te repeteren. Zo zullen de samenkomsten der gemeente 'godsdienstoefeningen' en de predikanten 'oefenaren' moeten zijn, vervuld van één verlangen: dat het Soli Deo Gloria mag doorklinken op de aarde èn in de hemel zonder valse tonen en storende bijgeluiden. Nergens gaat de theologie zo duidelijk over in doxologie als in de erkenning, dat onze Here soeverein is in de betoning van-Zijn genade^.

De situatie van het ogenblik onderstreept de noodzaak van deze bezinning. Daarvoor zijn de volgende motieven aan te voeren:

— De verschijning van de dogmatiek van prof. Berkhof^. Hier komt de verkiezing voor in een onderdeel van een paragraaf dat één van de tien aspecten behandelt van 'de vernieuwing van de mens'. U moet dus wel zoeken. En wat vindt u dan? De gereformeerde belijdenis precies omgekeerd! Prof. Berkhof formuleert zo: 'We kunnen zeggen, dat wat van de mens uit 'volharding' heet, van God uit gezien 'verkiezing' is'*. Om alle misverstand te voorkomen, haast ik mij te zeggen, dat ik het diepste respect heb voor dit levenswerk. Het zou wel eens kunnen zijn, dat Berkhof de geschiedenis zal ingaan als de Schleiermacher van de twin-

tigste eeuw. De overeenstemming wordt al zichtbaar in de titel van beider dogmatiek.

—• Het Eenparig Geloofsgetuigenis, opgesteld door de generale synode der Gereformeerde Kerken®. Hierin ontbreekt de leer van de dubbele predestinatie. In een eerste kritiek heeft drs. K. Exalto reeds opgemerkt, dat dit één van de kenmerken van de gereformeerde religie is en daarom ook van de gereformeerde belijdenisgeschriften*. Daar tegenover heeft prof. G. G. Berkouwer bij de bespreking van de 'proeve' in de synode van de Hervormde Kerk gesteld: 'Wij zeggen neen tegen de dubbele predestinatie, want God is barmhartig''.

— De t.v.-documentaire 'Aan deze zijde van het graf', uitgebracht door het IKOR op vrijdag 1 november 1974 over het geestelijk leven op het eiland Tholen. Bij de aankondiging zei de omroepster, dat deze documentaire ook als karakteristiek kon gelden voor andere 'streng-protestantse' streken in ons land. Zij noemde daarbij o.m. de Gereformeerde Bond. In deze uitzending kwam de gereformeerde religie over als een fatalisme, dat wij vanuit het Evangelie hartgrondig verwerpen*.

Wat ons zwaar weegt is, dat juist bijbels-theologische argumenten worden aangedragen tegen de leer van de dubbele predestinatie*. We hoorden reeds Berkouwers beroep op Gods barmhartigheid^. Bij Berkhof 'veronderstelt en omvat het geheim van de verkiezing alles wat over het doen en falen van de menselijke verbondspartner te zeggen is (vrije wil, weerstand, bekering, gehoorzaming)'^'•. Hij gaat dus uit van het verbond^^. De spits van deze kritiek is de beschuldiging, dat de leer van de verkiezing van

eeuwigheid een noodlotsleer is, die in zijn onbijbels karakter indruist tegen het hart van God^^.

In dit opzicht is er niets nieuws onder de zon. De kerk der Reformatie heeft in de Dordtse Leerregels fel geprotesteerd tegen deze valse aantijgingen, met name, dat deze leer 'God maakt tot een auteur der zonde en onrechtvaardigheid, een tiran en huichelaar, en dat zij niets anders is dan een vernieuwd Stoïcisme, Manicheïsme, Libertijnschap en Turkendom'^* Ook Calvijn en reeds Augustinus moesten zich tegen deze kritiek verweren, die ons daarom zo pijnlijk opschrikt, omdat de belijdenis van God, die verkiest en verwerpt de nerf is van ons geloof. Het gaat hier immers om het geheimenis van het sola gratia.

Sola gratia! Dat is verkieaing nochtans! Verkiezing als keerzijde van verdiende verwerping! Hoe zou deze genade in Christus anders echt, voluit genade zijn?

Is het waar: maakt de gereformeerde leer van de dubbele predestinatie God tot een 'tiran'^®, een 'summus imperator', voor wie geldt 'sic volo sic iubeo'^*? Is Hij 'potentia absoluta'"?

Wij willen op deze vraagstelling vooral bijbels-theologisch ingaan. Daarmee is de opzet —• en tegelijk de beperking — van deze beschouwing aangegeven.

Potestas absoluta in de Umwelt van de Bijhei

Dat in de oud-oosterse wereld een soeverein per definitie een tiran is, kan met tal van voorbeelden uit de Bijbel worden gestaafd. Tot de voorstelling van de koning behoort inderdaad, dat hij verkiest en verwerpt. Farao herstelt de overste der schenkers in zijn ambt, maar de overste der bakkers wordt opgehangen^^. Van Nebukadnezar wordt gezegd: 'Wie hij wilde, doodde hij, en wie hij wilde, liet hij leven; wie hij wilde, verhoogde hij, en wie hij wilde, vernederde hij'^. Het wordt hem ook niet euvel geduid. Alleen toen 'zijn hart zich verhief en zijn geest zich verhardde, zodat hij overmoedig werd', werd het koningschap hem ontnomen^. Hij mocht weer terugkeren naar het paleis, nadat hij had erkend, 'dat God, de Allerhoogste, macht heeft over het aardse koningschap en daarin aanstelt, wie Hij wil'^^.

Esther zendt haar dienaar Hathach met de volgende boodschap naar Mordechai: 'Alle dienaren des konings en de inwoners van des konings gewesten weten, dat voor ieder, hetzij man of vrouw, die ongeroepen tot de koning in de binnenste voorhof komt, deze éne wet bestaat: dat men hem doden zal. Alleen diegene blijft in het leven gespaard, aan wie de koning de gouden scepter toereikt. Ik ben nu in geen dertig dagen tot de koning geroepen'^^. Esther vraagt zich af: 'Ben ik in ongenade gevallen? '

Uit deze verzuchting van Esther blijkt, dat uitdrukkingen als 'in ongenade vallen' en 'genade vinden in iemands ogen' hun plaats hebben in de thematiek van een potestas absoluta^.

Op dezelfde wijze is het prerogatief van de koning om lief te hebben wie hij wil en te haten, wie hij wil. Dat is de filosofie van Joab. Daarom begrijpt hij niets van Davids droefheid over de dood van Absalom. Hij zegt: 'Gij beschaamt thans al uw knechten, die heden uw leven gered hebben en dat van uw zonen en uw dochters en dat van uw vrouwen en bijvrouwen, want gij hebt lief wie u haten en haat wie u liefhebben'^.

Een ander woord, dat de figuur van de koning typeert als een tiran, is zijn welbehagen. Dat welbehagen berust op pure willekeur. Saul zegt tot zijn dienaren: 'Spreek in het geheim tot David: zie de koning heeft een welgevallen aan u en al zijn dienaren houden van u; nu dan, word des konings schoonzoon'*".

De dienaren — nog weer een ander kenmerk van de koning — vormen zijn raacP^. 'Met hen pleegt hij overleg. Ook daarvan een voorbeeld: Rehabeam slaat het advies van het oude 'kabinet' in de wind en volgt de raad op van zijn vrienden^^.

Zoals de koningen tirannen zijn in het klein, soevereinen in de microsituatie, zijn de goden super-despoten. Ook zij verkiezen en verwerpen, hebben lief en haten. Van Hatsjepsut wordt gezegd: 'Hij (= de godheid)

verkoos haar om Egypte te beschermen'^". Uiteraard zijn er in die oudoosterse wereld velerlei variaties. Het Egyptische 'model' (de incarnatie) is een andere dan het Mesopotamische (de delegatie)^*, terwijl voor de exegese van het Oude Testament de Kanaanitische gegevens steeds belangrijker worden^".

Een goede relatie tussen de macro-en micro-soeverein waarborgt de welvaart. Een bijbels voorbeeld van een goede relatie tussen God en de koning is Ps. 72. Maar o wee, als die goede relatie wordt verstoord. Een nederlaag, opstand of hongersnood kunnen aanwijzingen zijn, dat de godheid de ene koning verworpen heeft, omdat hij nu een ander verkoren heeft. Dat verklaart de aanvechting van David, als hij vluchten moet voor Absalom: 'Velen zeggen van mijn ziel: Hij heeft geen heil bij God'^K Daarom betekenen de drie jaren hongersnood ten tijde van Elia de onttroning van Baal èn van Achab. Immers de goede betrekking tussen Béial en de koning is in de Kanaanitische religie de voorwaarde voor een goede oogst en de belofte van de verandering van deze aarde in een hof, waar de beekjes ruisen en brood en wijn klaar staan voor het grote feest^^.

De Bijbel — en vooral het Oude Testament — confronteert ons in zijn Umwelt heel nadrukkelijk met potestas absoluta. Er is op de verkiezing en verwerping der machten geen peil te trekken. Deze onzekerheid is karakteristiek. Daardoor houden zij de mensen in de ban van de angst. Bij hen wisselen goedheid en wreedheid elkaar af op voor gewone stervelingen onverklaarbare wdjze.

De potestas absoluta functioneert in de samenhang van macro-en microsituatie. Zo vader, zo zoon. De koning vertoont dezelfde trekken als de godheid die hem heeft 'verwekt'. De absoluutheid van deze potestas heeft ook zijn ethische consequenties. Het is altijd een tirannie, die het hart doorwondt. Deze willekeur herkennen wij in Isebels aanslag op de 'burgemeester' van Jizreël^ èn in de martelpraktijken en concentratiekampen van onze tijd. Deze woorden roepen beelden op, die ons verschikken en beangstigen. Ze klagen ons ook aan. Potestas absoluta breekt overal te voorschijn, waar God niet meer gevreesd wordt als de Allerhoogste^. Religie en ethos zijn niet van elkaar te scheiden. Pragmatisme in politicis effent de weg voor

de dictatuur — van welke kleur ze ook mag zijn. Zo leren we onze wereld zien als Umwelt van de Bijbel.

Het koningschap van Jahwe

De verbinding verkiezen-verwerpen komt ook voor in verband met Jahwe. Hij is immers Koning. Maar ook: Hij is Koning. Niet N.N., maar JAHWE'"!

De verbinding verkiezen-verwerpen^^ wordt gevarieerd in tal van synonieme combinaties: vernederen-verhogen^'', aanschouwen-van verre kennen^^, liefhebben-haten^^ , arm maken-rijk maken*^, verdelgen-verhogen*'^, verbrijzelen-genezen*'^, doden-doen herleven*^. We staan hier voor het geheimenis van Gods soevereiniteit. Een tipje van de sluier wordt ons opgelicht als we letten op de schepping van de mens naar Gods beeld en gelijkenis. De mens mag verkiezen en verwerpen. Hij mag zelfs God verkiezen of verwerpen. In deze vrijheid vertoont hij het beeld van zijn Schepper.

Zo proclameert God Zelf Zijn soevereiniteit — vol majesteit:

Ziet nu, dat Ik, Ik het ben, daar is geen God, behalve Mij. Ik dood en doe herleven. Ik verbrijzel en Ik genees, en niemand is er die redt uit Mijn macht**.

De gemeente belijdt deze goddelijke soevereiniteit in heilige eerbied:

Want het verhogen komt niet van oost of van west, noch uit de woestijn — maar God is rechter. Hij vernedert deze en verhoogt gene*".

Juist op de keerpunten in de geschiedenis der Godsopenbaring wordt het zichtbaar: Jahwe is aan de macht! In Zijn soeverein welbehagen roept Hij Abraham. Hij haalt hem uit het éne land en belooft hem een ander land. Een Hebreeër maakt Hij tot een groot volk. De verkiezing van Israël

is daarom een teken van Gods soevereiniteit in de wereldgeschiedenis. Het blijft dat ook terwille van Christus. Omgekeerd is antisemitisme — hoe genuanceerd men dit verschijnsel wil beoordelen — allereerst een symptoom van secularisatie. In de haat tegen Israël zit verpakt de haat tegen de Gkxl en Vader van onze Here Jezus Christus. De veroordeling van het Zionisme als een vorm van 'racisme' 2iou voor de Verenigde Naties een griezelige zaak zijn. Weer moet hier verwezen worden naar het lied van Mozes:

Toen de Allerhoogste aan de volken hun erfenb toedeelde, toen Hij de mensenkinderen van elkander scheidde, heeft Hij de grenzen der volken vastgesteld naar het aantal der zonen van Israël. Want des HEREN deel is Zijn volk. Jakob het Hem toegemeten erfdeel**.

Behalve het lied van Mozes is ook van belang het lied van Hanna. De plaats van dit lied in het eerste boek van Samuel is frappant. De belijdenis van Gods soevereiniteit gaat vooraf aan de instelling van het koningschap in Israël, waarin ook weer zo heel duidelijk de beide lijnen van verkiezing (David) en verwerping (Saul) zich aftekenen:

De HERE doodt en doet herleven, Hij doet naar het dodenrijk neerdalen en daaruit opkomen. De HERE maakt arm en msiakt rijk; Hij vernedert, ook verhoogt Hij*''.

Bij de uitgang van de profetie heeft deze belijdenis nog niets aan kracht ingeboet. Het oude thema** wordt opnieuw opgenomen:

Toch heb Ik Jakob liefgehad, maar Esau heb Ik gehaat*^.

In het Nieuwe Testament vinden wij hetzelfde gedachtencomplex. Vaak is de lofzang van Maria vergeleken met het lied van Hanna. Nu gaat het om de komst van Hem, die tegelijk de Zoon van David is èn zijn Here®". Het Koninkrijk der hemelen is nabij gekomen, d.w.z. de ojjenbaring van het koningschap van Jahwe. De 'hemelen' staan immers hier voor Jahwe Zelf.

Om overtreding van het derde gebod te voorkomen, nemen de Joden de Naam des Heren niet op de lippen*^. Het land van belofte komt in zicht. Wie mogen er binnen gaan? Maria ziet hier weer de lijnen van verkiezing en verwerping. Daarom belijdt zij als de dienstmaagd des Heren Zijn soevereiniteit:

Hij heeft machtigen van de troon gestort en eenvoudigen verhoogd , hongerigen heeft Hij met goederen vervuld en rijken heeft Hij ledig weggezonden'^.

Na en door de uitstorting van de Heilige Geest, nu overal in de wereld het Evangelie wordt verkondigd^^, wordt pas ten volle duidelijk wat het betekent: Jakob heb Ik liefgehad en Esau heb Ik gehaat'®*. In dat verband keert ook de gelijkenis van de pottebakker terug. Heeft hij geen macht over het leem om uit dezelfde klomp te maken het ene vat ter ere en het andere ter onere®'"?

Tendeert deze tekst niet naar pure willekeur? Neen! De soevereiniteit van Grod is niet onder de noemer te brengen van 'macht en willekeur', maar van 'macht en wil'®*. Het gaat om het koningschap van Jahwe. Jahwe regeert! Dat wordt in het Nieuwe Testament nog concreter. De Here Jezus spreekt (alleen tot Zijn discipelen!) over het koninkrijk van uw Vader®^. Toch soevereiniteit! Wat betekent dat met het oog op de verwerping? Enerzijds: God is niet de auteur van de zonde. Hij heeft niet de zonde bedacht, maar wel Zich mgedacht. De haard van de zonde ligt niet in Zijn raad, toch heeft Hij haar ingekapseld door Zijn raad. Anderzijds: de verwerping vindt niet plaats op grond van vooruitgezien ongeloof. Dan is het ongeloof een stukje soevereiniteit van de mens. Ook al zou het niet veel meer voorstellen dan een dwergstaatje temidden van Grods dominium, het zou te veel eer voor een zondaar zijn. Reeds met deze gedachte zouden wij over de schreef gaan en vervallen in remonstrantisme. God heeft niet de hand in de zonde, maar Hij houdt wel de zonde in de hand. Hij laat de zonde toe. Maar dit toelaten is nooit toegeven. Hij laat ook niets over aan zijn beloop. Hij is soeverein! Hij forceert elke beslissing, niet alleen de positieve,

maar ook de negatieve. Ook dat wat niet van Hem is in de mens, haalt Hij eruit. Hij verstokt de farao^**. Judas moet Jezus verraden'®. Geschiedt er een ramp in een stad, zonder dat Jahwe die bewerkt*"? Het laatste woord is aan Hem:

Ik ben Jahwe, en er is geen ander, die het licht formeer en de duisternis schep, die het heil bewerk en het onheil schep; Ik, Jahwe, doe dit alles*^.

Het bijbels-theologisch misverstand

Telkens weer horen wij in de discussie de opmerking, dat juist bijbelstheologisch gezien de leer van de dubbele predestinatie achterhaald is. Tot deze gedachte komt men ook na lezing van de bijbelse gegevens in Het Christelijk Geloof van prof. Berkhof®^. 'Onvergetelijk' was voor prof. Berkouwer de 'gespreksontmoeting' met zijn collega Herman Ridderbos over de uitverkiezing in 1955. Hij vatte de teksten over Gods 'vóór-kennen' en 'vóór-nemen' in het Nieuwe Testament niet op in de zin 'van een algemene voorbestemming als uitvloeisel van een abstract Godsbegrip, maar zag in 'al deze pro-begrippen' 'heils-categorieën', die 'de volheid aanwijzen van Gods deugden, als de oorsprong en de kracht van Zijn heilrijk handelen in Christus'*^. Werden door de Dordtse Synode in haar Leerregels de dwalingen der Remonstranten weerlegd, zo verwierp de Generale Synode der Nederlandse Hervormde Kerk in haar schrijven over de Uitverkiezing van 1961 de exegese van Spr. 16 : 4, Matth. 13 : 10-13 en 22 : 14, Hand. 13 : 48, Rom. 9 : 11-23, 1 Petr. 2 : 8, Jud. : 4 en Openb. 17 : 8 als loca

probantia voor een eeuwig besluit der verwerping®*. Op dezelfde wijze had Dr. J. G. Woelderink zich reeds tien jaren tevoren uitgesproken***.

Het aangedragen materiaal bewijst het tegendeel. Wat is de oorzaak van dit misverstand? Ook al polariseren zich de theologische posities, we moeten toch het gesprek zoeken. We kunnen vragen naar eikaars motieven. We mogen toch ook eikaars werkwijze verifiëren. Misschien kunnen wij langs deze weg, namelijk die van de immanente kritiek, tot meer klaarheid komen in de discussie. Veel verwarring zou kunnen worden vermeden door een hernieuwde bezinning op de methode van de bijbelse theologie. De alarmsignalen van James Barr geven daartoe alle aanleiding®*. Telkens worden de resultaten van het moderne woordonderzoek gehanteerd als bijbels-theologische gegevens. Semaseologie is nog geen bijbelse theologie. Dan verwisselen wij de grondstoffen met het eindproduct. Het is niet de taak van de bijbelse theologie het taalveld van één of ander woord in kaart te brengen, maar een uiteenzetting te geven van de bijbelse begrippen in hun onderlinge samenhang. Een voorbeeld: de analyse van het woord tsedaqa is iets anders dan de analyse van het begrip gerechtigheid^.

Bijbelse begrippen functioneren altijd in een bepaalde thematiek. Wat ons onderwerp betreft, kan dit duidelijk worden geïllustreerd aan het belangrijke boek van prof. Vriezen 'De verkiezing van Israë^^. Hij geeft daarin een opmerking door van prof. W. F. Albright, dat deze publicatie 'aan overtuigingskracht gewonnen zou hebben, indien de complementaire voorstelling van de verkiezing, namelijk het verbond, ook in de studie betrokken zou zijn geweest'^.

Deze opmerking is terecht. Maar moeten we juist op dit punt met verder gaan? Is de voorstelling van de verkiezing compleet als wij daarbij ook het verbond betrekken? Juist hier maant het moderne woordonderzoek de beoefenaars van de bijbelse theologie tot voorzichtigheid. Want een verbond kan het verdrag zijn tussen een koning en zijn vazal. De koning legt daarin vast, dat hij de heer is en zijn vazal de knecht. Als de knecht nu maar precies doet wat zijn heer zegt, is er 'zegen', anders wacht hem de 'vloek'. Ook het verbond behoort dan tot dat complex van voorstellingen, waarin de koning centraal staat.

Het verbond van Jahwe met Israël is een aspect van Zijn koningschap. Juist daarom is het op geheel unieke wijze een genadeverbond. Al lijkt het op de Hethitische verdragen, het steekt er toch weer tegen af. Want daar heeft een vazal zijn koning nog iets te bieden. Maar Israël kam nergens op bogen'"'. Vandaar de verwondering in Ps. 147:

Hij heeft Jakob Zijn wetten bekend gemaakt, Israël Zijn inzettingen en verordeningen. Aldus heeft Hij aan geen enkel volk gedaan en zijn verordeningen kennen zij niet. Looft de HERE".

Verkiezing èn verwerping behoren tot de thematiek van het koningschap van Jahwe. Predestinatio gemina is hier de juiste term. We mogen de resultaten van het woordonderzoek van stammen als bahar, yada", eklegomai, enz. niet opvatten als de analyse van het bijbelse begrip van de voorbeschikking. Dan verdwijnt inderdaad het aspect van de verwerping in de mist. Op dezelfde vwjze kan men dan het 'bewijs' leveren, dat het Oude Testament niets weet van een straffende gerechtigheid van God, omdat de woordstam tsedaqa op de duur de betekenis krijgt van 'heil'. Ondanks de waarschuwingen van J. Barr liggen de bijbels-theologische misverstanden hoog opgestapeld.

Verbond en verkiezing • verkiezing en verbond

We kunnen dus niet volstaan met ons uitsluitend te bezinnen op de verkiezing en de verhouding tussen verbond en verkiezing. Dat is slechts één aspect van de waarheid. In onze prediking en ons pastoraat neemt dat een belangrijke plaats in. Hier moet vooral gewezen worden op het onder ons klassiek geworden boek van wijlen ds. I. Kievit, Tweeërlei kinderen des

verbonds''^. Ook in deze verhouding tussen verbond en verkiezing komt openbaar: de HERE verkiest èn verwerpt. Verbondsmatig preken betekent 'onderscheidenlijk' preken'^^. Profeteren is toetsen''*. Het gaat er om, of 'we behoren tot de ziel der kerk en niet slechts tot haar hchaam'^'. Vandaar de vraag: 'Zijt gij een ware bondeling of een bastaard-kind? ''''*.

Maar in Ps. 147 wordt •— in de lofprijzing — de spanning voelbaar tussen Israël en de volkeren, tussen 'kerk' en 'wereld'. Daar staat de verkiezing voorop en vloeit het verbond uit de verkiezing voort. Dat is óók een aspect van de waarheid'''^. Ook mondiaal gezien is God vrijmachtig in Zijn welbehagen. Deze gedachte zal ons in deze tijd van ontkerstening en een verbijsterende anti-christeUjkheid meer aanspreken dan onze ouders en onze vaderen. De HERE troost en bemoedigt ons daarmee. Want in de particulariteit van Zijn genade schittert en glorieert Zijn koninklijke majesteit.

Van eeuwigheid

Zijn verkiezing en verwerping van eeuwigheid? Wie de bijbelse gegevens geen geweld wil aandoen, zal deze vraag in jx> sitieve zin moeten beantwoorden. Gode zijn al Zijn werken van eeuwigheid bekend'*. De apostel Jacobus grijpt op dit prof eten-woord terug in verband met het begin van de wereld-zending. De prediking van het Evangelie, in de eerste plaats onder Israël, maar dan ook temidden van de volkeren der aarde is niet los te denken van Gods beschikking. Daarmee is niet ontkend, dat er trappen zijn zowel in de verkiezing als in de verwerping. Men denke bijvoorbeeld aan de verhouding tussen Jahwe en Sion in de profetieën van Jesaja™. Vooral Calvijn leert ons in zijn exegese deze gradaties te onderscheiden*".

In dit 'van eeuwigheid' fonkelt als een edelsteen de exclusiviteit van het geloof in Jahwe, dat is het geloof in de God en Vader van onze Here Jezus Christus. Niet alleen de hemel en de aarde, maar ook Zijn volk is een creatio e nihilo. Zijn soevereiniteit impliceert Zijn volstrekte onafhankelijk-

heid van ons mensen. Ja, van eeuwigheid tot eeuwigheid zijt Gij God^. Van eeuwigheid is ook Zijn verbondstrouw*'*.

Vele zijn de overleggingen in het hart des mensen, maar de raad des HEREN, die zal bestaan*^.

Van eeuwigheid tót eeuwigheid: praedestinatio èn consummatio. Het worden aanwijzingen voor de liturgie. Zo wil deze Koning worden verheerlijkt om Zijn genade in Christus Jezus.

Potentia ordinata

Voert de praedestinatio gemina tot de opvatting van God als fMjtentia absoluta? Gaan we met deze leer een weg op, waartegen prof. Berkouwer in zijn laatste boek ons zo ernstig waarschuwt? Hij schrijft: 'De weg der conclusies vanuit Gods eeuwig wezen is verboden, omdat men in de Schrift niet twee groepen mensen tegenover elkaar ziet staan, maar slechts zondaren die tot het heil worden geroepen'^! 'Men zal op zijn hoede moeten zijn voor alle isolering en abstrahering, ook van het woord soevereiniteit, om niet vervreemd te geraken van het hart der kerk'*"*. Inderdaad, dit gevaar mag niet worden onderschat®^. Ook op dit punt mogen wij een — vanuit de Schrift! — kritisch zelfonderzoek niet uit de weg gaan.

Maar is de verwerping van eeuwigheid ook zo'n abstracte constructie? Dat moeten wij ten stelligste ontkennen. Hier wijst Ps. 92 ons de weg. Het is juist de psalm van de rust. Daarin wordt vol heilige verwondering gesproken over de grootheid van Gods werken en de diepten van Zijn gedachten. Zij komen daarin uit, dat de goddelozen groeien als het kruid en al de werkers der ongerechtigheid bloeien, opdat zij tot in eeuwigheid verdelgd worden. Hun leven was een schijn-paradijs. Daartegenover staat de 'oase'*'', waar de 'rust' wordt geschonken. Dat is het getuigenis van hen, die in het huis des HEREN zijn geplant. Zij verkondigen: 'Jahwe is waarachtig, Hij is mijn rots, in Hem is geen onrecht'. Ook bij Paulus werpt de erkenning van Gods soevereiniteit als de Koning der koningen en de Here der heren geen schaduw over Zijn wezen. Hij alleen heeft onsterfelijkheid — in Hem werkt niet de dood. Hij woont in een ontoegankelijk licht — in Hem is gans geen duisternis**.

Door de belijdenis van de dubbele predestinatie vast te houden èn te verdedigen, maken we ons niet schuldig aan de misvorming van het beeld Gods tot een potentia absoluta. Prof. Berkouwer neemt de waarschuwingen van Calvijn en de Üordtse Leerregels over op het verkeerde ogenblik. Hij ziet in de erkenning van Gods soevereiniteit op zichzelf al de duisternis van een potentia absoluta^. Maar dat is onjuist. De erkenning van Gods soe^ vereiniteit staat centraal in de bijbelse gegevens — zoals we hebben gezien — en daarom ook in de gereformeerde belijdenis. Als in de prediking van Gods barmhartigheid de notie van Gods soevereiniteit wegvalt, is dat meer dan een verschil in inzicht. Dan scheiden zich de wegen... Dan is er geen Koning meer, die genade bewijst. En 'genade wordt bewezen op het schavot'®".

Waar liggen de grenzen tussen de opvatting van God als potentia ordinata en de opvatting van God als potentia inordinata of absoluta? Er zijn er twee.

— De eerste grens komt aan het licht, waar de soevereiniteit van God geabstraheerd wordt van Gods deugdenbeeld. Nog steeds belangrijk in dit verband zijn de beschouwingen van wijlen prof. Severijn, gepubliceerd in De Waarheidsvriend naar aanleiding van de verschijning van het boek van prof. Berkouwer over de Verkiezing God^\ Inderdaad, hier abstraheren is rebelleren. Dan moet Gods soevereiniteit onder het juk door van onze logica. Dan wordt ook de band tussen verkiezing en prediking doorgesneden. Het is voor de wijzen en schriftgeleerden volstrekt ondoorzichtig, maar dit is Gods welbehagen: door de prediking zalig te maken, die geloven®^. Dit is het dwaze Gods! Wat zal dan Zijn wijsheid zijn? Hier worden weer verwachtingen gewekt, waar alle hoop was afgesneden. Hier worden verbindingslijnen zichtbaar tussen de roep de profundis èn het gloria in altissimis. Israël hope op de HERE, want bij de HERE is goedertierenheid en veel verlossing®^. Daarom gaat David — met het oordeel voor ogen •— in hoger beroep bij dit welbehagen: 'Mij

is zeer bange; laat ons toch in de hand des HEREN vallen, want Zijn barmhartigheden zijn vele, maar laat mij in de hand van mensen niet vallen'^*. In de hand van mensen — dat is potentia inordinata. Dat loopt uit op martelpraktijken en concentratiekampen. Het is een klimaat, waarin al het menselijk leven verstikt. Het omringt ons, is al zo angstig dichtbij. In de hand des HEREN — dat is potentia ordinata: Mijn tijden zijn in Uw hand®*.

— De tweede grens wordt zichtbaar, wanneer over de verwerping op dezelfde wijze wordt gesproken als over de verkiezing. De verwerping is in de thematiek van God als Koning wel de keerzijde, maar niet het spiegelbeeld van de verkiezing. Er is geen congruentie*'^. Ook hier wordt ons denken een grens gesteld. De erkenning van die grens vloeit voort uit de erkenning van Gk> ds soevereiniteit. Het voert ons dan ook te ver als wijlen prof. Schilder tot de constructie komt van een eeuwige haat in God tegenover een eeuwige liefde®'. Er staat wel in de Bijbel God is liefde®', maar nergens: God is haat. God verkiest in Christus, maar verwerpt om de zonde. De Nederlandse Geloofsbelijdenis wil daarom van een parallellie tussen verkiezing en verwerping niets weten®®.

Als wij Gods soevereiniteit leren eerbiedigen, staan wij in het spanningsveld van de verborgen omgang met de Here — tussen gebed en lofprijzing. Zo wil Christus ons leren bidden:

Onze Vader, die in de hemelen zijt... van U is het Koninkrijk — dus ook de voorbeschikking, en de kracht — in de prediking, en de heerlijkheid — in de lofprijzing, . tot in eeuwigheid — tot in de voleinding^**.

De dubbele verkiezing en de prediking

De grenslijn tussen de opvatting van God als potentia ordinata en de opvatting van God als potentia inordinata wordt dus vooral gemarkeerd door de prediking. Zonder deze betrokkenheid op de prediking kunnen wij niet op een schriftuurlijke wijze spreken over de dubbele verkiezing. Gods soevereiniteit mag niet ingekapseld worden in Zijn eeuwige raad. Anders is het gevaar groot, dat wij vervallen in een fatalistische levenshouding. Het fatalisme kent slechts rudimenten van openbaring. Soms wordt er een teken zichtbaar, soms valt er een woord. Men klampt zich vast aan het fatum, dat is datgene wat gezégd is, of een oraculum, een woordje. Maar de relatie tussen godheid en mens ontbreekt.

Hoe geheel anders is onze God.

Er is een ononderbroken relatie tussen Hem en ons mensen, omdat Hij de Schepper en Onderhouder is van hemel en aarde. In Hem leven wij, bewegen wij en zijn wij•'*'•'•.

Bovendien ojjenbaart Hij in de werken Zijner handen Zijn eeuwige kracht en goddelijkheid. Wij staan voortdurend onder Zijn invloed. Ononderbroken zijn wij het voorwerp van Zijn zorg. Ook al kunnen wij het niet laten, deze kennis te verdringen en te verminken, het maakt de feitelijkheid van dit contact nooit ongedaan^oz

Maar daar blijft het niet bij. In Zijn welbehagen komt Hij tot ons in Zijn Zoon door de Heilige Geest. Dat is het soeverein geheimenis van de

prediking. Een geheimenis: want het is een vreemde gang van zaken. Koningen plegen hun onderdanen te ontbieden. Déze Koning zoekt Zijn onderdanen op. Ze zijn tegen Hem in opstand gekomen. Ze zullen Hem ook nooit meer uit zichzelf erkennen en eerbiedigen. Toch zegt Hij: 'Zie, hier ben Ik'^^o^. Zo meldt zich volgens het protocol uit die oude tijden een knecht bij zijn heer. . . Toch een soeverein geheimenis: Hij verkiest en verwerpt, Hij Adonai JHWH.

Wat betekent dat nu in de praktijk van het geloofsleven? Uit de hierboven genoemde teksten nemen wij drie voorbeelden: Esther,

Hanna en Maria.

In het optreden van Ahasveros hebben wij gezien wat potentia inordinata is. Afgezien van het geloof is in de afgesloten wereld van dit hofleven alleen ruimte voor een uitzichtsloos fatalisme. Zo zouden de woorden vai. Esther 'Kom ik om, dan kom ik om' ook geïnterpreteerd kunnen worden. Maar voordat zij de troonzaal van Ahasveros binnentreedt, heeft zij in haar binnenkamer de knieën gebogen voor God. Hij heeft haar de gouden scepter van Zijn genade toegereikt. Hij heeft gezegd — de God van het verbond! —: 'Ik zal zijn, die Ik zijn zal"^***. Potentia inordinata! Bij dit licht kan Esther met een grammaticaal gelijksoortige uitdrukking zeggen: 'Kom ik om, dan kom ik om'^**. In deze chaotische tijden mogen wij het Evangelie van Gods soevereine genade in het boek Esther opnieuw ontdekken. Hij verkiest èn verwerpt: Hadassa èn Haman...

In de lofzang van Hanna^*'® wordt de HERE geprezen, omdat Hij vernedert en verhoogt. Hoe ontdekt zij het wonder van deze troost?

— Ze gaat van jaar tot jaar naar het heiligdom.

— Er is het voortdurend gesprek met haar man, die haar probeert op te vangen.

—• Daar is ook de aanvechting van de kant van Peninna, die haar tergt: kinderloosheid betekent geen deel hebben aan de toekomst des Heren.

— Ze erkent Gods soevereiniteit: Hij is de Here der heerscharen, zij een dienstmaagd. We moeten ons dat heel concreet voorstellen: ze ziet zichzelf in al haar ellende voor Gods aangezicht, voor Zijn troon.

— Ze volhardt in het gebed.

—• Ze ontvangt Gods belofte. . * •

m — Ze eet, d.w.z. ze neemt weer deel aan het offermaal; we mogen van hieruit de hjn doortrekken naar het Heilig Avondmaal. Voordat zij knielde voor Gods troon en Zijn belofte ontving, kon zij niet deelnemen aan het offermaal. Er waren wel de trajien, maar dat was geen grond.

— Naderhand staat ze haar zoon af voor de dienst des HEREN.

—• Dan bidt zij haar lofzang.

Ze gaat — voor Gkxls aangezicht in het heiligdom; wij zouden zeggen: in de bevinding ónder de prediking — als het ware door de verwerping heen naar de verwondering: Er is niemand dan Gij, en er is geen Rotssteen gelijk onze Gk)d!

In dit verband nog één opmerking. We moeten de D'ordtse Leerregeh zien als een eenheid. Wat in het eerste hoofdstuk wordt beleden, namelijk 'de Goddelijke verkiezing en verwerping' leren we niet beamen zonder het tweede hoofdstuk over 'de dood van Christus en de verlossing des mensen door Hem', leren we niet beleven zonder het derde en vierde hoofdstuk over 'des mensen verdorvenheid en bekering tot Gk> d en de manier van deze', leren we niet bewaren zonder het vijfde hoofdstuk over 'de volharding der heiligen'.

De lofzang van Hanna vertoont veel verwantschap met de lofzang van Maria^"^. Ook hier — juist in verband met de komst van Christus — wordt nadrukkelijk gesproken over verkiezing en verwerping. Voordat in Luk. 2 de kribbe wordt klaar gezet in Bethlehems stal, herstelt God de troon van David in Jeruzalem. Gods eigen Zoon zal daarop plaats nemen. In gedachten staat Maria al voor die troon en spreekt vol heilig ontzag — het is weer hoftaal —: 'Zie de dienstmaagd des Heren, mij geschiede naar Uw woord'. Vanuit deze overgave mag zij zingen van de verkiezing: 'Hij heeft machtigen van de tronen afgetrokken en nederigen heeft Hij verhoogd!'

In de prediking voltrekt zich overeenkomstig Gods raad, naar Zijn eeuwig welbehagen, van dag tot dag, verkiezing en verwerping.

De Here nu is de Geest, is tegenwoordig door de werking van de Heilige Geest^o».

Wie durft hier nog één woord te zeggen over, nog minder tegen de predestinatie?

Een dienaar te mogen zijn onder het oog van de Meester.. y .

De kansel een trede van Zijn troon ...

Leer mij Uw welbehagen doen, want Gij zijt mijn God^^**.

God hanteert de sleutelen des hemelrijks. Hij opent en niemand sluit. Hij sluit en niemand opent.

En ik mag erbij staan en een heel klein beetje helpen vasthouden ...

Verkiezing en verwerping moeten ook verder in de prediking worden uitgewerkt en toegepast zowel met het oog op de verborgen omgang met God als voor het leven vcin elke dag.

— God is Koning. Hij verkiest en verwerpt. De mens is geschapen naar Zijn beeld. Ook hij mocht in het Paradijs God verkiezen en de duivel verwerpen.

— Na de val kunnen wij mensen het niet laten ergens laaiend 'voor' of ergens pertinent 'tegen' te zijn. Het is een herinnering aan het verloren Paradijs. Verslaving is zo'n aantasting van het mens-zijn, dat er geen enkele voorkeur voor wie of waarvoor dan ook overblijft. Polarisatie kan daarentegen de religieuze vorm aannemen van anti-religie.

— - Het fatalisme is daarom geen foutieve redenering, maar verminkte Godskennis.

— In de gemeenschap met God moeten ook wij leren te verkiezen en te verwerpen^'^^. Zo leren wij de Spreuken opnieuw te lezen. Het gaat daarin allereerst om de opvoeding van jongeren, die later een post in het bestuur van het land zullen bezetten. Zij moeten in de praktijk van het dagelijks leven leren kiezen tussen goed en kwaad.

— Het heeft ook zijn consequenties voor het ambt. Wij hebben 'ja' gezegd op de vraag of wij de Schriften van het Oude en Nieuwe Testament voor het enige Woord van God en de volkomen leer der zaligheid houden en daarom ook alle leringen, die daartegen strijden, verwerpn.

— Nu de Heilige GJeest is uitgestort, in de eindüjd, kan de gemeente eerst ten volle de vele dingen dragen, die de Here Jezus nog te zeggen had-^^, ook over Gk)ds raad, verkiezing èn verwerping^".

—• Deze kennis geeft rust temidden van de reeds genoemde p> olarisatieverschijnselen, die behoren tot de tekenen der tijden; want het ene volk zal tegen het andere volk opstaan en het ene koninkrijk tegen het andere"*.

— Toch blijft het aanbod der genade van kracht. De verkiezing van Israël is een teken onder de volken. Al is het niet alles Israël, dat Israël genaamd wordt.

— In de eindtijd komt niet alleen de extensiviteit maar ook de intensiviteit van de predestinatie tot volle openbaring. Christus — Hij alleen — wordt door de Heilige Geest het speculum electionis'^^®. Wie Hem gezien heeft, heeft de Vader gezien.

— Zo is God soeverein. Door deze prediking forceert Hij de beslissing in ons aller leven. Het is een reuke des doods ten dode of een reuke des levens ten leven. Het roept óf het anathema over ons uit óf het roept het maranatha in ons op^^^. Maar dan ook de doxologie. Mijn God, U zal ik eeuw^ig loven, omdat Gij het hebt gedaan.

Tenslotte: nog iets over die intensiviteit. Dat wordt een lofzang in stilheid. De Here maakt Zijn dienaren tot Zijn vrienden. Abraham is Gods vriend. De Heiland zegt tot Zijn discip> elen: 'Ik heet u niet meer dienstknechten, want de dienstknecht weet niet wat zijn heer doet; maar Ik heb u vrienden genoemd; want al wat Ik van Mijn Vader gehoord heb, dat heb Ik u bekend gemaakt'"^.

Een kind van de Vader. . . een vriend van de Koning! Zo had Hij het vóór de grondlegging der wereld al bedoeld. Daar kan ik niet over uit. Eeuwig wonder van genade. Want dat is het.


1 Bewerking van de lezing op 8 januari 1975 te Woudschoten voor de predikantenconferentie van de Gereformeerde Bond. Bij de voorbereiding heb ik veel gehad aan de gesprekken over dit onderwerp in de vergaderingen van het ministerie van predikanten te Huizen, waarvoor ik de collega's hartelijk dank.

2 Dordtse Leerregels V, 15; J. Calvijn, Institutie III, 22, 3 (over Ef. 1 : 5); G. C. Berkouwer, De Verkiezing Gods, Kampen 1955, blz. 12.

3 H. Berkhof, Christelijk Geloof, Nijkerk 1973.

* Ox.. blz. 501.

5 Geloofsgetuigenis, Kerkinformatie van de Geref Kerken in Nederland, nr. 34 (1974). Zie ook: Bezinning op het Eenparig Geloofsgetuigenis (van de hand van prof. C. Graaf land), Maassluis 1974.

6 K. Exalto, Kritische beoordeling van een nieuwe Proeve van Belijden, De Waarheidsvriend 62 (1974), blz. 86 s.

" J. van der Graaf, Botsende visies op het belijden. De Waarheidsvriend 62 (1974), blz. 99.

8 A. Vroegindeweij, Een geheel vertekend beeld. Gereformeerd Weekblad 75 (1974), blz. 427 s Zie ook: W. van Gorsel, Was dat het eiland Tholen? , De Waarheidsvriend 62 (1974), blz. 503 s.

8 A. D. R. Polman, De leer der verwerping van eeuwigheid, Ex auditu Verbi, Theologische opstellen, aangeboden aan prof. dr. G. C. Berkouwer, Kampen 1965, blz 189 SS. H. H. Rowley schrijft in het voor een bijbels-theologische benadering vaii ons onderwerp belangrijke boek The Biblical doctrine of Election, London 1950, p. 16: „For while the Biblical doctrine of election is distinct from that wich has generated so musch haet among theologians, it is quite certainly a theological question".

10 G. C. Berkouwer, Een halve eeuw theologie, Kampen 1974, blz. 97-148.

11 H. Berkhof, o.c, blz 502.

1^ C. Graafland in: Weerwoord, Reacties op Dr. H. Berkhofs „Christelijk geloof", Nijkerk, 1974, blz. 52: 'Bij Berkhof is de term 'verbond' interpretatie, predikaat van de openbaring. Openbaring is geschiedenis als ontmoetingsgebeuren tussen God en mens.'

13 A. Duetz, Het hart van God • het hart der kerk, Zeist 1955 (het gravamen aan de generale synode der N_H. Kerk is gedateerd op 6 oktober 1953).

1* Dordtse Leerregels, Besluit.

1-5 Dordtse Leerregels, Besluit.

16 K. Barth, Kirchliche Dogmatik II, 2, Zollikon - Zurich 1942, S. 51 en 69.

IT G. C. Berkouwer, De triomf der genade in de theologie van Karl Barth, Kampen 1954, blz. 86.

18 Gen. 40.

19 Dan 5 : 19.

20 Dan. 5 : 20.

21 Dan. 5:21.

22 Esth. 4 : lOs. Cf. Jer. 30 : 21, waarbij G. von Rad, Theologie des Alten Testaments II, 5. Aufl., München 1968, S. 227, de opmerking maakt: Der Gesalbte, das meint Jeremia, hat bei Jahwe Immediatverkehr: r hat Zugang zu den geheimsten Beratungen des Weltenkönigs', met venvijzing naar Dan. 7 : 13b.

23 Esth. 2:15, 17; 5:2; 8 : 5. W. Zimmerli, s.v. charis, Theologisches Worterbuch des N.T IX, S. 367; op S. 363 verdere literatuur.

M 2 Sam. 19 : 5 s.

26 1 Sam. 18 : 22; zie Spr. 14:35; 16 : 15, 15; 19 : 12; J. van der Ploeg O.P. Spreuken, B.O.T., 1952, blz. 60 en 68. De absolute macht van de koning wordt in Spr gerelativeerd vanuit de wijsheid. Spr. 16 : 12. Terecht schrijft G. von Rad, Weishek in Israel, Neukirchen-Vluyn 1970, S. 113: Ein König ist da, aber im ganzen ist die Einstellung ihm gegenüber eher reserviert'. De parallellie, die H.-J. Hermisson, Studiën zur israelitischen Spruchweisheit, W.M_A.N.T. 28, 2. Aufl., Neukirchen-Vluyn 1968, S. 71, en anderen met hem zien tussen Jahwe en de koning moet sterk worden afgezwakt. Jahwe is gèèn tiran.

26 J. Worrel, 'sh: 'counsel' or 'councir at Qumran? V.T. 20 (1970), blz. 65-74.

27 1. Kon 12; over de actualiteit van dit hoofdstuk: H. A. Brengers, 1 Koningen, P.O.T. Nijkerk 1967, blz. 133 s.

28 J. Bergman, H. Ringgren, s.v. bshai, Theologisches Wörterbuch des A.T., I, col. 692.

29 John A. Wilson, Egypt, in: The Intellectual adventure of Ancient Man, Chicago 1946, p. 71-86 (= Before Philoiophy, Penguin Books, p. 80-96). Thorkild Jacobson, Mesopotamia, o.c, p. 191-197 (= Before Philosophy, p. 207-213).

«0 John Gray, The Legary of Canaan, S.V.T. 5, 2. ed., Leiden 1965. H. Schmidt, Königtum Goiles in Ugarit und Israel, 2. Aufl. BZAW 80, Berlin 1966; Frank Moore Cross, Canaarxite Myth and Hebrew Epic, Cambridge, Massachusetts 1973.

31 Ps 3 : 3.

32 Ps". 104 : 14 s.

33 1 Kon. 21.

34 Dan. 5:20 s.

38 A. H. Edelkoort, Het zondebesef in de Babylonische boetepsalmen, Utrecht 1918, blz. 31 SS 'De onbekende god herstelle zich. De onbekende godin herstelle zich'.

36 0£: erkiezen-versmaden: es. 41 : 9.

37 1 Sam. 2 : 7; Ez. 17 : 24; Ps. 75 : 8; Luc. 1 : 52s.

38 Ps. 138 : 6

39 Mal. 1 : 2.'

«1 1 Sam. 2 : 7; Luc. 1 : 53.

41 Ps. 92 : 8.

« Deut. 32 : 39

43 Deut. 32 : 39; 1 Sam. 2 : 16.

44 Deut. 32 : 39.

45 Ps. 75:8.

46 Deut. 32 : 8

*7 1 Sam. 2 : 6 s. De voortzetting van een zin met participia door een imperfectum consecutivum (in vs. 6) is een grammaticale constructie, die gebruikt wordt om het optreden van een persoon te typeren, Carl Brockelraann, Hebrdische Syntax. Neukirchen Kreis Moers 1956, S. 43.

*8 Gen. 25 : 23.

« Mal. 1 : 2

50 Cf. de begroeting van Maria door Elisabeth: Waaraan heb ik dit te danken, dat de moeder mijns Heren tot mij komt? ', Luc. 1 : 43.

51 Strack-Billerbeck I, S. 172-184; K. L. Schmidt, s.v. basileia, Theologisches Wörterbuch des N T., S. 583.

62 Luc. 1 : 52 s'.

•'53 Kèrussein is de taak van de heraut, die de komst van zijn koning aankondigt.

M Rora. 9:13.

55 Rom. 9 : 21; cf. Jes. 29 : 16; 45 : 9; Jer. 18 : 1-20 : 6

58 Joh. de Groot en A. R. Hulst, Macht en Wil, Nijk'erk s.a.

67 Matth 6 : 10; cf. de uitdrukking 'uws Vaders welbehagen', Luc. 12:32; Matth. 13:43'('huns Vaders'); 26:29 ('Mijns Vaders').

58 Ex. 4:21; 9:12; 10:20; 14:4, 8; Cf. W. H. Gispen, Het boek Exodus, K.V., I, 2e druk. Kampen 1951, blz. 59: Deze verharding (letterlijk: ersterking) van het hart van de Farao is een bewijs van de absolute vrijmacht van God (vgl. Rom 9:18)'. Zie verder F. Hesse, Das Verstockungsprohlem im Alten Testament, B.Z.A.W. 24, Berlin 1955 en G. Warshaver, 'The Hardening of Pharao's Heart' in the Bible and Qumranic Literature, Bulletin of the Institute of Jewish Studies 1 (1973), p. 1-12

59 Matth. 26 : 24, en par.; Joh. 17 : 12; Hand. 2 : 23.

80 Am. 3:6. • •

91 Jes. 45 : 6 s. •

62 H. Berkhof, o.c, bh. 502 s.

63 G. C. Berkouwer, o c, blz. 140 s.

84 De Uitverkiezing, richtlijnen voor de behandeling van de leer der uitverkiezing, aanvaard door de generale synode der Nederlandse Hervormde Kerk, 1961, blz. 30-33. Zie ook: Enige aspecten van de leer der Uitverkiezing, Rapport samengesteld op verzoek van de commissie tot de zaken der Remonstrantse Broederschap en van de generale synode der Nederlandse Hervormde Kerk, 's-Gravenhage 1966.

86 J. G. Woelderink, De Uitverkiezing, Delft 1951; zie J. Hoek, De grond van de verwerping, Theol. Ref. 18 (1975), blz. 124-126. Hoewel de bijbels-theologische argumentatie van Woelderink niet te handhaven is en hij met zijn beschouwingen de grenzen van de gereformeerde belijdenis helaas heeft overschreden, zullen we toch moeten vragen naar de motieven, die hem daarbij hebben bezield — blz. 271 —, om op de nood, die hij heeft gesignaleerd, ook werkelijk in te gaan met een prediking en pastoraat naar Schrift en belijdenis. Zie de Inleiding van C. van der Wal in J. G. Woelderink, Verbond en Bevinding, Amsterdam 1974, blz. IX-XVI. Het is van belang daarbij kennis te nemen van de spanningen op dit punt in de afgescheiden kerken in de vorige eeuw, zie C. Veenhof, Prediking en Uitverkiezing, Kampen 1959_ Als een goed voorbeeld van een gericht antwoord mag genoemd worden C. den Boer, Om 't eeuwig welbehagen, Utrecht 1974.

60 J. Barr, The Semantics of biblical language, Oxford 1961; Old and New in interpretation, London 1966.

67 H. J. de Bie, De Gerechtigheid Gods, Wapenveld 17 (1967), blz. 47-49.

68 Th. C. Vriezen, De Verkiezing van Israël volgens het Oude Testament, Exegetica, Nieuwe reeks deel 2, Amsterdam 1974

89 O.C., blz. 106.

TO Deut. 7 : 7 s.; cf. Th. C. Vriezen, o.c, blz. 54-36. M. Weinfeld, s.v, berit, Th.W.A.T., I, p col. 794 SS. G. Mendenhall heeft in 1954 voor het eerst het verbond in Israël vergeleken met de Hethitische verdragen tussen een koning en zijn vazal. Zie ook: . van Leeuwen, Het oudtestamentische 'verbond' in recente publicaties. Hervormd Weekblad, 81 (1975/76), blz. 28.

n Ps. 147 : 19 s; cf. de commentaar van Calvijn op deze plaats

'2 I. Kievit, Verbond en prediking. Huizen s.a., blz. 5-124.

73 C. den Boer, Verbond en verkiezing, in: Vast en zeker. Aspecten van het verbond Gods, Kampen 1974, blz. 42.

^* Jer 6:27.

"5 I. Kievit, o.c, blz. 18.

76 I. Kievit, O.C., blz. 124.

77 W Zimraerli, Grundrisz der alttestamentlichen Theologie, Stuttgart, Berlin, Köln, Mainz 1972, S. 35.

78 Hand. 15 : 18 is een echo van Jes. 45 : 21; cf. de commentaar van Calvijn.

79 Th. C. Vriezen, Jahiue en Zijn stad, Amsterdam 1962, blz. 21.

80 I Kievit, o.c, blz, 28-31 (over Mal. 1 : 2 s.). ' •..' , .

81 Ps. 90 : 2.

82 Ps. 25 : 6.

83 Spr. 19:21; cf. 21 : Is; 21 : 31; 25:2.

84 G. C. Berkouwer, o.c, blz. 127.

85 G. C. Berkouwer, o.c', blz. 119.

86 J. van der Graaf, Kerkelijke leeruitspraken. De Waarheidsvriend 63, (1975), blz 474.

87 G."C. Berkouwer, o.c, blz. 118.

88 1 Tim. 6 : 15 s.; 1 Joh 1 : 5.

8B G C. Berkouwer, o.c, blz. 121 s.

80 I. Kievit, o.c.. blz. 15.

91 J. Severijn, De Waarheidsvriend 44 (1956), blz. 58, 66. 74, 82, 90, 98, 114, 122. Als wij de welwillende toon uit deze artikelen vergelijken met de afwijzende houding, die wij helaas ten opzichte van de huidige beschouwingen van prof. Berkouwer moeten innemen, dan wordt daardoor de verschuiving in de stellingname binnen het theologisch denken in ons vaderland geïllustreerd. Deze verschuiving is 'de tweede doorbraak', die het protestants-christelijk volksdeel in een nog ernstiger crisis heeft gebracht dan 'de eerste doorbraak' uit de naoorlogse jaren

92 1 Kof. I : 18-31.

93 Ps. 130:7 s.

94 2 Sam. 24 : 14.

95 Ps. 31 : 16: e Lxx vertaald kairoi of klèroi; zijn de 'wtwt voortekenen'? Zie verder H.-J. Kraus in B.K.A.T. a.l.

ö6 Een voorbeeld van congruentie tussen de verkiezing en verwerping treffen wij aan in de gemeenschap van Qumran. Toch sluit dit het appèl tot aansluiting bij de gemeenschap niet uit. Zie Eugene H. Merril, Qumran and Predestination, Studies on the texts of the desert of Judah S, Leiden 1975, blz. 57 s. Voor verdere literatuur: H. Braun, Qumran und das Neue Testament II, Tubingen 1966, S. 243-250 Ook bij de Farizeeën sluiten het geloof in Gods voorzienigheid en de menselijke'verantwoordelijkheid elkaar niet uit, Flavius Josephus, Ant. 12, 172 en 18, 13. Zie de aantekeningen en verwijzingen naar plaatsen in de Talmoed en verdere literatuur bij Ralph Marcus, Josephus with an English translation VII (1943), Loeb Classical Library 365, p. 311 ss., en L. H. Feldman, idem IX (1965). The Loeb Classsical Library 433, p. 13. Is dit een aanwijzing dat een verkeerd begrip van de verkiezing in Israël vooral leidt tot een onjuist besef van verkorenheid en onder de „volken" vaak tot een even verkeerd fatalisme of besef van verworpenheid? Overigens kunnen beide dwalingen, zowel dit 'jodendom' als dit 'heidendom', een ernstige verzoeking betekenen voor het persoonlijk geloofsleven en in de gemeente een geestelijke crisis veroorzaken.

97 K Schilder, Heidelbergse Catechismus II, Goes 1949, blz. 385-391, IV, Goes 1951, blz. 171-174; cf. G. C. Berkouwer, Een halve eeuw, blz. 130-132.

88 1 Joh. 4 : 8, 16.

99 N.G.B art. 16.

100 Hier wordt - door Christus! - verband gelegd tussen Gods Koningschap en het Vaderschap. Dit thema keert terug in de belijdenis van Gods voorzienigheid. Zie de Heidelbergse Catechismus Zondag 10: r. en antw. 27 gaat over de Koning, die ook de Vader is, en vr. en antw. 28 over de Vader, die ook de Koning is. Onder het Koninkrijk Gods is niet alleen te verstaan het futurum èn het perfectum van Gods Koning-zijn (zie voor het O.T A. H. Edelkoort, De Christusverwachting in het Oude Testament, Wageningen 1941, blz. 43-45 en voor het N.T. Herman N. Ridderbos, De Komst van het Koninkrijk, Kampen 1950, blz. 51-58) maar het omvat ook de geschiedenis en reikt tot vóór de grondlegging der wereld in Zijn welbehagen en beschikkingen (\fatth. 25 : 34; Luc. 12 : 32; 22 : 29; Joh. , 17 : 2, 9, 12). Terwyl in de tweede bede van het Onze Vader vooral het tegenwoordig en toekomstig karakter van het Koninkrijk Gods op het oog hebben, klinken in de doxologie alle noties mee, dus óók de voorbeschikking. Wie zou hier beperkingen willen aanbrengen?

101 Hand. 17 : 28.

102 Rom. 1 : 18-25. J. H. Bavinck, Religieus besef en christelijk geloof. Kampen 1949, blz. 171-180.

103 Jes. 65 : 1, vergeleken met bijv. Ex 3 : 4. •

104 Ex. 3 : 14.

106 Esth. 4 : 16.

106 1 Sam. 2 : 1-10; zie: ohn T. Willis, The Song of Hannah and Psalm 113, The Catholic Biblical Quarterly 35 (1973), p. 139-154.

107 Luc 1 : 46-55.

108 2 Cór. 3:17.

109 jer. 15 : 19.

110 Ps. 143 : 10.

111 Jes. 7 : 16.

112 Joh. 16 : 12.

113 Zie vooral Rom 9-11.

114 Matth. 24 : 7; cf'. Openb. 22 : 11.

lis Calvijn, Institutie III, 22, 1.

118 1 Cor. 16 : 22.

117 Joh. 15 : 15; cf. Calvijn over Jes. 41 : 8, CR. 65, col. 40.

Dit artikel werd u aangeboden door: Theologia Reformata

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 december 1975

Theologia Reformata | 80 Pagina's

DE DUBBELE PREDESTINATIE EN DE PREDIKING¹

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 december 1975

Theologia Reformata | 80 Pagina's